Recensie
Judith Herzberg
De dichter als helder dier
Remco Ekkers
Het voegwoord ‘zoals’ kun je een aanzuigend kernwoord van poezie noemen. Heel veel gedichten zijn begonnen met een gedachte waarbij het voegwoord geplaatst werd tussen een beeld dat de dichter had getroffen en de nog woordenloze gedachte die in hem opkwam. Zo kan het beeld van een duif die zichzelf als het ware optilt voor ze neerzit op een tak, de dichter het gevoel geven dat daar nu precies uitdrukking wordt gegeven aan een emotie die hij onder woorden wil brengen. De opdracht is dan het beeld zo in woorden te vangen dat het dwingend precies zoveel zegt als het duidelijk wil maken.
JUDITH HERZBERG heeft haar nieuwe bundel Zoals genoemd, en het titelgedicht geeft een demonstratie van het bovenstaande.
Zoals je soms een kamer ingaat, niet weet
waarvoor,
en dan terug moet langs het spoor van je
bedoeling,
zoals je zonder tasten snel iets uit de kast pakt en pas als je het hebt, weet wat het was, zoals je soms een pakje ergens heen brengt en bij het weggaan, steeds weer denkt, schrikt, dat je te licht bent, zoals je je, wachtend, minutenlang hevig verlieft in elk nieuw mens maar toch het meeste wachtend bent, zoals je weet: ik ken het hier, maar niet
waar het om ging en je een geur te binnen schiet bij wijze van herinnering, zoals je weet bij wie je op alert en bij wie niet, bij wie je kan gaan liggen, zo, denk ik, denken dieren, kennen dieren de weg.
In de eerste regels het beeld dat we allemaal wel kennen: je gaat een kamer in met een bedoeling, maar die ben je vergeten. Je moet terug om de plek van de bedoeling terug te vinden. Wat wil de dichteres zeggen? Dat ze het gevoel heeft dat veel van onze handelingen uitgevoerd worden buiten de reflexieve rationaliteit om; eenvoudig gezegd: intuitief. Zo ‘handelen’ dieren waarschijnlijk, trefzeker maar niet helder bewust.
In regel 5, 6 en 7 moet je even goed uitkijken als lezer. Niet het pakje is te licht, maar jijzelf als drager. Ik begrijp dat als de twijfel over de ernst van je bedoeling. Je voelt dat er iets niet klopt. Het dringt nog niet tot je bewustzijn door, maar daar komt het: ben ik wel eerlijk met mijn cadeautje? Of: is mijn pakje in overeenstemming met het belang dat ik aan de ontvanger hecht? Voor je dat denkt, voel je dat het pakje te licht is. Maar het gaat natuurlijk niet om het aantal grammen, dat begrijp je wel.
Ook de vergelijking met het ‘verlieven’ vraagt van de lezer contemplatie. Je staat bijvoorbeeld op het perron te wachten en je kijkt naar elk nieuw gezicht en je verwondert je over de variaties en over hoe mooi of interessant mensen toch zijn, maar je staat natuurlijk vooral te wachten op de trein. Dat andere is, hoe sympathiek ook, niet waar het hier op dat perron om gaat, en het dringt ook nauwelijks tot je door. Daar komt de trein.
Een techniek die we in veel gedichten van Herzberg terugvinden, is de weglating: ‘zoals je weet bij wie je op alert | en bij wie niet’. Zo is het toch duidelijk - geen woord meer. De overgang naar de dieren wordt fraai vormgegeven door het werkwoord ‘liggen’. Prachtig is het ritme en de klankwerking van de laatste regel.
Zo dierlijk moet de dichter dichten, maar hij moet het allemaal wel scherp en precies onder woorden brengen. De pre-