Passionate. Jaargang 8
(2001)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
over de leeghoofdigheid van jonge Nederlandse schrijversOnlangs was ik op een overzichtstentoonstelling van huishoudelijke voorwerpen. De hele twintigste eeuw was er teruggebracht tot een tijdvaksgewijze uitstalling van wasmachines, strijkijzers, snelkookpannen, radiokasten, luiwagens, stofvarkens, rolvegers, schrobbers, koffiemolens, broodroosters en meer dergelijke metgezellen van het dagelijks leven. Ook waren er trommels met zwengels eraan waar ik, als kind van de tweede helft van die eeuw, alleen nog maar nieuwsgierig in het binnenwerk kijkend aan kon slingeren, hopend dat er zo een vergeten innerlijk lampje zou worden opgedraaid. Wat een vernuft! Wat een uitgekiende en geduldige dienstbaarheid! Zo veel manieren om een boterham met gloeiend metaaldraad te omvatten! De toegeschroefde en dubbel gezekerde beheersing van de hel van de snelkoker! Het was een symfonie van schoepenradertjes, mengwalsen, zwenkwieltjes, overdrukventielen, dompelaars, treeftjes, slingers en wringers. Het had iets eigenaardigs, iets onzegbaar prettigs dat ze daar waren, de dingen. Als mummies stonden ze opgebaard en uitgelicht in hun vitrines, zo onwerkelijk van gelijke orde allemaal. Ik mag hier zijn, dacht ik en ik keek met warmte naar de Braun keukenmachine, huisraad uit mijn jeugd. En toen ik even later mijn eigen telefoontje achter glas zag liggen, stond ik er lachend naar te wijzen. ‘Die heb ik ook,’ zei ik hardop. Ja, er werd veel naar alledaagse dingen gelachen op de overzichtstentoonstelling van de twintigste eeuw. Waarom precies, dat ontging me. Met een leeg hoofd en een vol gemoed marcheerde ik op en neer. Pas later drong het tot me door wat me ter plekke was ontgaan. Nergens Oorlog! In die hele tentoonstelling werd geen schot gelost! Ik schrok er 's nachts wakker van. Geen foto's, geen voorwerp, geen tijdvak viel samen met welke oorlog dan ook. Het was een overzicht van de twintigste eeuw zonder bombardementen, zonder goed, zonder fout, zonder voor en na, zonder mond houden want je hebt geen idee waar je over praat... Nee, grijs en groen liep er met gelijke kappen door elkaar. Iedereen stond aangedaan mompelend de eigen vormgevonden herinnering aan te wijzen: ‘Kijk, zo zag onze koffiemolen eruit!’ In het stille huis sloeg de koelkast aan. Ik stond op uit bed en ging 'm op een keukenstoel zitten bekijken. Hij stond een beetje te bibberen naast het aanrecht. Na een paar minuten schudde hij zich kort uit, als een hondje, en kwam tot rust. Ik hoorde hoe mijn vrouw, | |
[pagina 43]
| |
aangeraakt door de ingevallen stilte, zich omdraaide in bed. Mijn koelkast heeft de oorlog niet meegemaakt, zelfs de koude niet. Het is geen foute koelkast. Het is een goede koelkast. Hij maakt bijvoorbeeld minder herrie dan die in mijn ouderlijk huis. Die haalde je nog wel eens uit je concentratie als je met gespitste oren boven in bed lag. Of hij doorkruiste je bange fantasieën als je weer eens wakker lag omdat het denkbeeld van een kernoorlog bezit van je had genomen. Een kind van de nadagen van de Koude Oorlog kwam bij zinnen nadat alles al was gebeurd. De Grote Oorlog was voorbij, de muur was opgetrokken, de banen waren op, de Cuba schepen waren gekeerd, Kennedy was dood. Ouders keken nors naar de stilte op de Dam, grote broers en zussen kwamen niet thuis vanwege Maagdenhuis of Vietnam. Thuis was het stil, de klok tikte, de koelkast snorde en als kleine sarcofaagjes stonden de boeken zij aan zij ernstig te zwijgen op de boekenplank. ‘Ga wat doen. Lees eens een boek.’ Dat er in die boeken wel van alles gebeurde, was een ontdekking. Dat het voor dat boek niet uitmaakt dat je een maandagskind bent, dat voor een boek elke lezer gelijk is, het waren duizelingwekkende inzichten. Wie dat ontdekte, las en las nog meer en wilde niet dat het afgelopen was. Uit verlangen begonnen we te schrijven, niet naar eeuwige roem, maar naar het altijddurende boek. We schreven, over een eeuw waarin niets geschiedt. Die uit de oorlog kwamen vonden het vreselijk, vreselijk. Die op de barricaden hadden gestaan vonden het leeghoofdig. Onrecht wilden ze lezen, en echte ellende, waar je met gebalde vuisten van gaat ijsberen, of waar je in je leesstoel aan het raam gezeten stilletjes van huilen moet. ‘Er is nu toch ook overal oorlog!’ riep er een. ‘Ga daar maar eens naartoe!’ ‘Of ga eens een jaar onder een brug liggen!’ riep een ander, ‘en kom dan maar weer eens terug!’ Maar om wat wij in de oorlog of onder de brug meemaken zal geen van hen zijn hartenklop verhaasten. We kunnen nu eenmaal moeilijk schrijven hoe we onder het slaapkamerraam de nachtegalen door de luchtafweer hoorden zingen. Nee, we hoorden de koude vrede: hoe het bed kraakte, de wekker tikte en beneden de koelkast aansloeg. Niet het vuur maar de stilte hield ons wakker. Want het was een oorlog die zich alleen in de geest afspeelde, in de afzondering van talloze enkelingen. 's Ochtends op de fiets naar school aan je vrienden vragen of zij ook weer eens wakker hadden gelegen? Stel je voor. Begin jaren tachtig ging het naar Amsterdam en Den Haag om tegen de stilte wat lawaai te maken. Ik herinner me een gebouw dat in de steigers stond, metalen rondgangen, verdiepingen hoog. Daar stonden ze, de wakkerliggers van mijn generatie, tot bovenin, voor dit ene keertje zij aan zij. Ze stonden dan wel op de steigers in plaats van op de barricaden, maar ze stonden er toch maar. Met stukken steen, stokken en zelfs blote handen trommelden ze op het metaal. Het maakte een oorverdovende herrie. We applaudisseerden in het voorbijgaan, liepen een rondje, we zongen wat, en toen gingen we allemaal weer naar huis. Ja, dat het niets uitmaakt wat we doen, dat is ons grondig ingeprent. Dus schrijven we voor onszelf, desnoods over de alledaagsheid van de dingen, tot blijde of droeve herkenning van iedereen. Of onze personages communist of dissident, NSB-er of verzetsheld, sansculotte, patriot, hoek of kabeljauw zijn, dat interesseert ons minder dan dat ze liefhebben, iets najagen, hun kost en bewassing veilig stellen, hun koffie malen, hun koelkast frequenteren en zonder onderscheid des persoons uiteindelijk doodgaan. En over de koude oorlog? Laten wij nu maar verhalen dat er niets was om te wenen. Laten we dat maar vaak herhalen. Tot de twijfel is verdwenen.
Deze column loopt vooruit op het Moderne Geschiedenis Dossier in het volgende nummer van Passionate - zie ook bladzijde 55. |
|