Passionate. Jaargang 8
(2001)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
[pagina 33]
| |
Anton Scheepstra in gesprek met Simon Vinkenoog tijdens ‘literair lokaal’
De bekendmaking van de aanstelling van een ‘Officiële Stadsdichter’ door het college van burgemeester en wethouders van Groningen is het zoveelste bericht over opmerkelijke literaire activiteiten dat de laatste jaren uit Groningen komt. Wat is daar toch aan de hand? En waarom? En waarom nu en niet pakweg twintig jaar geleden? | |
De jaren tachtigIn de jaren tachtig verschilde Groningen op literair vlak weinig van andere Nederlandse universiteitssteden. Een dichteres, een uitgever en een literatuurjournalist die toen in Groningen studeerden over die tijd.
Dichteres Ilse Starkenburg (1963): ‘De sfeer In poëtisch Nederland was toen overwegend academisch. Op een gegeven moment kwam de tegenreactie van de Maximalen en de Nieuwe Wilden. De presentatie als groep, en de programmatische eenheid van hun poëzie spraken mij niet aan. Dat speelde zich allemaal in Amsterdam af. Ik kan me niet herinneren dat er toen op poëziegebied iets leefde in Groningen.’
Anton Scheepstra (1959), uitgever van uitgeverij Passage over de jaren tachtig: ‘De sfeer was toen erg mat. Je had natuurlijk Jean Pierre Rawie, Driek van Wissen en Kees van der Hoef, die hoofdzakelijk bekend stonden wegens hun zittingen in Café De Stadtlander en vanwege de Belgische biertjes die ze daar in grote hoeveelheden nuttigden. Verder had je initiatieven als De Literaire Serie en het aanvankelijk zeer succesvolle Herfstschrift (later omgedoopt in Winterschrift). Dat festival was goed in het halen van grote namen naar Groningen, maar deed te weinig voor lokaal talent.’
De literatuurjournalist Jacob Moerman (1963): ‘De functie van Winterschrift was groot, maar dat kan ook met mijn leeftijd te maken hebben gehad. In Groningen gebeurde op literair gebied niet veel, dus was het festival een welkome aanvulling. Legendarisch waren sommige slotavonden - ik heb nog steeds beelden van een zeer dronken Bob den Uyl op mijn netvlies. Literaire avonden vonden plaats in het Literair Café AABC, ongeveer een keer per maand. Soms was de tent helemaal vol. Erg gezellig. En ik heb er een keer Jean Pierre Rawie van een barkruk zien vallen.’
Starkenburg: ‘In 1987 vond ik op de deurmat het positieve antwoord van Theo Sontrop op mijn zending gedichten aan Maatstaf. Samen met hem ben ik vanaf dat moment gaan toewerken naar een eerste dichtbundel. Daarvoor moest ik af en toe naar Amsterdam, en ik kwam er al snel achter dat “het” toen daar gebeurde. Dat is een van de redenen waarom ik uit Groningen vertrokken ben. Wat wel indruk op me heeft gemaakt is de punkcultuur uit de jaren tachtig. Het stadsbeeld van Groningen werd erdoor bepaald. De teksten en de sfeer van bandjes die in Vera kwamen optreden hebben mij beïnvloed bij het schrijven van mijn eerste gedichten. The Cocteau Twins, Eyeless in Gaza. En het optreden van zangeres Nico, helemaal alleen, en in het zwart gekleed, achter haar harmonica.’
Moerman: ‘Ik kan me niet herinneren dat er in de jaren tachtig iets noemenswaardigs op literair vlak te Groningen is gebeurd, behalve dat Jean Pierre Rawie tegen het einde van de jaren tachtig onsterfelijke gedichten begon te schrijven, nadat hij drie maanden intensive care had overleefd.’ | |
1990-1995Groningen is een universiteitsstad. Dat betekent dat er jaarlijks een grote instroom van nieuwe studenten is, een instroom die zo groot is dat wie er over straat loopt het direct opvalt dat de gemiddelde leeftijd in Groningen-stad een stuk lager is dan in andere steden. Maar, zoals Starkenburg al opmerkte, Groningen was in de jaren tachtig een echte punkstad, met veel alternatieve podia en een grote alternatieve scene, waarvan een van de weinige gemeenschappelijke kenmerken het ‘do it yourself’-principe was. Ook neemt Groningen op topografisch gebied een uitzonderlijke positie binnen Nederland in: in heel | |
[pagina 34]
| |
Tjitse Hofman tijdens de presentatie van zijn bundel TV 2000 in Vera
Noord-Nederland (Drenthe, Friesland en Groningen) is het de enige grote stad. Wie in het Noorden iets wil doen, belandt automatisch in Groningen. De dichtstbijzijnde steden waar op cultureel vlak bijvoorbeeld iets te doen is zijn - met de klok mee - Bremen, Nijmegen, Utrecht en Amsterdam. Maar waar in voorgaande decennia jonge mensen naar Groningen trokken om er te studeren of te werken om daarna weer te vertrekken veranderde dat in het begin van de jaren negentig. Geheel los van elkaar en zonder elkaar in eerste instantie te kennen waren er een groot aantal mensen met literatuur bezig. Mensen die ook vrijwel allemaal in het Noorden geboren en getogen waren - iets wat wellicht de kern vormt waarop de ontwikkelingen van de laatste tien jaar gebaseerd zijn.
In 1991 begon Scheepstra zijn literaire uitgeverij: ‘Ik kwam er achter dat er veel mensen met goede ideeën in Groningen rondliepen die daar eigenlijk nergens mee terecht konden. Landelijke uitgevers waren te ver weg, en de uitgevers in de provincie waren wel erg lokaal bezig. Met Passage wilde ik dan ook een vanuit Groningen landelijk opererende uitgeverij opzetten. Ik had overigens aanvankelijk niet gedacht dat ik zoveel literair talent in de stad en omgeving zou aanboren.’ Het derde boek dat Passage uitbracht was Het omgelegde Eelderdiep (1992), van het sinds 1990 actieve dichterscollectief ‘Triade’, bestaande uit Ruben van Gogh, Jos Tolboom en Dirk Dijkstra. De laatste twee houden zich de laatste jaren niet meer actief in het literaire wereldje op, Ruben van Gogh (1967) daarentegen is een van de mensen die uitermate belangrijk is geweest in de ontwikkeling van Groningen als poëziestad, van ruwweg 1992 tot eind 1998, toen hij naar Utrecht verhuisde. Geboren in het Friese Dokkum, opgegroeid in het Drentse Gieten toog hij voor een studie sociale geografie naar Groningen, waar hij al snel naam maakte als begaafd dichter én stand-up comedian - waarbij hij buitengemeen veel podiumervaring opdeed. Hij bracht zijn eerste twee bundels in eigen beheer uit. Een goede vriend van Van Gogh was en is prozaïst en dichter Ronald Ohlsen (1968). Hij verkoos een bestaan als student te Groningen boven het brug-wachterschap te Delfzijl, en in Groningen was hij al spoedig actief als redacteur bij tal van tijdschriften, maar ook als muzikant en liedjesmaker. Ook weer wegens studiedoeleinden belandde de van oorsprong Friestalige dichteres Albertina Soepboer (1969) te Groningen. Haar rol binnen de ontwikkelingen te Groningen is een heel bijzondere: ze was de eerste Friestalige dichter die te Groningen het isolement van de Friese literatuur wist te doorbreken en een brug wist te slaan tussen de Nederlandstalige en Friestalige auteurs. Wie vooral niet vergeten moeten worden zijn de auteurs Sako Kiers (1962) en Erik Nieuwenhuis (1964), die in het begin van de jaren negentig met het plan rondliepen om een ambitieus literair tijdschrift op te zetten. Dat mondde in 1995 uit in Schrijver & Caravan. Maar laat ik niet op de zaken vooruitlopen. De auteur Karel ten Haaf (1962), oud-studiegenoot van Ilse Starkenburg, debuteerde in 1992 bij de bibliofiele uitgeverij Philip Elchers met de bundel Zonder piemel. Voor het tweewekelijkse tijdschrift Vera Krant, van het al eerder vermelde Vera, verzorgde hij in het begin van de jaren negentig de goedgelezen literaire rubriek. Ikzelf (1966) stam uit de Groninger punk- en kraak-wereld en leerde in 1993 de voornoemde mensen kennen, via een oude bekende uit de kraakscene: Jeroen Goulooze. Die in de eerste helft van de jaren negentig het literaire open podium in het USVA-theater leidde en drijvende kracht was achter het tijdschrift Gratis Literair Blaadje. Het open podium was van 1993 tot 1995 dé plaats waar jonge Groninger auteurs elkaar ontmoetten, elkaar zagen en hoorden voordragen en ideeën uitwisselden. Soepboer: ‘Het Gratis Literair Blaadje behoort voor mij tot de top tien van belangrijke momenten in het Groninger literaire leven in de jaren negentig. Het was een blad waarin iedereen kon publiceren en dat door iedereen gelezen kon worden.’ Het lag gratis bij alle Groninger boekhandels. Goulooze was zijn tijd echter vooruit: hij borrelde over van ideeën, met name op het gebied van het Internet, in een tijd waarin dat medium nog in de kinderschoenen stond, en verloor daardoor langzamerhand het contact met de harde realiteit van het literaire leven. | |
[pagina 35]
| |
Albertina Soepboer en Tsead Bruinja tijdens een gezamenlijk optreden
Sieger Geertsma tijdens cultuurpresentatie in Grand Theatre Groningen
| |
1995 en verderInmiddels waren ook De Dichters uit Epibreren opgericht, in maart 1994. We stortten ons in eerste instantie op het zoveel mogelijk optreden en in 1995 stonden we voor het eerst op het Lowlands-festival, met Karel ten Haaf. Vijf (ex)-Groningers auteurs debuteerden in 1995. Nanne Tepper (1962) schreef Eeuwige jachtvelden, een boek dat veel media-aandacht kreeg. Edzard Mik publiceerde De Bouwmeester, Pim Hofstra bracht De leeghwaters uit, Frank Noë De prooi en Tommy Wieringa tenslotte debuteerde met Dormantique's manco. In 1995 verschenen ook voor het eerst twee literaire tijdschriften die, in tegenstelling tot de andere tijdschriften niet alleen op Groningen, maar op het hele taalgebied gericht waren: Schrijver & Caravan (proza-gericht) en De Rottend Staal Nieuwsbrief (poëzie-gericht). Ook in 1995 opende Muziekcafé Koekkoek haar poorten, een café waar elke nacht muziekoptredens te zien waren, met eenmaal in de week literaire optredens. Bij de twee regionale dagbladen werkten bovendien twee jonge journalisten die open stonden voor de nieuwste literaire ontwikkelingen in Groningen-stad: bij het Nieuwsblad van het Noorden was dat Bram Hulzebos (1968), en bij het Groninger Dagblad de al eerder geciteerde Moerman.
Zo zien we hoe in 1995 alle elementen voor een gezond literair klimaat aanwezig waren: naast gevestigde auteurs waren er veel ‘jonge’ en ambitieuze auteurs, er waren tijdschriften, er was een serieuze uitgeverij, er waren podia, er bestonden (en bestaan) de boekhandels Scholtens Wristers en Athena's, die regelmatig lezingen organiseerden en er was voldoende media-aandacht. Ook traden de ‘nieuwe’ Groninger auteurs door het hele land op. In 1996 werd tijdens het literatuurfestival Winterschrift de bloemlezing 050 (uitgeverij Contact) gepresenteerd. In deze prozabloemlezing, samengesteld door Bram Hulzebos en Erik Nieuwenhuis, verhalen van twintig vooral ex-Groninger auteurs. De bundel had de provocerende ondertitel: ‘Het literaire centrum verplaatst zich naar het noorden’. Een jaar later volgde de poëziebloemlezing Het Hogere Noorden (uitgeverij Passage), samengesteld door Van Gogh, Ten Haaf en mij, met daarin verzen van een veertigtal in de provincie Groningen woonachtige dichters. Met beide boeken werd definitief duidelijk dat in Groningen echt iets op literair vlak gaande was.
Voor De Dichters uit Epibreren, Van Gogh, Soepboer en Ohlsen was 1996 een zeer belangrijk jaar: de laatste drie debuteerden en te Epibreren verving de virtuoze en professionele muzikant Jan Klug (1971) onze eerste muzikant Martijn Woldring (1974); bij een optreden met de Amerikaanse auteur Michael Gira maakten we kennis met de Britse literair agent en oud-diplomaat Derek Woodgate-wat later uitmondde in veel buitenlandse optredens; via de Vlaamse auteur Didi de Paris kregen we onze eerste optredens in Vlaanderen, via het Poetry North Festival (mei 1996) leerden wij en Albertina Soepboer Engelse dichters en de vertaler Willem Groenewegen kennen, waardoor de weg naar optredens in Engeland werd opengelegd; en er werd op Nederland 1 een televisiedocumentaire uitgezonden over Tjitse Hofman (1974) en Kasper Peters (1973), beiden mede-oprichters van De Dichters uit Epibreren. Ook verzorgden we vanaf | |
[pagina 36]
| |
begin 1996 de programmering van het literatuurpodium Nachtspraak in Muziekcafé Koekkoek. Wekelijks traden daar vooral dichters uit Nederland en Vlaanderen op. Een van hen was Hagenees Adriaan Bontebal: ‘De eerste maal dat ik acte de présence in de Koekkoek mocht geven, las ik in het programmakrantje: “Let op, dit optreden begint om half een”. De waarschuwing kon ik billijken: zo konden mensen die mijn voordracht wilden meemaken in de loop van de avond alvast wat bijslapen, want het zou laat worden die nacht. Maar nee. Er werd in het krantje gewaarschuwd, omdat mijn optreden juist opmerkelijk vroeg zou beginnen. Men kent geen sluitingstijden in Groningen, normaal begonnen de optredens in de Koekkoek pas ver na enen!’
De programmering van Nachtspraak werd in de zomer van 1998 overgenomen door Tsead Bruinja (1974), zelf ook dichter, en Nachtspraak bestond - in het laatste seizoen niet meer 's nachts maar 's zondagsmiddags - tot het faillissement van Muziekcafé Koekkoek op 1 juli 2000. Bruinja, net als Soepboer Friestalig dichter organiseerde in de zomer van 1998 ook het Dichters in de Prinsentuinfestival, een meerdaags festival waarbij zowel amateurdichters als professionele dichters voordragen. Zij zijn slechts twee van de Friestalige auteurs die in Groningen wonen en werken. Soepboer daarover: ‘De Friese auteurs in Groningen komen op de televisie in Friesland, wat consternatie in het heitelân over de afgedwaalde jeugdige ballingen in Grins veroorzaakt. De Blauwe Fedde, het enige niet gesubsidieerde moderne Friese literaire tijdschrift wordt gemaakt en uitgegeven te Groningen.’ Het blad verschijnt onder redactie van de auteurs Meindert Talma (1968) en Nyk de Vries (1971). Maar ook oudere Friestalige auteurs als Cornelis van der Wal (1956) en Pier Boorsma (1944) laten zich vaak op de Groninger podia zien. Het literatuurfestival Winterschrift beleefde zijn laatste editie in 1999 onder leiding van de ‘ontregelende’ dichteres Maria van Daalen, die het festival om zeep wist te helpen en de 40.000 guldens structurele rijkssubsidie voorgoed verspeelde. Gelukkig zat men niet bij de pakken neer, en werd de eerste (Landelijke) Gedichtendag in 2000 aangegrepen om een nieuw literatuurfestival te organiseren: de 24-uurs PoëzieMarathon, die op de Gedichtendag 2002 voor de derde maal gehouden wordt. Ook opende de Schrijversschool een wekelijks literair podium, zodat de continuïteit van literaire festivals en podia gewaarborgd is gebleven.
Met Bruinja komen we op de nieuwste lichting Groninger dichters: Daniël Dee (1975), Sieger M. Geertsma (1979) en Petra Else Jekel (1980). Dee en Jekel waren de eerste ‘officiële huisdichters’ van de Rijksuniversiteit Groningen, van september 2000 tot september 2001, en moesten als zodanig regelmatig een gedicht in opdracht van de universiteit schrijven. Hoe zien zij het literaire klimaat van Groningen? Dee: ‘Zeer stimulerend. Er is een harde kern die er voor zorgt dat er goede dingen gebeuren op het gebied van poëzie en aanverwante zaken. Hier zijn beduidend minder egotrippers dan in bijvoorbeeld Amsterdam, alwaar sommige dichters uitsluitend naar hun eigen genialiteit willen luisteren.’ Jekel: ‘Het is een klimaat waarin mensen voor elkaar dingen doen, samenwerken, zorgen dat er werk is, optredens organiseren en zorgen dat er, ook na het faillissement van Koekkoek, altijd iets gaande is. Bovendien is er de rijkheid aan talen van het noorden, met het Fries, Gronings, Drents, Duits en Nederlands, die allemaal een partij meezingen in het geheel.’ Geertsma: ‘Cultuur staat vooraan in Groningen, dat staat vast. En de poëzie is daarin geen weggeschoven stiefkindje. In jaren negentig is een vruchtbare bodem gelegd voor de toekomst en doorgang van poëzie. Ik denk dat als ik in een andere stad was begonnen, het veel en veel moeilijker geweest zou zijn om een dergelijke vorm van expressie te gebruiken. Zeker als “jongere” heb je veel stimulansen en impulsen nodig en natuurlijk ook kansen. In Groningen heb ik hierover niet te klagen gehad.’
Tot slot Soepboer: ‘Er is ruimte voor iedereen en er zijn veel mogelijkheden om je te ontwikkelen als dichter. Het mooiste vind ik hier hoe alles door elkaar loopt: van beginnend tot gevorderd dichter, van katheder tot performer, van begrijpelijk tot volslagen onbegrijpelijk, van Fries tot Nederlands: het staat allemaal op hetzelfde podium. En Groningen is natuurlijk ook de thuisbasis van de Epibode (www.epibreren.com/rs): dichters gaan professioneel online en zetten andere dichters ook online. Erg tof allemaal, zou ik zeggen.’
Met dank aan Daniël Dee, Sieger M. Geertsma, Petra Else Jekel, Jacob Moerman, Anton Scheepstra, Albertina Soepboer en Ilse Starkenburg. | |
[pagina 37]
| |
10 SEPTEMBER 2001
18.00 UUR |
|