de nieuwe gedichten van de keizer of hoe een perzik implodeert
remco ekkers
Bespreking van ‘Volledig volmaakte oneetbare perzik’, Gerrit Kouwenaar, Querido, Amsterdam, 1978, prijs f 27, 50, 448 F
De uitgaven van de Pink Editions & Productions maken school. Op de boekenbeurs in Antwerpen was de stand van de Pink Poets een lust voor het oog. Daar stonden mooie dichtbundels in een schitterend kleurengamma. Querido uit Amsterdam heeft nu de revolutionair van Reflex uitgegeven in bijna hetzelfde formaat als dat van de bundels van Pernath, De Neef, De Vree c.s., gebonden in een prachtige lichtpaarse stofomslag met gouden rugopdruk, op mooi crème-kleurig papier, in een vrijwel volmaakte druk. Zo moet een goede dichtbundel er volgens bibliofielen uitzien. Maar dit alles is slechts uiterlijk; het gaat om de inhoud.
(Gerrit Kouwenaar - foto Steye - Raviez)
Kouwenaars ‘volledig volmaakte oneetbare perzik’ zit in een prachtig velletje, net als de geurige kleurige donzige vrucht waarnaar hetwoord verwijst. De perzik, het gedicht, is oneetbaar, maar volmaakt (oneetbaar omdat zij volmaakt is). De volmaaktheid is volledig - een paradoxaal woord: vol en ledig.
De titel van de bundel is ontleend aan het slotgedicht van de eerste afdeling ‘neem bijvoorbeeld een gedicht’, die uit acht sterk op elkaar betrokken gedichten bestaat. De taal van de dichter kenmerkt zich door helderheid, maar dat betekent niet dat zijn versregels gemakkelijk te begrijpen zijn. Je zou kunnen zeggen dat het lezen van deze poëzie hard werken betekent. De dichter, die ongetwijfeld ook zelf hard gewerkt heeft, hanteert namelijk een eigen idioom dat kennis van zijn eerdere poëzie veronderstelt. Rein Bloem heeft uitgelegd (in Literair Lustrum I, p. 185) dat steen, stof, feit en tijd staan voor de werkelijkheid, brood voor ervaring van die werkelijkheid, eten voor het consumeren van de werkelijkheid en vlees voor de lichamelijke werkelijkheid, die de mens is. Verder moet de lezer, zoals Bloem zegt, ‘een aantal ingekankerde leesgewoonten doorbreken’, (p.182)
Zo'n leesgewoonte is de verwachting dat de eenheden van een gedicht op logische of chronologische wijze op elkaar betrokken zijn; een andere dat de woorden verwijzen naar de buitentalige werkelijkheid.
In het voetspoor van Wallace Stevens zei Kouwenaar in '62 dat de poëzie zelf onderwerp van het gedicht is en dat het gedicht zich kenmerkt door ‘an absence in reality’. Dit alles is onderzoek naar de werkelijkheid en onze verhouding tot.
Ik realiseer me dat we (nog) niet in staat zijn daar voldoende duidelijk over te zijn. (Lees bijvoorbeeld ‘Au is de pijn niet’ van Bernlef over Kouwenaar, uit ‘Wie a zegt’, waarin Bernlef uiteindelijk vlucht in poëzie om iets over Kouwenaar te zeggen, een nieuwe omtrekkende beweging: ‘3 schietoefeningen in de richting van Gerrit Kouwenaar’)
Ik vlucht in een vergelijking. In het sprookje van Andersen prikt een kind door de zeepbel van een woord: de keizer is naakt. Het kind is een realist. Een kind kan ook zijn eigen zeepbellen met genoegen stuk stoten. Zo leert een kind de volwassene eenernstig spel: het springt van het kleed over de stenen vloer op een tapijt, zonder natte voeten. De volwassene die, van buiten komend, meespeelt, wordt met zelfs schampere verbazing bejegend: dit is gewoon steen! Hij zat toch niet in het spel! Kouwenaar kan ook zo zijn eigen perzikken laten ploffen. Er zit veel realisme in de nieuwe bundel, veel relativering en humor ook, maar evenzeer getuigen deze gedichten van een bloedserieus aftasten van werkelijkheid en taal. Kouwenaar is in deze gedichten zeer ernstig bezig met de kern van zijn en ons bestaan. Dat daarbij gelachen kan worden is voor de goede verstaander een vanzelfsprekende zaak. Hij geeft woorden als brood, bedekking, barmhartigheid (onderschat dat niet) en laat zien dat het woord niet eetbaar, draagbaar, voelbaar is. Het kind lacht de keizer en de omstanders uit en speelt even later zijn eigen spel. Kouwenaar is keizer èn kind (nee, Lucebert wordt door mij niet onttroond - zijn imperium is geschiedenis): hij draagt trots zijn illusoire woorden èn laat zien hoe naakt hij is, tot op het bot.
Zijn gedichten laten gaten achter, zoals staat in de tweede afdeling ‘achtergelaten landschap’ (de voorlaatste bundel heet ‘landschappen en andere gebeurtenissen’). Die gaten zijn ‘absences in reality’ met een enorme kracht. Zie eens hoe de taalvlinder uit de tweede strofe van het eerste gedicht weer opvliegt uit de drukinkt van het woord wikke:
ooit stapte je mis op een vlinder
en wat gebeurde gebeurde, thuis viel
een engel je naam uit en je mond
kwam over je lippen, inktvlek
Deze strofe laat ook zien dat intelligente poëzie niet cerebraal hoeft te zijn.
De volgende afdelingen ‘veranderingen’ en ‘in het wit’ laten een verbijsterend taalspel zien op de rand van het volledige niets; de mystiek van de leegte. Tijdens het lezen en herlezen moet ik vaak denken aan de onbegrijpelijke black holes uit de astronomie, implosie, de totale paradox. (De woorden zwart en gat komen frekwent voor.)
Gaat nergens over, zegt niets, altijd
het uitzicht bij hargen bijvoorbeeld
in wat voor onland heden bloknoot
deed men daar afstand, nam men
men stond op zijn stilstand
terwijl het lichaam zich doodzweeg, staande
voorbijgaand, op letterlijk korstmos, het levend
dorre onbruikbare, waarheid
wees uiteenlopende wegen, nee, zij waren
alle begaanbaar, en doodlopend eender, in deze
herhaalde volledig omsingelde, winter, dood
De laatste afdelingen ‘drie heldenzangen’ en ‘geen dag zonder vlees’ zijn veel gemakkelijker. Zij vonden beide een onmiddellijke aanleiding in de ‘alledaagse’ werkelijkheid; resp. de uitgave van een album met 14 zeefdrukken van Jan Cox ‘De Ilias van Homerus’ en de Rubensherdenking van 1977 (onder de titel ‘1577-1640’. In DE GIDS 9/10, 1977 stond al de nieuwe titel. Sindsdien veranderde slechts één woord, nl. pelsjes i.p.v. pelzen). Het is boeiend om te lezen hoe Kouwenaar Rubens annexeert, in tweede instantie tot in de titel. Galerij ‘de zwarte panter’ in Antwerpen verzorgde de uitgave toen. Dat verklaart in ieder geval het uiterlijk van deze keizerlijke bundel.