Poëziekrant. Jaargang 17
(1993)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
RecensieJ. Bernlef
| |
[pagina 17]
| |
strengheid uit zich vooral in de afgewogen beeldspraak en het muzikale ritme. In de prozagedichten volgen de zinnen elkaar gewoon op, zij het zonder de gebruikelijke redundantie. Het poëtische schuilt in de samenballende betekenis, het momentane. In het prozagedicht wordt meer geschilderd, er komen meer nuances aan de orde, maar uiteindelijk gaat het toch ook, net als in poëzie, om één, zij het samengesteld beeld. Waarschijnlijk is het juist het samengestelde karakter van de beelden dat de ‘strenge’ dichtvorm belet. Geen wonder dat veel prozagedichten reisgedichten zijn, geografisch of in de tijd. In de vierde afdeling staan weliswaar ook reisgedichten, maar de dichter geeft er veel meer impressies, momentopnamen. Dat zijn soms momenten van groot geluk, het gevoel dat je even uit het leven wordt getild ‘als het geheugen van water in een vis die plotseling - krom van genot - opspringt in het licht’: zo staat het in een prozagedicht. In het gedicht ‘Onderschrift’ staat: ‘Soms treedt iemand in je uit, rent | als een hond een eind vooruit | en keert dan ijlings terug’. Als je beide citaten anders noteert, is niet meer duidelijk of ze nu uit het prozagedicht of uit het ‘gewone’ gedicht komen, maar geldt dat ook voor het hele gedicht? Als ik het probeer, lijken sommige gedichten niet streng genoeg. In de vijfde afdeling staan gedichten over beeldende kunst. In de zesde vind ik het gedicht ‘Achter de grens’, dat in vermomming gaat over asielzoekers. De vermomming is het kleed van de dichter. De menselijke situatie is immers metafoor van het dichterlijk bedrijf via ‘het tourniquet van de tong | de portiersloge van de mond’.
[J. Bernlef [foto: Lieve Blancquaert]
|