drie maal Aarts:
Holman Streepjes Dorrestijn
In februari van dit jaar organiseerde BZZTOH een manifestatie rond uitgeverij Aarts. Nr. 53 van BZZLLETIN (febr. '78) was gedeeltelijk gewijd aan deze uitgever en zijn vrienden: Op de voorplaat kon de kijker/lezer ze zien staan en zitten: de neven Kiekebelt, Jan Willem Stas, Nienke van den Meulen, Annelies Snijder en vriendelijk lachend, gemakkelijk achterover in zijn rieten stoel C.J. Aarts. Naast zijn versleten instapschoen een ouderwetse theemuts en aan de andere kant een rond tafeltje met een onbestemd somber kleed. Op het tafeltje kopjes en bekers, een theepot (voor de koffie?), suiker Drumshag, twee doosjes met in één ervan een halve appeltaart of zo, completa voor de koffie, een schaal met rommeltjes en een stapeltje boeken. Achter hem een hoge stellingkast vol boeken.
Theodor Holman schrijft over zijn vriend, vrijmoedig én verhullend: C.J. Aarts heeft moeite met meisjes. Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper praten met de uitgever die een 12 en een half-jarig jubileum viert. Hij begon op 1 jan. '66 met het eerste nummer van De Klopgeest (van de neven Kiekebelt), maar eigenlijk was dat zijn tweede uitgave, want de Clubkrant uit 1959 kwam ook uit zijn handen.
Hoe hij langzaam op het idee kwam boekjes uit te geven, vertelt hij droog en onbevangen; hoe de vriendenkring waaruit de kopij voortkwam, groeide, hoe Willem Wilmink hem, als docent aan de G.U. te Amsterdam, de literatuur leerde kennen en hoe hij gedichten voor Wilmink ging uitgeven en later voor Dorrestijn en toen proza van Gerrit Komrij.
Aarts vindt dat je alleen werk kunt uitgeven van iemand die je kent of leert kennen, anders is er geen lol aan. Zijn fonds is derhalve duidelijk herkenbaar, ook al speelt het toeval (waar hij zelf niet in gelooft) een grote rol bij zijn keuze. Een gedicht moet rijmen omdat Aarts dat bijzonder fascineert. Hij vindt dat hij de belangrijkste dichters van de afgelopen vijf jaar heeft uitgegeven (Komrij, Dorrestijn en Wilmink). Hij ziet een groep dichters (sinds 1966) die terugkeerde naar oude vormen (de genoemden en Kuik, Waterman, Kuijper, Kal, Weemoedt) en die begrijpelijke gedichten schrijft waarvan ook de boekhandelaar zelf kan genieten. Zo laat hij op een beurs een gedicht van Theodor Holman lezen uit ‘De Kistenmaker’, nr. 044 van de Amsterdamse Cahiers, in offset, en de boekhandelaar zegt: ‘Geeft u er mij daar maar vier van’.
Holman noemt zichzelf liever geen dichter, schrijft Aarts op de achterflap, maar een timmerman. Een timmerman van op het oog ouderwetse en degelijke trapjes waar je echter onmiddellijk doorzakt, of van romantische doodskisten van al vermolmd hout. ‘Zijn gedichten zijn net zo: ze zijn hol en leeg, stoffig en dor.’ Ik citeer het titelgedicht:
Ik zag u grimmig binnenkomen,
Het ellemaatje stevig in uw hand.
Beroepshalve liet u tranen stromen
En mat meteen mijn linkerhand.
‘Van binnen hout, of zacht fluweel?’,
Vroeg u een huilend vrouwspersoon.
Terstond greep zij u naar de keel
En sprak niet droevig, doch ongewoon:
‘Het beste voon kem is bordkarton,
Zodat de maden zich makkelijk naar binnen vreten!
Of leg zijn naakte lijk pal in de zon;
Zijn leven lang heeft hij al op fluweel gezeten!’
Nr. 045 van de reeks is ‘Alpenland. Menig vers tegen de wintersport’ van Igor Streepjes, een best wel grappige tekst in 20 strofen bij vakantiekiekjes van Igor zelf en van zijn vriendin Saskia. De 8-regelige strofen hebben een eenvoudig rijmschema (aabcbcdd) en een jambisch metrum:
Dagelijks vier gebroken ledematen,
En nog kan niemand hier het skiën laten.
Het maakt de mensen volgens mij vroegoud.
Neem mijn vriendin, die toch keel mooi kan zijn,
Daar strompelt ze het huis in, moe en koud,
Gedrongen, vormeloos, haar ogen klein
En waterig. ‘Ik heb heerlijk geskied
Vandaag!’ Ach, ik begrijp de mensen niet.
De vriendin breekt haar been en in strofe 20 gaan ze weer naar huis (‘Vaarwel mijn Alpenland vol sneeuw en mist, / Vaarwel, verwacht een andere toerist’.) Een leuke herinnering voor Saskia en Igor. De reeks verscheen in zijn geheel in De Revisor 1/1, jan. '74 onder de titel Alpencyclus. De foto's (enkele andere) zijn nu beter afgedrukt. Een punt voor Aarts.
Een echt boekje werd Dorrestijns ‘Mooi van lelijkheid’. Het bevat de beste liedjes die Dorrestijn schreef van 1968 tot en met 1977. In de Amsterdamse Cahiers verschenen eerder de bundeltjes ‘Als de balken gaan verzakken’, ‘Bofkont’, ‘Zes Hollandse taferelen’ en ‘Je bent een liegbeest’. Zijn grimlachliedjes zijn vooral bekend geworden door de Stratemaker-opzee Show, maar wie hem ooit zelf heeft gezien en gehoord achter de piano en onder de indruk is gekomen van zijn zeer persoonlijke melancholische voordracht, weet dat hij meer kan dan liedjes schrijven. Zijn onderwerpen komen uit het dagelijkse leven, zoals bij liedjes hoort en ze zijn dus wel eens modieus, in ieder geval tijdgebonden, maar het lijkt wel zeker dat sommige versjes blijven bestaan. (Ik wed op ‘Drinklied’ en ‘Maandagmorgen’ en ‘Moederdag’.).
Hans Dorrestijn (foto Humo)
Heel sterk is Dorrestijn in zijn navrante teksten die ondanks alles voortkomen uit een diepe solidariteit met wie lelijk of ongelukkig is. Ik citeer de eerste drie coupletten van ‘De lelijkheid (1)’:
Lelijkheid, als 't zeldzaam was,
de vraag ernaar was groot.
Wie nu niet is om aan te zien,
was dan een stuk of stoot.
Op feestjes wordt ge niet genood,
in winkels dringt men voor.
Maar lelijkheid als 't zeldzaam was,
Jij lelijkerd beleefde dan
Dorrestijn besluit zijn verzamelbundel met een liedje ‘Voor mijn uitgever’, twaalf maal Aarts, dertien oordelen.
Jij Treusneus, Lamstraal, Teutebol,
Jij Dommelhond, Jij Sluimerhaan,
Jij Neusvraat, Sloomkop, Knikkezak,
Jij Luiervarker, Ossepit,
Je luie kont Slijt van het niksdoen.
Remco Ekkers
Th. Holman, De Kistenmaker, C.J. Aarts, A'dam, 1977, 28 pag., fl. 4, 50, 75 fr. |
I. Streepjes, Alpenland, C.J. Aarts, A'dam 1977, 20 pag. fl. 4, 50, 75 fr. |
H. Dorrestijn, Mooi van lelijkheid, C.J. Aarts, A'dam 1977, 56 pag., fl. 11, 50, 187 fr.
voor België via Contact - Edegem. |