Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
[pagina 49]
| |
(...) de besmeurde sloop. Applaus. Een heerlijke triomf. Honderd mensen, meer zullen er niet in het buurthuis zitten, maar voor Neidy lijkt het een mensenmenigte. De helft van de aanwezigen kent ze uit de buurt en al is het in de zaal net zo licht als op het provisorische podiumpje, ze herkent geen mens in de klappende zee voor haar. Ze lacht en buigt onbeholpen, en vergeet het verhoginkje af te stappen. Ze schrikt van de presentator die opeens naast haar staat en zacht haar linkerbil aait. Niemand die het ziet: ze staat nog achter het spreekgestoelte. ‘Prachtig. En de poëzie ook: prachtig. Dank je wel Neidy Barbosa.’ Daarna volgt een blanke dichter met blanke poëzie. De enige witte op deze multiculturele poëzieavond van Delfshaven. De blanke dichter, nota bene trots op zijn spotnaam Tedje Traditie, voelt zich niet thuis: ‘Poëzie die in dienst staat van de multiculturele gedachte, kan geen poëzie zijn. Poëzie mag nooit in dienst staan van iets anders dan zichzelf,’ zoekt hij vergeefs de polemiek. Niemand die hem verstaat, ook niet als hij begint aan zijn lang, doorwrocht poëem over een man op zoek naar de waarheid. Het publiek hoort het beleefd aan. Het publiek bestaat uit de families van de deelnemende dichters en vaste bezoekers van het buurthuis: louter snordragers. Hoe dikker de snor, hoe slechter het Nederlands dat er onder gebrabbeld wordt. Terwijl Tedje Traditie onvermoeid en op verheven toon door declameert, staat de presentator in de hal nog wat na te praten met Neidy. Met zijn puntige kin tot boven haar malse schouder: ‘Ik mag dan hoofdredacteur zijn van een literair tijdschrift, het is maar zelden dat ik ontroerd raak door poëzie, in feite kan die poëzie me gestolen worden, maar van jouw gedicht ben ik voor het eerst sinds lange tijd weer onder de indruk.’ Neidy glundert een Kaapverdische lach die er zijn mag: ‘Meent u dat werkelijk?’ ‘Tuurlijk.’ Dan moet hij weer naar de zaal om de volgende dichter in te leiden, een Palestijn die in het Arabisch uit volle borst schreeuwt dat Allah de zoetst aanbedene is. Het publiek reageert extatisch. Na afloop heeft Gert, de presentator, Neidy alweer snel gevonden. ‘Mag ik jouw gedicht gebruiken voor het volgende nummer van mijn tijdschrift?’ ‘Best,’ reageert Neidy zo nonchalant mogelijk. Gert stelt voor daar op te drinken en als blijkt dat er in het buurthuis geen alcohol wordt geschonken, wil hij Neidy aan de arm meenemen naar één van die knijpjes waar Delfshaven binnen Rotterdam beroemd om is. Bij de deur worden ze tegengehouden door Cynthia Bijl, voorzitter van een lokale belangenvereniging én organisatrice van deze multiculturele poëzieavond. ‘O meisje, wat ben ik trots op je!’ Mevrouw Bijl drukt Neidy tegen haar multiculturele borsten. Neidy laat het zich welgevallen en glimlacht wat. ‘Gert, vind je het ook niet bijzonder? Zo mooi zo jong, wat een talent, en dat in ons eigen Delfshaven!’ Het is zo duidelijk als wat. Zoals mevrouw Bijl naar Neidy kijkt... Met een half verliefde blik ziet ze in Neidy de jonge meid die ze zelf eens was. In de andere helft van haar blik huist afgunst jegens diezelfde onoverwinnelijk jonge Neidy. Dàt is het eigenlijke lichaam van mevrouw Bijl, niet de uitgezakte pudding die nu onder haar mantelpak schuilgaat. Gert wil zo snel mogelijk naar de kroeg, en dan vooral met naïeve Neidy met haar lange benen, maar mevrouw Bijl kan hij ook niet laten lopen. Hij | |
[pagina 50]
| |
weet dat de stichting van mevrouw Bijl er dit jaar moeite mee heeft de verstrekte subsidie doelmatig te besteden. Gert wil haar wel van dienst zijn. Maar de charmemachine van Gert werkt niet als hij zijn aandacht over twee personen moet verdelen. Gert is behalve hoofdredacteur van een literair tijdschrift ook politicoloog en hij heeft geleerd met schrijvers over politiek te praten en met politici over de literatuur. Zo springt hij er in gesprekken altijd gunstig uit. Dus wanneer Neidy even wordt weggeleid door een scoutende uitgever, neemt Gert mevrouw Bijl apart. ‘Vanavond blijkt maar weer wat een literaire potentie Delfshaven heeft, nietwaar?’ begint Gert en hij is er zeker van dat mevrouw Bijl hapt. ‘Daar mag jouw blad dan wel wat meer mee doen,’ reageert mevrouw Bijl vinnig. Beet! denkt Gert. ‘Ik zou niets liever doen, maar hoe goed hun gedichten ook zijn, al die onbekende onuitspreekbare namen, dat verkoopt niet. En of ik het wil of niet, de productiekosten per nummer bedragen zevenduizend gulden, die moet ik toch terugverdienen.’ ‘Denk toch niet als een koopman, doe het voor de poëzie, doe het voor de multiculturele samenleving, doe het desnoods voor Delfshaven.’ ‘Cynthia, dat is fantastisch. Met hulp van uw stichting moet een Delfshavenspecial mogelijk zijn.’ ‘We spreken elkaar nog.’ Dan zoekt hij Neidy weer op, die bijna verdoofd van geluk afscheid neemt van de scoutende uitgever. ‘Wat een avond! Die kale man was Rob Kerkhof, hij is van uitgeverij Xeno-, Xeno-nog-wat. Hij wil me misschien uitgeven.’ ‘Na het horen van één gedicht? Heb je dan al genoeg gedichten geschreven voor een bundel?’ wil Gert weten. Ook bij hem is het niet moeilijk een jaloerse toon te ontdekken. ‘O, dat lukt wel,’ zucht Neidy afwezig.
Verderop in deze op hol geslagen nacht in de serre van café De Oude Sluis merkt Gert niet dat zijn vertrouwde charmemachine bezwijkt onder een teveel aan drank. ‘Mensen die bier en jenever drinken zijn lafaards die het echte gif niet aandurven,’ citeert Neidy een klasgenoot bijna goed. ‘Jezus! Is dichteres niet voldoende, wil je nou ook al aforist worden? Dit is Delfshaven, meisje. In Delfshaven drinken de mannen jenever. Echte mannen. Echte jenever.’ Neidy begeleidt Gert naar zijn huis, helpt hem uit zijn kleren en in zijn bed. Ze overweegt nog naar huis te gaan, maar besluit dat deze avond te bijzonder was om in eigen bed af te sluiten en ze legt haar heerlijke beloftevolle Kaapverdische meisjeslijf naast het roesronkende prakkie van Gert. ‘Domme jeneverdrinkers,’ mompelt ze en valt in slaap.
Daarna gaat het snel. De Kaapverdische jongerenorganisatie Cabo belt haar op. Of ze zondagavond in Odeon wil optreden bij de cd-presentatie van Gil & The Perfects, Delfshavens beroemdste funana-band van Kaapverdië. Mevrouw Bijl komt haar thuis opzoeken. Ze heeft geregeld dat TV Rijnmond haar voor een item een dag wil volgen: ‘Een dag in het leven van een jonge Rotterdamse dichter’. ‘Jij bent ons prachtige wapen tegen al die vooroordelen over jonge allochtonen in de oude wijken. Alsof alle jongens in het criminele circuit terechtkomen en alle meisjes in de prostitutie. Ik maak van jou het gezicht van het nieuwe Delfshaven: jong, mooi, getalenteerd en volledig geïntegreerd met behoud van je eigen wortels.’ Neidy vraagt zich af wat haar wortels zijn. Moet ze nu net doen of ze van Cesaria Evora houdt en van Tito Paris, die haar moeder de godganse dag draagt? Neidy houdt van Des'-Ree en Keith Sweat. TV Rijnmond komt de volgende ochtend vroeg bij haar thuis filmen. Moeder zet op verzoek van de programmamaker een cd van Cesaria op en kijkt in haar vijfde take zo dromerig als bedoeld uit het raam naar de markt op | |
[pagina 51]
| |
het Visserijplein. Op televisie zal ze straks een tropische markt ingemonteerd zien, de markt van de Kaapverdische hoofdstad Praia op het eiland Santiago. Moeder Barbosa komt van Mindelo op het eiland Sao Vicente. In haar slaapkamer draagt Neidy haar gedicht voor. En in de keuken nog een keer. En in de woonkamer, terwijl haar moeder, heel gênant, meeluistert. O zo artistiek door de cameraman in één beeld gebracht, afwisselend op Neidy en dan weer op moeder Barbosa scherpgesteld. Moeder Barbosa wordt nog gevraagd of ze trots is op haar dochter. Ze knikt en wil wat zeggen, maar dat is niet nodig. De programmamaker vraagt of ze even naar de foto op het dressoir wil kijken, een foto van het familiehuis in Mindelo aan het Praça Doutour Regala. De camera volgt haar blik en eindigt met een close-up van de foto. Het volgende shot zal wel de voorkant van het huis aan de Jan Kobellstraat zijn met een Neidy die blijmoedig het pand verlaat op weg naar school. Van de beelden die op school worden opgenomen blijkt maar weinig bruikbaar. Klasgenoten lachen zich rot om zoveel aandacht. Neidy een dichteres? Nooit iets van gemerkt. Betaalt ze daar haar dure kleding van? Neidy draagt inderdaad dure spullen: vandaag prijken de merken Donna Karan, Agnes B en Dolce & Gabbana aan haar lichaam. Ze kan makkelijk voor fotomodel doorgaan, valt nu ook de programmamaker op. ‘Hoe kom je aan die elegante kleding?’ stelt de programmamaker zijn eerste kritische vraag. TV Rijnmond kan zich geen kritische opstelling permitteren, TV Rijnmond is het promotieluik van de lokale overheid. En de lokale overheid wil een positief beeld van allochtoons Delfshaven. Neidy glimlacht en zegt dat mooie kleding belangrijk voor haar is. Wie er oog voor heeft, ziet dat Neidy haar zinnen eindigt met een zoenbeweging. De programmamaker heeft er oog voor. Hij verlaagt zijn blik tot haar blote knieën en vraagt niet door. ‘Okee, dat staat erop.’ Haar leraar Nederlands wordt gevraagd wat voor een leerling Neidy is. Neidy staat naast hem en kijkt hem afwachtend aan. Hij staart haar recht in de ogen aan en besluit: ‘Een bijzonder meisje.’ ‘Was u op de hoogte van haar talent?’ ‘Wat ik zeg, het is een bijzondere tante; ze weet je altijd weer te verbazen. Nietwaar Neidy?’ Neidy zet haar mooie glimlach weer in haar gezicht en haalt heel even haar wenkbrauwen naar hem op. In de volgende scène zien we Neidy Nighttown binnengaan. Ze dolt wat met de uitsmijters en wandelt dan de smalle felverlichte gang door naar de concertzaal. Daar raakt de camera haar kwijt in het donker en de mensenmenigte. Nat van het zweet zien we haar tenslotte weer terug op de West-Kruiskade. Het is drie uur, ze zegt de tv-ploeg welterusten en wandelt terug naar Delfshaven. ‘Het is gewoon een mooie, sportieve meid die toevallig poëzie met een kleurtje schrijft,’ mompelt de programmamaker. ‘Ben jij wel lekker? Het is een geile pony!’ roept de cameraman. ‘Ja hè-hè. Maar dat kan ik moeilijk op tv zeggen.’ Ze lachen. ‘Er klopt geen zak van, die ho met haar dure kleren en één toevallig gelukt gedicht. Maar wat zou het? Het zit erop, ik ga naar bed.’
De volgende dag op school heeft Neidy het druk. Aslam wil gepijpt worden, Hassan trekt ze af en ook Frans-Willem, de leraar Nederlands maakt gebruik van haar diensten. Het bezoek van TV Rijnmond is goed voor haar marktwaarde geweest. Driehonderdvijftig gulden en het is nog geen twee uur. Haar neef Pedro vraagt of ze even tijd heeft. Ze schudt haar hoofd alsof het haar heel erg spijt. ‘Ik heb al een afspraak.’ Dan gaat ze op zoek naar Timo, de leukste van de twee blanke jongens uit haar klas. Neidy pakt de hand van Timo en leidt hem de trap op naar de zolderverdieping van het schoolgebouw. Daar bevindt zich de kamer van de feest- | |
[pagina 52]
| |
commissie. Formeel, want de commissie komt alleen op woensdag- en vrijdagmiddagen bijeen. De rest van de week is dit de kamer van Neidy en nog een handvol bijklussende meiden. De kamer is vrij. ‘Timo, ik heb weer gedichten nodig,’ zegt ze op haar zwoelst en trekt hem mee op de vette bank. In de kamer ruikt het naar verschraald bier en marihuana. Timo knijpt in haar bovenbeen. ‘Toevallig heb ik er gisteravond één geschreven. Zo begint het: “Denkend aan de dood kan ik niet slapen en niet slapend denk ik aan de dood...”’ ‘Oei, dat klinkt mooi.’ ‘Ja hè? Ik schrijf hem straks voor je uit. Til dat been eens op.’
Richard Dekker |
|