Een loden hart
Een menigte wacht aan de gracht
op wat druipend omhooggebracht,
gezwollen uit het stinkend drab,
kil huiveren doet de hele hap:
Het lijk van Blaauw, bleek, ogenpuilend,
verdronken nóg om Sietske huilend.
Want gisternacht bij volle maan
kon hij zijn lot niet langer aan.
Zijn buik vol pils, zijn hart vol droefheid
nam hij van 't leven vochtig afscheid.
Zit nu als Cherubijn op wolk.
triest glimlachend om 't ijzend volk.
Nu is het aantal rijmwoorden in onze taal erg groot en anders is onze en zijn geheugencapaciteit wel te klein om er voor te zorgen dat Blaauw eindelijk eens ophoudt. Je zou denken: hij groeit er wel over heen, maar hij is al 40.
Literatuur-sociologie en- psychologie hebben een flinke kluif aan het beantwoorden van de vraag: waar komt deze hausse in rijmende flauwekulversjes over liefde en dood nou toch vandaan? Er is blijkbaar publiek voor.
Vier jaar geleden was dat publiek er al: in Propria Cures stond iedere week weer een gedicht van Blaauw en ik ken in ieder geval twee mensen die zijn rijmen met veel plezier lazen. (Zelf had ik de neiging om de volgende oproep te laten plaatsen. ‘Wie loopt daar zo alleen? / Wie weent zo in 't gras? / Hem zien doet ijzen van de kou. / Hij klaagt steeds steen en been, / want alle vlees wordt as. / Was Sietske hem maar trouw. / Kan niemand praten met die vrouw? / Ach, help toch Jopie uit de rouw.’) Hoewel ik toen na een maand mijn belangstelling verloor, kon ik me wel voorstellen dat - net als bij een feuilleton - sommige lezers dat aardig vonden, maar ik vraag me nu af of die lezers een hele bundel over Sietske, Agnes, Charlotte en andere naamloze kuswaardigen interessant vinden.
Jean Pierre Rawie schreef ‘Het meisje en de dood’. Rap maakte er een mooi boekje van. Rawie's onderwerpen zijn vrouwen, dood, drank, eenzaamheid en treurigheid. Hij lijkt meer op Kloos dan op Haverschmidt. Hij citeert Kloos zelfs in een mooi vers over de herfst. Er is wel spot in zijn verzen, maar de tragische dimensie is ook aanwezig, wat bij bovengenoemde dichters nauwelijks het geval is.
Hij gaat vrij ver in zijn verwijzingen naar de eeuwwende (het is besmettelijk, die stijl). Dat blijkt uit archaïsmen, versvormen en zelfs uit leestekens als accent circumflex en apostrof. (In ‘saâmzijn’ (p.33) is het teken overigens onzinnig gebruikt.)
Wil mij tot dit verheven doel
wanneer gij voelt wat ik gevoel
dan staat ge mij terzijde.
En niet alleen de 19e eeuw vindt de lezer terug in deze gedichten: de 12e-eeuwse Omar Khayam, de late Middeleeuwen en de Renaissance klinken ook nog door. De Romance is een middeleeuwse dichtvorm, strofisch verhalend, luchtiger dan een ballade. De 19e-eeuwers Feith, Bilderdijk en Haverschmidt hebben deze dichtvorm beoefend. Bij Rawie vinden we een fraaie, maar niet luchtige Romance. Zijn Rondelen zijn heel wat minder gekunsteld dan die van de Rederijkers uit de 16e eeuw. En horen we bijv. in de volgende strofe niet Bredero nazingen?
(Uw warme lijfjes tegen 't witte linnen,
de legerstede die tevreden kraakt;
mijn wonderlijk aanminnige vriendinnen,
ik heb mijn nachten wèl met u doorwaakt.)
In een klaaglied zegt de dichter: ‘Het Leed is niet van gister of vandaag / en dit verhaal misschien niet zo bijzonder, / maar toch ben ik er reuze treurig onder / en vind het juist en passend dat ik klaag.’ Het leed wordt hierin geïroniseerd, accoord, maar de ondertoon is nogal serieus. Zijn klachten zijn echt gemeend en in zekere zin is het begrijpelijk en misschien wel billijk en heilzaam dat de vorm terugwijst naar oude literatuur. Shakespeares ‘it's better to have loved and lost / than never to have loved at all’ geldt natuurlijk nog, ook al vinden moderne dichters als Beurskens, Zonderland, Tentije dat zulke uitspraken niet meer in nieuwe poëzie gedaan kunnen worden. Ik ben het met het laatste eens, maar zie: daar doet iemand zulke uitspraken en het klinkt niet triviaal.
In het slotdicht ‘Finis’ neemt de dichter afscheid van zich zelf. Ik hoop vanwege de echte lyriek die Rawie kan schrijven, dat dàt flauwekul is.
REMCO EKKERS.
Lévi Weemoedt, ‘Geen bloemen’, Erven Thomas Rap, Baarn, 1978, 47 p., fl 12, 195 F. |
Jopie Blaauw, ‘Een loden hart’, De Arbeiderspers, A'dam, 1978, 61 p., fl. 17,50, 285 F. |
Jean-Pierre Rawie, ‘Het meisje en de dood,’ Erven Thomas Rap, Baarn, 1979, 39 p., fl 12,50, 204 F. |