Toen ik hem het gevraagde bedrag in handen drukte, keek de genezer mij treurig aan.
‘Is her niet genoeg?’ vroeg ik. ‘U vroeg toch vijfenzeventig?’
‘Ik kan amper de huur betalen,’ zei hij triest.
Er viel een stilte van zo'n drie minuten, denk ik.
‘Neem intrek in mijn huis,’ zei ik daarna stellig, ‘daar kunt u uw praktijk voortzetten.’
‘Zo veel gastvrijheid kan ik niet weigeren!’ reageerde hij verrast en begon me te kussen, op mijn wangen, op mijn neus, op mijn schouders, op mijn oren, overal, hij kuste me werkelijk overal.
‘Waarom kus je mij?’ vroeg ik nog, en terwijl ik mijn handen lostrok, realiseerde ik me dat ik weer alle winst van de dag had gehaald. Ik heerste.
Ik had een verzameling prooien waar ik trots op mocht zijn. Toch was ik waakzaam. Ik moest blijven investeren, om me heen blijven kijken naar slachtoffers. Het Beierhuis was nog lang niet af en overal lag het gevaar op de loer in de gedaante van afgunstigen. In de buurt waar het huis stond, werd gefluisterd over merkwaardige en stiekeme zaken die zich er zouden afspelen. Er werd gesproken van een spook-pandje vol illegalen, bezig met duistere handel, en misschien wel met het beramen van terreur.
Ik liet het gezwel niet onnodig groot worden. Nadat ik aardig op mijn Roemeense had ingepraat, nam zij contact op met het bekende televisieprogramma Midden in het hart. Vlak voor het Beierhuis werd ze geïnterviewd door Linda van Tintelen.
‘Het ies ierlijk. Iljas ies echt ein man met een hart van goud,’ zei de Roemeense tegen de blonde presentatrice. ‘Hij zorgt goed voor zijn mensen. Hij geeft oens warmte en liefde in zijn haus.’
De dagen erop ontving ik brieven en kaarten van mensen uit de buurt, nee, zelfs uit het hele land, waarin de schrijvers mij in pompeuze bewoordingen een edelmoedig mens noemden. Sommigen vroegen mij naar een rekeningnummer waarop ze een donatie mochten doen.
En zoals ik mijn tegenstanders bespeelde, bespeelde ik ook mijn eigen onderdanen. Ik smeedde uit hen een homogene verzameling, die niet twijfelde over wie haar leider was.
Maar het duurde niet lang voor de afbrokkeling begon. Een maand misschien. Allereerst met wat ontstemdheid.
‘Die hond blijft maar blaffen! Zo kan ik godverdomme toch niet werken!’ schreeuwde de gebedsgenezer in de gang.
‘Ik heb een hekel aan Roemenen,’ mopperde mijn crimineel zomaar voor zich uit. ‘Sinds da mens hier is, in di huis, gaat alles mis. Vroeger kunde ge tenminste veilig slape, met de portemonnee in de sak...’
De maatschappelijk werkster en Malinka vlogen elkaar frequent in de haren. Waar het bij hen om ging was dat de maatschappelijk werkster een wat slanker figuur had dan Malinka.
‘O my god, my god!’ hoorde ik de muzikant schreeuwen. ‘Maak toch niet zo'n herrie! Ik word gek hier gek in dit huis. Allejezus, een beetje cellulitis kan toch geen kwaad, verdomme!!!’ En vervolgens begon hij te zingen:
Hoe zou de wereld eruitzien zonder mannen
Een wereld vol gezellige dikke vrouwen
De muzikant, met zijn ronde gezicht en zijn lange vlassige blonde haar, trachtte de ruzie te sussen middels dergelijke grapjes, die hij van het internet plukte, waaraan hij vele uren van de dag gekluisterd zat.
De situatie werd alleen maar erger. Het ging zelfs zo ver dat enkelen van mijn onderdanen geregeld met elkaar op de vuist gingen. Je zult begrijpen dat ik, als heerser, moest ingrijpen. Dit was het moment om mijn status een sterk gezicht te geven. ‘De boel bij elkaar houden,’ hoorde ik een politicus op televisie zeggen. Dat was het: ik moest de boel bij elkaar houden...
Het was wreed, maar ik kon niet anders. Op een woensdagnacht besloot ik de hond te vergiftigen.
De Roemeense vond hem in de portiek en slaakte een gil. De andere bewoners stormden naar beneden. En stuk voor stuk deden ze het voorkomen alsof ze met de hond geslapen hadden. De hele middag haalden ze herinneringen aan hem op.
De hond werd door de bewoners op de keukentafel opgebaard. Hij lag er vredig bij, met bloemen op zijn buik en een hoed op zijn snuit. Zijn poten wezen omhoog.
Ik ging op een stoel staan en stak mijn handen in de lucht. Vanaf die hoogte wist ik het toen zeker: ik was hun brandstof, ik was de lucht die zij inademden, ik was de opium die hen in een gelukkige roes bracht.
Ik schraapte mijn keel en dacht aan het moment dat mijn moeder tegen mijn vader zei: ‘Die jongen... die jongen moet de politiek in.’
‘Ga jij zelf de politiek maar in,’ snauwde mijn vader haar dan toe. ‘Bak aardappelen voor hem en laat hem met rust. Aardappelen zijn voor mannen, politiek is voor vluchtelingen.’
Met indrukwekkende frasen, gebeeldhouwde woordjes en een vloeiende melodie hield ik een zielig verhaal over het leven van de Zweethond. En ik sloot af met de woorden: ‘De Beier, ja, de Beier was niet zomaar een hond. Hij was niet alleen een grappige, speelse hond, het was ook een hond die iets goeds in de mensen kon zien. Iets wat niet meer van deze tijd is. We zullen je missen, ouwe Beier. Slaap zacht, ouwe rukker.’
Mijn toespraak werd ontvangen met luid applaus, hartverscheurend gejoel en een overvloed aan tranen. ‘Lang leve de Beier! Lang leve de Beier! Laten we een standbeeld van hem in het huis plaatsen!’ riep mijn crimineel!
‘We kunnen hem beter opzetten!’ riep de Roemeense. Malinka stelde voor om van zijn sterfdag een bedevaartsdag maken voor alle bewoners van het huis.
Ik maakte remmende bewegingen met mijn handen en riep: ‘Rustig toch, rustig toch, mijn beste, lieve bewoners!’ Ik begreep dat ik niet de illusie mocht wekken dat ik bepaalde personen in het huis voortrok, en tegelijkertijd dat ik ze niet met lege handen mocht laten staan. ‘Beste mensen,’ zei ik met zalvende stem. ‘Ik willig gewoonlijk geen enkel verzoek in, maar om tegemoet te komen aan de oproep de Beier te eren, heb ik besloten het huis, ons huis, om te dopen tot: “Het Beierse huis”.’