Poëziekrant. Jaargang 3
(1979)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd7. (Procul harum)Witter dan het witste morgengrijs; de kamer
waar ik waak, en in dat witte licht het bed
waarin zij traag de uren telt. Het kwetsend daglicht ondergaat
dat kaarsen en het bladgoud van de boeken dooft.
In de spiegels van het holle huis
waar ik rond. Heel breekbaar. Mat handen, gepolijste vingers,
tastend om het licht. Om spinrag in het raamkozijn.
De tuin. Ontkleurd verleden. Braamstruiken buigend over grint.
De klimroos uitgebloeid. Het wankel hek. De weg
die naar geen ander einder liep dan deze tuin
waaruit zij naar voren treedt. Uit de lucht van natte sparren,
zilverberken (korstmos, taiga, Cambrium). Uit de geur
van duizend onbekende, onbeminde vrouwen
zij naar voren treedt. Een glimlach. Vogels in de witte zon.
En langs de trage opgang van de zon, langs de blauwe zeiltocht
van de wolkenvelden, witter dan het witste morgengrijs,
nader ik. Naderen woorden woorden, vragen antwoorden-
hier wordt het nooit winter, weet ik. In deze herfst
voltooit het huis zich langzaam. Kamers bloeien open.
Haar tederheid leent hen de oude luister.
Uit de cyclus ‘De zeven breekbare gedichten’
FRANS DESCHOEMAEKER
|
|