Prentgeschenk voor kleine kinderen, om de getallen al spelende te leeren
(1843)–Anoniem Prentgeschenk voor kleine kinderen, om de getallen al spelende te leeren– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
I . 1Eenmaal één blijft één.
Jan! waar gaat gij heen?
'k Ga, zegt Jan, mijn lieve Trijn!
Waar vrouwen niet nieuwsgierig zijn.
Nieuwsgierigheid
Wacht kwaad bescheid.
| |
[pagina 3]
| |
II .. 2Één bij één wordt twee.
Ik trek weêr naar zee;
Voor Land en voor Koning
Verlaat ik mijn woning.
Eer ik mijn vlag verlaat of strijk,
Volg ik het voorbeeld van VAN SPEYK.
| |
[pagina 4]
| |
III ... 3Twee en één zijn drie.
Pas op, kleine Mie!
Dat ge u niet bespat,
Want de straat is nat.
Een net en zindlijk kind
Wordt van elk een' bemind.
| |
[pagina 5]
| |
IV .... 4Tweemaal twee maakt vier.
Dit meisje, vol zwier,
Verlangt naar de pret;
Zij gaat naar 't salet.
Onschuldige vreugd
Is het deel van de jeugd.
| |
[pagina 6]
| |
V ..... 5Ik en gij,
En drie biggen er bij,
Mijn zusje! dat is
Juist vijf, naar ik gis.
Morsig te wezen is de aard van het zwijn;
Wie zou als kind het gelijk willen zijn?
| |
[pagina 7]
| |
VI ...... 6Tweemaal drie maakt zes.
Als Jan kent zijn les,
Dan blijft hij niet zitten,
Maar gaat aan het spitten.
Beweging is voor knapen goed,
En geeft gezond en zuiver bloed.
| |
[pagina 8]
| |
VII ....... 7Maken drie en vier niet zeven?
Wil je zoo veel stuivers geven,
'k Zal dan, met mijn' jongen haan,
Daadlijk naar uw keuken gaan.
Antje, schoon nog lang niet groot,
Wint reeds voor hare ouders 't brood.
| |
[pagina 9]
| |
VIII :::: 8Tweemaal vier geeft acht.
Ik sprokkel een vracht
Van afgewaaid hout,
Want zie, het is koud!
Wie de hand steekt uit de mouw,
Lijdt niet van de felste koû.
| |
[pagina 10]
| |
IX ::::. 9Driemaal drie is negen.
'k Heb veel moois gekregen;
Maar die stoute, wilde Hein
Brak het alles kort en klein.
Zorgt gij voor uw speelgoed niet,
Dan baart gij u zelv' verdriet.
| |
[pagina 11]
| |
X ::::: 10Tweemaal vijf is tien.
Wilt ge iets aardigs zien?
Betje wil een jurk verstellen,
En Mops zit A B te spellen.
Geloof niet al wat men vertelt;
Waar is de hond, die letters spelt?
| |
[pagina 12]
| |
XI :::::. 11Tien en één is elf.
Daar is Betje zelv';
Haar zusje Koosje
Schonk haar dit doosje.
Geschenken doen de vriendschap leven.
Wie graag ontvangt, moet gaarne geven.
| |
[pagina 13]
| |
L 50
Vijftig schrijft men met een L.
Mietje zus! begrijp je 't wel?
'k Zal 't u anders klaar doen zien;
't Is zoo veel als vijfmaal tien.
En als ik die L hier schrijf,
Maakt het juist ook tienmaal vijf.
| |
[pagina 14]
| |
C 100Honderd schrijft men met een C.
Mietje en Kootje! speelt gij meê?
Ik de trom en gij de fluit;
Als tamboer ga ik vooruit.
Als het leeren is gedaan,
Mag men vrij aan 't spelen gaan.
| |
[pagina 15]
| |
D 500Vijfmaal honderd is een D.
't Waait en stormt, het regent meê,
En 't is buiten koud en guur;
Kom, ga zitten bij het vuur.
't Warme hoekje van den haard
Is des winters alles waard'.
| |
[pagina 16]
| |
M 1000
Duizend pruimen aan een' tak,
Duizend knikkers in mijn' zak,
Duizend vinken op de baan,
'k Wijs het al met M u aan.
MDCCCXLIII. 1843.
Kent gij nu al
Dit jaargetal?
|
|