Passionate. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
0.De redactie van Passionate heeft me gevraagd iets te schrijven over ‘het grensgebied van literatuur en theater’. Dit omdat ik in hun ogen ‘de vleesgeworden overschrijding ben’ tussen die twee gebieden. Nou, dat klopt wel: ik publiceerde twee novellen en schreef daarnaast zo'n twintig toneelteksten. Maar eigenlijk is het omgekeerd: ik schreef een hoop toneelteksten en daarnaast had ik nog wat tijd over en schreef twee novellen. | |
1.Mijn eerste toneelstuk was getiteld De rode ridder en de groene mummie. Ik schreef het op de middelbare school en speelde zelf de hoofdrol. Nee, niet de mummie. Met een vlasachtige pruik op mijn hoofd en een maliënkolder van geknoopt touw aan merkte ik dat mijn woorden aankwamen bij medescholieren en leraren. Het succes smaakte naar meer. Ik kon iets! | |
2.Nu lijkt het zo logisch, maar lang heb ik het niet durven zeggen. Als mensen vroegen wat ik deed mompelde ik iets als: ‘O, ik schrijf een beetje.’ Zelden of nooit durfde ik echt te zeggen waar het op stond. Te zeggen wat en wie ik was. Terwijl het zo simpel is. Mijn beroep is namelijk van binnen vastgelegd. Als ze het me nu vragen aarzel ik niet meer. Zeg ik het gewoon, hup, recht voor z'n raap. Kunnen ze het krijgen, als ze het hebben willen: ja, ik geef het toe, ik ben toneelschrijver. | |
3.Naast toneelschrijven regisseer ik ook voorstellingen, meestal n.a.v. mijn eigen teksten. En ik zal het maar eerlijk zeggen: ik weet nog steeds niet hoe het moet. Omdat je dat niet kunt weten. Omdat elk stuk, elke
| |
[pagina 31]
| |
cast en elke repetitieperiode weer totaal anders is. Daarom gaat het ook zo vaak mis. Toneelmaken is als de oceaan opvaren in een luciferdoosje met als roeipeddel een lucifertje, de toneeltekst. En als je niet uitkijkt breekt het lucifertje en kun je niet meer terug. Dan is toneel de lulligste, meest verouderde kunstvorm ter wereld. Maar als het wel lukt, jongens, dan gaan de sluizen open. Dan ben je met z'n allen - op toneel en in de zaal - verenigd in zo'n volmaakt mengsel van eenzaamheid en gebondenheid dat het bijna religieus te noemen is. Ik heb het nog niet vaak meegemaakt, maar die keren dat het gebeurde (tijdens een Japanse enscenering van Macbeth bijvoorbeeld, of tijdens de Ajax van Peter Sellars) verliet ik de zaal als een ander mens. Klinkt groot, niet? | |
4.Maar dat is het ook. Het is de reden waarom ik voor dit vak koos. Omdat ik in toneelteksten en tijdens geslaagde theatervoorstellingen iets voel van verzachting tegen ‘de pijn van het zijn’, zoals Kamagurka het ooit zo treffend verwoordde. Ik ken geen enkele andere context waarin de absurditeit van het dagelijks bestaan zo helder is als op toneel. Het helderst natuurlijk bij de in een paar spots gevangen hoofdpersonen uit Becketts Wachten op Godot, die bij een kale boom precies doen wat de titel beschrijft:
ESTRAGON: Laten we gaan. VLADIMIR: Dat kan niet. ESTRAGON: Waarom niet? VLADIMIR: We wachten op Godot.
Het mooie aan toneel is dat je met heel weinig woorden heel veel kunt zeggen. Je hebt er geen dikke boekdelen nodig, voor toneel kun je met de kern volstaan. | |
5.Toneelschrijven in Nederland - en ik bedoel dit niet als klagen - heeft geen status. Auteurs van dikke boeken zijn Echte Schrijvers, toneelschrijvers zijn alhier onzichtbaar als spinnen aan de binnenkant van een afvoerbuis. Even een kleine test. Kent u de volgende namen: Esther Gerritsen, Oscar van Woensel, Peer Wittenbols, Koos Terpstra? En deze: Oscar van den Boogaard, Jaap Scholten, Hubert Lampo, Helga Ruebsamen? Streep de namen weg die u kent. | |
7.‘Een kind hoort geluid. Hij hoort geluid nog voor hij een naam heeft. Hij hoort klotsend water. Hij hoort een zee van bloed om zich heen stromen. Door zijn aderen. Door zijn moeder. Het licht van de dag valt pardoes op hem. Hij is overrompeld door zijn eigen stem. Hij gebruikt zijn stem en schreeuwt. (...) Hij hoort zijn eigen hartslag. Hij hoort zijn botten groeien.(...)’ (uit: Zelfmoord in B mineur, van Sam Shepard, vertaling Leo Cuypers en Yoka Berrety)
Toneelschrijven betekent je ziel openleggen ten overstaan van een - bij de voorstelling - aanwezig publiek. Dat maakt het tot een essentieel andere arbeid dan gewoon schrijven, proza schrijven bedoel ik. De schrijver van een toneeltekst weet dat aan die tekst in een latere fase een stem zal worden toegevoegd, beter gezegd: stemmen. Acteurs zullen zich over vol vertrouwen neergeschreven zinnen ontfermen, zullen er kleur aan verlenen, emotie, daadkracht. Of, want dat kan ook, ze zullen de woorden mangelen, slopen, kapot schreeuwen. Een goede toneelschrijver heeft niet alleen gevoel voor het zweet en het lijden van theater, maar ook voor de onvolkomenheid ervan. Sterker nog: de ware toneelschrijver, of schrijfster, geniet hiervan. Hij weet dat zijn of haar werk verminkt gaat worden en dat is juist deel van de lol. In die verminking schuilt nou juist de schoonheid. | |
9.‘“Maar Elly, ik ben immers altijd geweest als nu, ik ben nooit gezond geweest en... en wil jij me dan onderhouden, als ik hier blijf?” vroeg hij met een glimlach.’ (uit: Eline Vere van Louis Couperus)
De dialogen in romans zijn vaak om van te huilen. Probeer ze maar eens hardop voor te lezen. Maar ze hoeven ook niet ‘zegbaar’ te zijn. Romantaal gaat tussen schrijver en lezer, van hoofd naar hoofd. Tussen toneeltaal en toeschouwer zit een mond, die de woorden spreekt, en een lichaam waar die woorden uitkomen. Of meerdere lichamen. En decors. Lampen. Toneeltaal is taal die spreekt. Die moet spreken. Elke zin die neergeschreven wordt, behalve de regieaanwijzingen, zal uiteindelijk gezegd worden. Toneeldialogen moeten dus, net als poëzie, uitspreekbaar zijn. Dat stelt eisen aan toneeltaal. Ze moet, vind ik althans, kernachtig zijn, helder en toch poëtisch. Muzikaal ook en ritmisch, want wie krijgt anders die zinnen uit z'n bek. Toneeltaal die niet een beetje swingt is boekentaal. En boekentaal op toneel, behalve als daarvoor gekozen is (bijv. als het personage dat die boekentaal spreekt een romanschrijver is), is de dood in de pot, de houtworm in de toneelplanken. | |
10.Beckett, Shakespeare, Hugo Claus, de oude Grieken, Kroetz, jonge Hollanders: er is zoveel te vinden en te halen. Als je maar niet bang bent voor dialogen. En wie kan daar nou bang voor zijn? We lullen godbetert de hele dag, kijk maar 's naar Big Brother; die mensen doen niks anders dan ouwehoeren. Dus ik geef het graag toe. Ja, ik ben toneelschrijver. Iets op tegen? |
|