| |
| |
| |
Pierrot en Arlequin.
Ohé! Ohé! Ohé!! Dat is Arlequin die zijn vriend Pierrot in de verte ziet loopen en hem aldus roept.
Als de vlugge en snuggere Arlequin en zijn kameraad den boertigen en lustigen Pierrot aan den gang zijn, dan is het een leven en een pret van belang.
Men behoeft slechts het omslag van dit boek te bezien om te begrijpen welk een plezier onze twee snaken hebben.
Hoe dikwijls onze Arlequin zijn vriend Pierrot ook al beet heeft gehad, toch laat deze zich nog telkens door hem bedotten.
Arlequin, die zich nog eens goed ten koste van zijn makker wil vermaken, heeft Pierrot uitgenoodigd op een pleizierpartijtje.
| |
| |
Terstond heeft onze gast, die tamelijk gulzig is uitgevallen, gevraagd of er ook te eten en te drinken zou zijn, en, op het bevestigend antwoord van Arlequin, heeft Pierrot terstond de uitnoodiging aangenomen.
Maar Arlequin heeft er een conditie bij gesteld, en wel, dat Colombine, het nichtje van Pierrot, ook van de partij zal zijn.
Dat bevalt deze wel niet erg, want hij weet dat zijn nichtje en zijn vriend altijd zamenspannen om hem de een of andere poets te bakken of in het vaarwater te zitten.
Maar het verlangen naar een prettig uitstapje en het uitzicht op een gul maal, doen hem zijn tegenzin overwinnen.
Zij hebben dan afgesproken om den volgenden dag, met het kraaien van den haan, op weg te gaan en op het bepaalde uur bevinden zij zich ook allen op de afgesproken plaats.
De eerste rit is naar de herberg de Ruiter, een van ouds bekende en druk bezochte uitspanningsplaats te Prettigoord, nabij Lachburg.
Daar vond men vermaken van allerlei
| |
[pagina t.o. 2]
[p. t.o. 2] | |
| |
| |
soorten: een kegelbaan, een mast om in te klimmen, een draaimolen, een schop en een wip.
Op deze laatste had Arlequin het juist gemunt en besloten zijn kameraad er eens mede beet te nemen.
Daar Pierrot voortdurend om zijn nichtje draaide en zich alleen met haar bezig hield, besloot Arlequin daar een eind aan te maken door hem te verzoeken eens zamen te wippen.
Ter eere van Colombine en om haar zijne bekwaamheden te toonen nam Pierrot de uitnoodiging terstond aan.
Daar gaan zij op en neder, wippende, zwaaiende en bonkende.
Intusschen heeft Colombine de korven uitgepakt en een lekker gebraad met een heerlijke flesch wijn te voorschijn gehaald.
Op dit gezicht begon Pierrot te watertanden en had wat gaarne de wippartij willen opgeven.
Maar Arlequin denkt er anders over en, op het oogenblik dat Pierrot in de hoogte is, ligt hij een zware steen, die daar toevallig in de nabijheid was, op de plaats waar hij zelf zat.
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
| |
| |
Daar zat Pierrot nu als een spijtige vorst zonder rijk, boven op zijn troon, terwijl Arlequin en Colombine hem uitjouwden en lachten dat het een lust was.
Daarna deden zij zich te goed aan het vleesch en den wijn, tot groote ergernis van hun armen vriend.
Eindelijk kregen zij medelijden met hem, Arlequin liet hem zakken en gaf hem hun overschotje.
Pierrot was wel wat boos, maar daar hij een goede sul is, zoo was het bij hem ook spoedig weer over, en het duurde dan ook niet lang of ze waren allen weer goede maatjes.
Toen stelde Pierrot voor om blindemannetje te spelen. Zij trokken een lootje om te zien wie het eerst blinde-man zou zijn, en, volgens gewoonte, trof onze arme sukkel van een Pierrot weer het lot.
Arlequin besloot zich nog eens goed te vermaken ten koste van zijn kameraad.
In den tuin waar zij aan het spelen waren, zag Arlequin op een zekere afstand een vogelverschrikker staan in de gedaante van een oude vrouw.
| |
| |
Zoo vlug als hij is, was hij in een ommezien het hek over gesprongen, had de pop weggenomen en was er mede bij zijn speelgenooten teruggekeerd, terwijl de blinde Pierrot steeds aan het zoeken en tasten was.
Daar voelt hij iets! Wacht, denkt hij, dat zijn vrouwenkleeren. En, in de vaste veronderstelling dat het zijn nichtje is, omhelst hij het gedrocht, geeft het een flinke kus, en drukt het in zijn armen.
Eensklaps hoort hij achter zich een schaterlach en erkent daarin de stem van zijn nichtje Colombine.
Verwondert trekt hij den doek van zijn oogen af, en, verbeeld u zijn ontsteltenis, toen hij, in plaats van zijn lieve nichtje, dit oude leelijke karikatuur ontwaarde.
Hij wierp het tegen den grond en zat onmiddelijk Arlequin achterna om zich op dezen te wreken. Maar Arlequin, die vlugge klant, liet zich niet krijgen, en eindelijk moest Pierrot het opgeven.
Toen zetten zij hun wandeling voort en kwamen aan den Amstel, waar zij besloten een vaartochtje te doen.
| |
[pagina t.o. 6]
[p. t.o. 6] | |
| |
| |
Pierrot werd belast een bootje te gaan huren en weldra waren onze drie vrienden prettig en lustig aan het varen.
Maar nu werd het weer zachtjes aan tijd om den inwendigen mensch te versterken en zij besloten op een eilandje aan te leggen om zich daar eens goed te vergasten aan den voorraad die zij medegenomen hadden.
Een hagelwit servet werd uitgespreid, al de mondbehoeften met de noodige flesschen daarop neergezet.
Op het mollige gras gezeten, deden onze drie makkers zich te goed aan de heerlijke spijzen, welke zij af en toe met een lekker glas wijn bespoelden.
Pierrot deed niet het minste zijn best, zooals men wel begrijpen kan, en had dan ook al heel spoedig zijn wederwaardigheden vergeten.
Eindelijk was de maaltijd afgeloopen en werd het tijd om te gaan vertrekken.
Pierrot werd opgedragen den boel bij elkander te pakken, van welke taak hij zich dan ook met ijver kweet.
Intusschen waren Arlequin en Colom-
| |
[pagina t.o. 7]
[p. t.o. 7] | |
| |
| |
bine onopgemerkt naar de plaats geslopen waar hun schuitje lag.
Zij wipten er in en stieten van wal, juist op het oogenblik, dat Pierrot, belast en beladen, kwam aanloopen.
Tot afscheidsgroet werd hij door Arlequin uitgelachen en kreeg hij van zijn nichtje een langen neus.
Gij kunt wel begrijpen, lieve kinderen, hoe Pierrot zich op dat eilandje alleen vervelen moest en hoe blijde hij was, toen, na ongeveer een uur rondgevaren te hebben, zijne vrienden hem eindelijk kwamen verlossen.
Na zich weder met elkander verzoend te hebben, besloten zij hun wandeling voort te zetten. Maar waar heen?
Naar zee, zegt Arlequin, en Pierrot, die nog nooit de zee gezien heeft, klapt in de handen van blijdschap.
Vlug de spoor genomen en naar Zandvoort!
Daar aangekomen ziet Pierrot verscheidenen badgasten op ezels rijden en vindt dat zoo prettig dat hij ook besluit een rit op zulk een grauwtje te probeeren.
| |
| |
Arlequin en Colombine zijn natuurlijk ook van de partij en weldra ziet men ons drietal, ieder op een sinjeur langoor gezeten, langs het strand draven en rennen.
Maar de arme Pierrot is alweer de ongeluksvogel; hij heeft een ezel getroffen die eensklaps koppig wordt en niet voort wil.
Arlequin, die dat ziet, wil zijn vriend helpen, rent naar hem toe en geeft het grauwtje van Pierrot zulk een geduchte klap met zijn palet, dat het arme dier zoodanig met de achterpooten aan het slaan gaat, dat de ongelukkige Pierrot uit het zadel geraakt, een gedwongen sprong over den kop van langoor doet, en, gelukkig nog, op zijn rug in het duinzand, terecht komt.
Maar nu is de pret toch uit, Pierrot heeft er genoeg van en zal zijn eerste ezelrit niet licht vergeten.
|
|