2X een dichtersfestival:
Tweemaal een dichtersfestival: hoe het niet moet en hoe het wel kan.
Eind oktober '78 vond in ‘De Postwagen’ te Tolbert een dichtersfestival plaats, georganiseerd door de kunststichting Dolersheem.
Er kwamen ruim 400 mensen en het werd een groot poëziefeest met een enthousiast, intens luisterend publiek. Ook de dichters - Vroman, Witvliet, Schierbeek, Kopland, Jellema, Herzberg, Harmsen van der Beek, Bernlef en Ter Balkt - waren zeer tevreden over de avond. Schierbeek, die nogal wat ervaring heeft met festivals, zei dat de Dolersheemavond van internationaal niveau was, nee meer dan dat (hij had het Berlijnse festival in zijn herinnering): als dit een Poetry-avond was geweest, dan zou het de beste avond zijn sinds jaren.
De dichters traden voor en na de pauze tien minuten op. Vóór de pauze werden ze kort - anecdotisch - ingeleid en/of aan het publiek voorgesteld.
Welke overwegingen waren vooraf gegaan aan het uitnodigen van juist daze dichters? 1. Kwaliteit. De organisatoren vonden o.a. deze dichters de moeite waard om te lezen en te horen. 2. Tijd. Er moesten dichters komen die debuteerden in de jaren Vijftig, Zestig én Zeventig. 3. Plaats. De dichters zouden uit verschillende landstreken moeten komen. (Vroman zelfs uit Amerika.) (Dat er dit jaar geen Vlamingen waren, kan dus als een ernstige tekortkoming gezien worden.) 4. Bekendheid. Er zouden bekende en minder bekende dichters moeten lezen. Hoewel er derhalve voldoende differentiatie was, bleek door de eerste overweging de coherentie toch vrij groot.
Het boeiende van een festival is de stem van de dichter. Zijn emoties klinken het meest authentiek in de eigen stem. Als je wordt aangesproken door een bepaalde dichter, zul je je uitgenodigd voelen het werk te lezen of te herlezen.
Tijdens een korte, voornamelijk mislukte, discussie bij het andere festival, zei iemand uit het publiek dat hij een dichter toch niet begreep als hij de tekst niet onder ogen had. Het was jammer dat die opmerking niet gerelativeerd werd. Natuurlijk heb je voor een beter begrip de tekst nodig, zodat je bepaalde passages kunt overlezen en -denken, maar daarvoor is een festival niet bedoeld. Wellicht trokken sommige bezoekers van het tweede festival de conclusie dat ze het voortaan maar zouden laten bij het lezen van poëzie, waarmee ze de muzikale en emotionele waarden van het luisteren verwaarlozen.
Dit tweede festival, op 9 december '78 in Groningen, met Buddingh', Kuijper, Schippers, Krol, Kouwenaar, Faverey, Kopland, Herzberg, werd georganiseerd door het Studium Generale van de Rijks Universiteit i.s.m. het Cultuurcentrum de Oosterpoort. En daarin zat in de kiem al de fout. Of je stelt in een reeks colleges de moderne Nederlandstalige poëzie aan de orde en dan nodig je een competente poëziekenner uit, die zijn colleges eventueel kan verluchten met levende voorbeelden, óf je organiseert men festival waar de dichters self centraal staan, zonder pedant commentaar van deskundigen. Nu was het geen van beide; geen festival, geen college. De inleiders konden, toen ze merkten dat het publiek én de dichters hun wijsneuzige inleidingen en commentaren niet pikten, moeilijk terugschakelen. Eén van hen maakte het heel bont: 's middags was hij breedvoerig aan het woord; hij bekritiseerde bijvb. enkele gedichten van Buddingh' en noemde een bepaald beeld overtrokken en niet functioneel. Buddingh' strafte hem af door te zeggen dat hij de geciteerde regel eigenlijk erg aardig en buitengewoon functioneel vond. Het publiek reageerde heftig en applaudisseerde zó luid, dat duidelijk werd dat met hun waardering voor Buddingh' de inleider werd weggehoond. De laatste voelde dat natuurlijk ook wel, maar ging star verder met zijn schoolse opmerkingen; nogal lachwekkend. 's Avonds, toen hij geconfronteerd was met kritiek van dichters en luisteraars, kreeg zijn optreden tragische dimensies, omdat hij niet in staat bleek zijn inleidingen tot aankondigingen terug te brengen, maar wel door had dat het allemaal korter moest. Hij las toen naar zijn mening de meest relevante passages van zijn huiswerk voor,
maar omdat enerzijds deze onvoldoende diepgang en/of oorspronkelijkheid hadden, anderzijds de samenhang nu ontbrak, bleven ze in een vreemd luchtledig hangen. Ook maakte hij de fout zelf gedichten van de aangekondigde dichter voor te lezen, wat de dichters afstraften door het gedicht, met andere klemtonen, eveneens te lezen. Er viel toen niets meer te lachen. Plaatsvervangende schaamte vergalde het luistergenoegen. De dichters die nog niet vertrokken waren, vonden het een nare belevenis. Zij reageerden allen geprikkeld op de inleidingen. Kuijper vond de wijze van indelen bijvb. niet slechter dan een andere. Schippers zei: ‘Er zijn mensen die indelen en er zijn mensen die ingedeeld worden. Indelen interesseert mij niet.’ Hij ridiculiseerde de literatuurbeschouwing en het publiek was het daar (op dat moment, op die plaats) gloeiend mee eens. Kouwenaar merkte op: ‘Ik heb 't idee dat 't allemaal toch wat minder ingewikkeld is.’ Judith Herzberg kreeg uit de zaal de impertinente vraag of zij de inleiders ook zo hinderlijk vond. Zij onttrok zich diplomatiek aan een antwoord.
De kwaliteit van de keuze (maar - o schande - weer zonder dichters uit België) beloofde een poëziefeest maar schoolmeesterij maakte die zaterdag tot een strafdag.
Remco Ekkers.