Reve en Rotterdam
Bram Peper
Het kwam zo. De uitreiking van de Anjerprijs vindt traditiegetrouw plaats in het stadhuis van Rotterdam, aan de Coolsingel. In die traditie past ook dat de burgemeester - immers gastheer - een woord van welkom spreekt. Of het toen meer was dan dat, weet ik niet meer. Wat ik wel weet is dat het toen - herfst 1987 - de eerste keer was dat ik Gerard in levende lijve ontmoette. Joop (Schafthuizen, Reve's partner, red.) was er ook bij. De reden van Gerards aanwezigheid was de lofrede die hij zou uitspreken voor de winnaar van de prijs, de beeldend kunstenaar Paul Beckman, een vriend van Gerard en Joop.
Op de receptie na de prijsuitreiking raakte ik in gesprek met Gerard (en Joop). Ik vond het wel mooi om met iemand te spreken die ik - om allerlei redenen - bewonderde. Dit vriendelijk verlopende gesprek moet - gelet op het begin van de (eerste) brief aan mij - ongetwijfeld zijn uitgemond in de uitnodiging eens een vaartochtje te maken met de gemeentelijke boot (van het Havenbedrijf) om kennis te nemen van de haven van Rotterdam. Over die haven wordt veel gesproken, maar weinigen kennen de betekenis ervan, of hebben de grootste haven van de wereld nooit grondig met eigen ogen bekeken.
Ik was en ben trots op die haven - wist er inmiddels het nodige van -, en deel mijn kennis graag met mensen van allerlei achtergrond die - bij toeval of niet - mijn pad kruisen. Lering en vermaak gaan samen. Met Gerard en Joop aan boord is geen ander belang gediend dan het louter samenzijn en het uitwisselen van gedachten en kennis. In latere jaren - na mijn vertrek als burgemeester - is dit als nutteloos (niet functioneel varen, op kosten van de gemeenschap) gekwalificeerd. Een stijlbreuk.
Gerard en Joop genoten van die tocht. Wat er besproken werd, weet ik niet meer. Maar het was wél het begin van een vriendschap die tot op de dag van vandaag voortduurt. Gerard en Joop woonden toen in een vale, sombere straat in Schiedam, waardoor wij elkaar - wel met aanmerkelijke tussenpozen - wat gemakkelijker in persoon konden ontmoeten. Zo herinner ik mij dat wij ook nog eens een bezoek aan Boijmans van Beuningen hebben gebracht, rondgeleid door de minzame en bekwame adjunct-directeur, Dr. Johan ter Molen. Deze precieze man moet aan de rondleiding met Gerard bijzondere herinneringen hebben overgehouden. Gerard voorzag nl. elk schilderij van een kwalificatie, waarbij - als ik mij goed herinner - maar drie klassen aan de orde waren: a) wel goed; b) kan er mee door; en c) rijp om op te stoken in de open haard. De fraaiste doeken ontkwamen niet aan de c-categorie. De voorkomende en dienstbare Ter Molen begon dan schaapachtig te lachen, maar trok tevens wit weg bij zoveel helderheid. De vriendelijkheid tekende ook dit bezoek.
Gerard gaf zich gewonnen aan Rotterdam. Hij had - dat hielp - nog een appeltje te schillen met Amsterdam, dat hem in de ban had gedaan vanwege