Recensie
H.H. ter balkt
Denengel
Remco Ekkers
Het mooiste landschap ter wereld vind je in Zuid-Engeland in de buurt van Stonehenge, en daaronder Dorset, tot aan de grote kiezelwal in zee. Maar wat is dat voor onzin? Het mooiste landschap is het landschap van je jeugd. Voor ieder dus een eigen landschap, net zo goed als een eigen schilderij, een eigen gedicht.
MAAR SOMS zijn we het met elkaar eens. H.H. ter Balkt houdt van Zuid-Engeland. Hij schreef een gedicht, ‘Ode aan de Grote Kiezelwal’, werkte eraan in 1973 en in 1991 en publiceerde het in zijn jongste bundel, die dezelfde titel kreeg. De dichter nam één steen mee van de kiezelwal, legde hem op zijn bureau en daar lag hij wellicht bijna twintig jaar. Het sneeuwt in Nijmegen, de woonplaats van de dichter. ‘De Grote Kiezelwal | verloor één steen die met rolrond drinkerslijf | zwart als de golf bij Portland, het cementeiland, | schittert onder de lamp; hij die de zang vernam bij | de Grote Wal ziet van sneeuwvlokken de lichte val, | water geweest nabij Portsmouth, bij de Kiezelwal.’ Mooie tegenstellingen: de massa stenen, donker gekleurd bij Portland, het schitterende onder de lamp, de sneeuwvlokken, de zang van de aanrollende golven tegen en over de kiezelwal, de stilte van de sneeuw, het beweeglijke water en nu de witte kristallen.
Als ik het goed heb, dan heeft Ter Balkt het hier over Chesil Beach, een enorme wal van blauwe klei, bedekt met kiezelstenen, die loopt van Abbotsbury tot Portland, zestien kilometer. Een merkwaardig natuurverschijnsel. In het westen zijn de stenen klein en bruingeel, naar het oosten toe worden ze geleidelijk groter en blauwgrijs. Schippers en smokkelaars kunnen in het donker aan de omvang van de stenen bepalen waar ze zijn. Portsmouth ligt veel oostelijker, voorbij het eiland Wight. Aan het begin van het gedicht maakt Ter Balkt het geografisch nog bonter. Hij schrijft: ‘levend onder ons heeft kiezel geen | stem tenzij aan zee, in deze Grote Kiezelwal, bij | Brighton in Essex.’ Brighton ligt nog veel meer naar het oosten, in Sussex. Essex ligt aan de oostkust van Engeland, boven Londen. Het moet twintig jaar geleden geweest zijn dat de dichter de steen opraapte, en in zijn herinnering is de geografie van Engeland nogal verrommeld.
De bundel lijkt wel een bloemlezing van de dichter, een bloemlezing uit de gedichten die er nog lagen, die nog steeds om afwerking vroegen. Zo zijn er boerengedichten te vinden, balladen,
laaglandse hymnen; er figureren wespen, flessen, denappels, landbouwgewassen en -machines; bezongen plaatsen zijn Boekelo, Londen, Belgrado, Wenen, Praag. Ter Balkt is een lyricus, een woedende profeet, die zich verzet tegen verkillende vernieuwing, verwoesting van de natuur, ontmenselijking van mens en omgeving. Toch is hij ook een vrolijke dichter, die opgewekt kan zijn in zijn woede, zijn spot, zijn zelfspot ook, want hij weet heel goed dat de mensen liever luisteren naar cliché-teksten, naar edelkitsch. Zelf nadenken, je laten verrassen, ontroeren door nog onbekende of weggestopte gevoelens, daar heeft men niet zoveel zin in. Zijn levenslust is het beste wapen tegen de waanzin van de verstikkende stadscultuur, tegen ‘de mensen die | machines geworden zijn: wandelend in de straten | zenden zij hun lokstofren uit; er brandt rood, | flikkerend, een oud radiolicht in hun oog.’ Ter Balkt is ook een verteller, die stikkend van de lach of met mededogen vertelt over de blauwe exprestrein die nu al jarenlang stilstond in het dorpje
Naaien brengt Vrede. ‘Ja, | dat kwam zo, de dorpsgek gaf zich voor stationschef uit, | morste koffie op paperassen, vervalste namen van stations, | beklopte duizendmaal de wagons (
contrabands verstekelingen!).’
Het mooist vind ik hem in gedichten als ‘Denappels’:
Denappels houden gevangenen:
kleine houten engelen, ze hangen
met een vleugel aan de dennen.
Steken ze, ontsnapt!, hun zwaarden
(van hout) gauw in het zand, dan
klimt een den blauwgroen naar de zon.
Als ze neerdalen, blijde boodschap
uitdragen in spiralen, jezus dáár
is de zwarte straatweg, ginds blik
elders de glasscherf ‘geen statie-’
Ach behaag toch de eekhoorns, den-
engelen; verroer je niet, blijf
waar je zit Omlaag wacht maar brand
en de houthakker; dennescheerder, kwade
kaak. Slaap in de appel, of wraak.
H.H. ter Balkt, Ode aan de Grote Kiezelwal, De Bezige Bij, Amsterdam, 1992, 78 p., fl. 35; 700 fr.