Passionate. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
[pagina 19]
| |
Bart zag hem voor de Albert Heijn staan, zonder slot. Alles wat hij hoefde te doen was erop springen en hard wegfietsen. Bijna sloeg hij de eerste straat rechtsaf, maar hij bedacht zich. Een bon voor diefstal van een fiets zonder slot was wel wat voor zijn verzameling lullige bekeuringen. Hij fietste langzaam verder, maar er kwam niemand achter hem aan, zelfs de eigenaar niet. Bart dacht: ‘Blijkbaar was de rij langer dan verwacht.’
Het was een hele stabiele fiets, en sinds hij hem had, deed hij zijn best voor met-losse-handen-fietsen. Hij kende niemand die daar gezeik mee gekregen had, maar Bart was geen opgever. Daar kon hij niet aan beginnen want dan had hij in no time niets meer te doen. Bart woonde in Eindhoven. Soms, als hij even niet wist wat hij moest, ging hij naar de wereldwinkel. Hij was er vanmiddag, en toen hij daar weg ging was het spits. Het verkeer zat zo goed vast, dat hij van daar tot aan het station fietste zonder ook maar één keer de handvaten aan te raken. De topper uit zijn bekeuringencollectie was door-rood-lopen. Daar had hij ruim een week aan gewerkt, elke middag tussen half één en zes. Hij had het kruispunt bij het Philips stadion gekozen, omdat het daar zo lekker druk was. Bovendien lag het hoofdkantoor van het politiekorps Brabant Zuid-Oost maar vijftig meter verderop. Dinsdag om veertien uur vierendertig was het prijs. Dat had de agente, een jonge blonde vrouw met flinke heupen, heel precies genoteerd. Ze hield hem op het fietspad staande, een stap voor de stoep. Daar schreef ze zijn identiteitskaart over. Ze vroeg: ‘Heb je nog boetes open staan?’ Hij dacht: ‘Alsof ik elke dag beet heb ofzo.’
En opeens stonden er twintig huichelaars rustig te wachten op groen licht. Het knopje werd maar één keer ingedrukt. Ze waren echt één en al kalmte. Er was maar één man, eentje met een pak en een koffertje, die wel gewoon door rood liep. Dat wil nog niet zeggen dat het geen huichelaar was. Hij had zijn mobiele telefoon aan zijn oor en was daar zo mee in de weer dat hij de hele situatie over het hoofd zag. Zijn gedrag bracht de jonge agente in grote verwarring. Haar prille politieinstinct wilde de beller achterna, maar haar aandacht werd nog volledig geabsorbeerd door de gegevens op Barts identiteitskaart. Toen ze bij haar positieven kwam was de bellende man al aan de overkant, en de auto's begonnen net weer een beetje te schuifelen. ‘Ja, dat is lullig natuurlijk,’ zei ze, ‘dat hij hetzelfde doet en er gewoon mee weg komt ook nog.’ Haar stem leek op die van Frank de Boer na een oefeninterland. Bart glimlachte zo vriendelijk mogelijk en zei: ‘Ach, u kunt ook niet beter dan uw best.’ Meteen daarna keek de agente hem heel indringend aan, daar net voor die stoep in Eindhoven.
Ze deed Bart denken aan zijn therapeut. Die keek ook vaak zo indringend, maar dan met wallen in plaats van heupen en wijsvingers op zijn lippen. Ze deden samen allerlei testjes, zoals die van Rorschach. De therapeut zei: ‘En wat zie je...’ draaide heel snel een kaartje met een inktvlek om, ‘...nu?’ | |
[pagina 20]
| |
‘Een rare struik ofzo,’ zei Bart. Toen hij eenmaal in één van die vlekken een struik had gezien, zag hij in al die vlekken een struik. Na de twaalfde struik zei de therapeut: ‘Ja, zo werkt het dus niet.’ ‘Maar ik kan toch moeilijk gaan liegen omdat anders die kuttest niet werkt,’ zei Bart. De therapeut wees een paar keer met zijn Mont-Blanc pen en zei: ‘Weet je wat er mis is met jou?’
Bart had geen flauw idee wat er mis was met hem. Niemand had een flauw idee, zelfs zijn ouders niet. Echt veel kon hun dat niet schelen. Ze vonden het alleen lastig dat ze steeds naar school moesten komen. Ze hadden allebei een fulltime baan. Mevrouw Ravennest, Barts mentrix, zei een keer: ‘We weten niet meer wat we met dat joch aan moeten,’ alsof Bart er niet eens bij zat. Ze droeg kleren alsof ze net niet ging paardrijden. ‘Maar wat doet hij dan?’ vroeg zijn vader. ‘Kattenkwaad ofzo?’ Hij had graag concrete voorbeelden, daar kon hij tenminste mee overweg. ‘Tja, hij doet op zich helemaal niets,’ zei Ravennest. Zijn vader vroeg: ‘Waarom moet ik dan godverdomme naar school komen?’ Tijdens godverdomme sloeg hij op tafel. ‘Zijn aanwezigheid heeft een negatieve invloed op de hele klas.’ Die zin had ze onthouden van de docentenvergadering. ‘We weten echt niet wat we ermee aanmoeten.’ ‘Had dan godverdomme,’ Barts vader sloeg nog iets harder op tafel, ‘wat beter opgelet op de PABO.’ Ravennest begon te snikken.
Daarna hoefden zijn ouders niet meer op school te komen. Ze moesten dan wel beloven dat Bart naar een therapeut zou gaan. Die therapeut wist uiteindelijk, na de Rorschach test, wat er mis was met hem. Bart vroeg: ‘Wat is er dan mis met mij?’ ‘Je houding,’ zei de therapeut. ‘Mijn houding wat?’ vroeg Bart. ‘Tja, zo ongeïnteresseerd,’ zei de therapeut.
Bart stond al een tijdje te glimlachen, net voor de stoep bij het Philips stadion, tegenover die blonde agente. Het voetgangersstoplicht tikte traag, waardoor het allemaal nog veel langer leek. Hij voelde kramp in zijn lachspieren opkomen. Hij zei: ‘Je kunt ze toch nooit allemaal pakken,’ om zijn kaken wat beweging te geven. De agente ging er alleen maar indringender van kijken, dus hij glimlachte maar weer verder, voor zover dat nog ging. Het voetgangersstoplicht sprong op groen, maar er staken maar twee mensen over. De rest bleef liever even staan. Bart zei: ‘U kunt natuurlijk niet overal tegelijk zijn.’ De agente vond het gênant worden. Ze gaf hem zonder oogcontact te verliezen zijn id-kaart terug, aarzelde even, en zei: ‘Is er nou iets grappig ofzo of hoe zit dat?’ Ze had geleerd dat er niet gespot mocht worden, met ordehandhaving. Bart zei: ‘Ik heb geen flauw idee waar u het over heeft,’ en hij bleef maar glimlachen. Hij dacht: ‘Zolang ik glimlach kan ze me niet neerknuppelen.’ | |
[pagina 21]
| |
Dat is wat Bart had gedaan, tijdens al die gespijbelde uren. Later deed hij het alleen nog maar als hij toch met iets anders bezig was, want het ging een beetje vervelen. Na die bon voor door-rood-lopen had hij een hele tijd niets meer gescoord. Hij had maar één andere in zijn collectie, voor op-de-verkeerde-dag-de-vuilnisbak-buiten-zetten. Het was de eerste bon die hij kreeg, en eigenlijk, helemaal per ongeluk. De vuilnisbak was één van zijn taken thuis.
Op de dag dat hij zijn nieuwe fiets voor de Albert Heijn vond had hij een slot gekocht. Een stalen ketting met een discusslot van het merk Moon. Hij had een junk horen zeggen: ‘Discussloten zijn moeilijk, behalve als er moon op staat.’ Bart ging ook af en toe naar het station als hij zich verveelde, en dan ving hij weleens wat op. Het slot van Moon kostte 12 euro 99. ‘Weet je het zeker?’ vroeg de verkoper. Bart probeerde hem aan te kijken, maar de verkoper bleef maar heen en weer schommelen. ‘Natuurlijk weet ik het zeker,’ zei Bart. ‘Het is namelijk geen echt héél erg goed slot,’ zei de wiegende verkoper, ‘dan kun je beter eentje van Axa hebben, die zijn van gehard staal, die heb ik zelf ook.’ ‘Als er maar fietsen met slechtere sloten zijn,’ zei Bart, ‘om die van mij naast te zetten.’ Dat durfde de verkoper te betwijfelen.
Bart fietste aan de verkeerde kant van de straat naar de wereldwinkel. Hij dacht: ‘Even kijken wat ze in de derde wereld hebben uitgespookt.’ Hij zette zijn fiets tegen de gevel van de wereldwinkel, onder het hier-geen-fietsen-plaatsen bordje. Aan de muren van de wereldwinkel hingen nog steeds dezelfde Grand Foulards, hangmatten en babydraagdoeken. Hij keek maar even naar de bamboe placemats en de onderzetters. Hij liet de doos met portemonnees die uit slechts één vakje bestaan links liggen. Hij liep deze keer ook langs de djembees, didgeridoo's, duimpiano's en de sambaballen. Hij kwam zelfs niet aan de stoffige Boeddhabeeldjes en Afrikaanse maskers in het niet-aanraken rek. Vandaag trok het enorme assortiment autootjes van blik hem het meest. Er lag een briefje bij. Er stond: ‘In Madagascar worden door oud en jong model-auto's vervaardigd. Het blik wordt gekocht op de markt van mensen die blik verzamelen bij hotels, restaurants of bij het vuilnis. Het zijn voornamelijk Franse auto's die model staan, maar uit reclamefolders worden ook andere modellen gehaald.’ Bart dacht: ‘Aha.’
Opeens stond de wereldwinkelvrouw naast hem. Ze zei: ‘Hier gooien we het weg maar daar maken de kinderen er speelgoed van. Knap hè?’ Ze wees hem speciaal op de details. ‘Vroeger zaten er nog weleens scherpe randjes aan. En toen hadden ze ook nog geen echt draaiende wieltjes.’ Ze glimlachte heel weeïg en het was goed te zien wat er gebeurde als je geen goede tandenborstel gebruikt. Ze drukte een wagentje in Barts hand, en stond erop dat hij er even goed aan voelde. ‘De consument heeft veel baat bij concurrentie,’ zei Bart. Hij zette het | |
[pagina 22]
| |
wagentje weer terug waar het vandaan kwam. Een vrouw op vrolijk gekleurde sandalen bemoeide zich er ook maar even mee. Ze zei: ‘Doet het altijd goed als cadeautje.’ ‘Het is ook heel leuk voor als decoratie,’ vulde de wereldwinkelvrouw aan, ‘ik heb ze zelf thuis ook.’ Bart pakte een deux-chevaux van de plank. Het was helemaal gemaakt van Coca-Cola blik, en daardoor had het een grotere aantrekkingskracht dan de rest. De wereldwinkelvrouw pakte het meteen uit zijn handen. ‘Die maar doen,’ zei ze. ‘Die maar doen,’ zei Bart, en ze liepen naar de kassa. Ze vroeg: ‘Zal ik het voor je inpakken?’ Hij zei: ‘Nee, ik gooi het zo wel weg.’ De wereldwinkelvrouw verstilde een moment na deze opmerking. Alles was weer normaal toen Bart een briefje van tien euro uit zijn portemonnee haalde. Hij kreeg twee euro terug, en nog een flyer van een multi-culti festival. Hij stopte alles in zijn portemonnee en liep de deur uit. De sandaalvrouw liep achter hem aan, ze had het daar binnen ook wel weer gezien.
Bart stond bij zijn fiets en de zon scheen opeens heel fel en hij moest zijn slot open maken, maar het schoot niet op met dat wagentje in zijn hand. Hij dacht: ‘Uiteindelijk gooi ik het toch weg,’ dus hij gooide het maar meteen op straat. Het knutselwerkje lag nog geen seconde op het asfalt of er reed een zwarte BMW overheen. Bart vond het wel wat hebben, maar de sandaalvrouw niet. Ze riep: ‘Asociale,’ en ze wilde er nog iets achteraan schreeuwen, maar het scheldwoord dat ze zocht kwam niet. Bart dacht: ‘Nee jij dan,’ want zij had niets gekocht. Hij sprong op zijn fiets en reed het hele stuk tot aan het station zonder handen. En niet op een lullig slakkentempo, hij trapte echt goed door, met zijn handen op zijn rug, als een schaatser. Bij het station flikkerde hij zijn fiets tegen een andere en rende het dichtstbijzijnde perron op, helemaal door tot aan het verboden-voor-onbevoegden bordje. Daar ging hij voor de witte stippellijn staan. De trein van vijf over half zes richting Tilburg en met als eindstation Den Haag Centraal had vijf minuten vertraging, dus hij moest even wachten. Hij dacht: ‘Het leven gaat heel traag en uiteindelijk gebeurt er niks.’
Net voordat de trein met een haastig vaartje het station binnen reed voelde Bart een hand op zijn onderrug. Er stond een meisje van ongeveer zijn leeftijd achter hem. Ze had het blondste haar dat hij ooit had gezien. ‘Het is hartstikke gevaarlijk, hoor,’ zei ze, ‘voor die stippellende lijn.’ Dat vond Bart leuk, dat ze stippellende lijn zei. Hij dacht: ‘Ik kan altijd nog dood.’ |
|