Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
[pagina 33]
| |
Tegenwoordig, jaren na dato, woont Norbert van Bennekom, Nol voor vrienden, in een bejaardenflat te Hillegersberg. Niemand vindt hem aardig, maar hij wordt wel gedoogd. Zo is hij in de loop der jaren een bekwaam speler van het patience-spel geworden. Zijn enige dochter heeft nog geprobeerd hem zo'n computer aan te praten, de laatste keer dat ze er was, al gauw een seizoen geleden. Daarop kun je ook patiencen, zei ze, en dan hoef je niet meer zelf de kaarten te schudden. Dat doet de computer voor je. Alsof hij haast heeft. En je kunt er nog veel meer mee. Overbodige moderne fratsen, breek hem de bek niet open. Niemand noemt hem ook Nol meer. Het is altijd meneer Van Bennekom. Nol kletst teveel. Dat was altijd al zo, ook toen hij nog de trotse eigenaar was van Van Bennekoms Garagebedrijf aan de Beukelsdijk. Nol kon een carburateur uit elkaar lullen. Weer in elkaar zetten lukte ook, met zijn handen dan. Nol hield het meest van Citroëns, maar zijn specialisme was Volkswagens, moffenwagens natuurlijk, maar ja, je moest toch wat en er waren er veel van. Nols favoriete gespreksonderwerp is, sinds 1963, zijn ontmoeting met een paar jongens uit Lifferpoel. Dat was toen die langharige koppen ineens overal opdoken en fatsoenlijke mensen er schande van spraken. Nol moest steeds denken: waar ken ik die tronies toch van? Pas vlak voor Kerst schoot het hem eindelijk te binnen. Drie jaar eerder, op 17 augustus 1960, was een Austin-busje met een Brits nummerbord gestopt bij zijn bedrijfje. Het was nog vroeg in de ochtend, zoals altijd wanneer er Britse wagens stopten: Die kwamen van de nachtboot uit Harwich. Het busje zat volgepropt: negen mannen en een vrouw, waaronder een paar van die nozems. Geen volk dat je graag bij je zaak zag, maar de Britten waren nu eenmaal onze bevrijders, dus Nol hielp hen. Nol hielp sowieso iedereen, als het maar een klant was. Na acht jaar vlakbij Hoek van Holland kon Nol aardig mimen in het Engels, dus die benzine was zo bijgevuld. De busnozems bleven nog even hangen, omdat twee van hen op zoek waren gegaan naar een bakkerij. Zodoende besloot Nol zijn basiskennis Engels uit te proberen op de geduldigste van het stel. Zo begreep hij dat ze op weg waren naar Hamburg, waar ze in een of andere club herrie gingen maken. Vooruit, als hij maar niet hoefde te luisteren. De jongen die Paul heette was eigenlijk best beleefd en zwaaide nog toen ze wegreden. Toen hij het verhaal voor het eerst vertelde, op de verjaardag van zijn vader in januari, oogstte Nol het nodige succes. Een van de hoogtepunten in de familiegeschiedenis sinds vader twintig jaar eerder een paar moffen de verkeerde kant had uitgestuurd. Sjeveningen? In het oosten, ha ha ha. De weerzin tegen buitenstaanders had er altijd goed ingezeten bij de familie Van Bennekom. Nol heeft ook een hekel aan allodingesen, vooral aan zwartjoekels. Niet dat hij iets tegen negers heeft, maar ze zijn natuurlijk niet te vertrouwen, net als katholieken. Daar zijn er ook heel veel van. Nol is er dus niet zo heel erg trots op dat hij ooit de tank van een paar Britse beatniks heeft gevuld, laat vooral niemand dat denken, maar de roem van de fab four straalt nu toch een beetje op hem af. In een plakboek met een rode kaft bewaart hij een knipsel uit De Havenloods, verschenen toen Van Bennekoms Garagebedrijf in 1971 twintig jaar bestond. Er staat boven: ‘Nol van Bennekom had The Beatles als klant’. Likkebaarden natuurlijk voor die journalist. The Beatles waren tijdens hun eerste reis van Liverpool naar Hamburg langs Delfshaven gekomen, in een Austin-busje waarvan het dak volgestapeld was met spullen. Jammer alleen dat Nol geen bewijsmateriaal heeft, zoals de chauffeur | |
[pagina 34]
| |
van Abbey Road Studios die twee volgezongen bandjes kreeg of de kapper die de afgeknipte haren van John Lennon verzamelde en er een matje van weefde. Was hij nu rijk geweest en had hij niet hier hoeven zitten, in een hol vol incontinente bejaarden die de ganse dag zitten te rummicubben en ouwehoeren over hun kwaaltjes. Nol heeft tenminste nog een interessant verhaal voor de meisjes. Die hangen aan zijn lippen, al moesten ze toen nog geboren worden en kennen ze zijn glorieuze verleden alleen van Sky Radio. Om de meisjes in de war te brengen zegt Nol wel eens dat hij een walrus is, om vervolgens zijn lippen te tuiten en er een welgemeend ‘goo goo goo’ uit te smijten. Hij legt het grapje daarna uit, natuurlijk, ze mochten nog eens gaan denken dat hij aan het dementeren is geslagen. Naarmate hij het verhaal vaker vertelde, begon Nol zich ook meer te herinneren van die bewuste ochtend, maar hij verbruide het nogal toen een neefje wist te melden dat John, George, Paul en hoe-heet-ie Rïngo helemaal niet in dat busje gezeten konden hebben, omdat de eerste drie Ringo pas in Hamburg tegen het lijf zouden lopen. De band heette in 1960 nog The Silver Beatles, zei het neefje, en bestond uit vijf man: John Lennon, George Harrison, Paul McCartney, Stuart Sutcliff en Pete Best. Dat was voor Nol het sein om zich iets beter te documenteren. Een paar knipsels uit Het Vrije Volk waren niet voldoende. Snotjongen. Na jaren van noeste verzamelarbeid heeft Nol van Bennekom de compleetste Beatle-collectie van heel Hillegersberg. Hij heeft zelfs twee bootlegs. Niet dat hij er vaak naar luistert, het blijft klereherrie, maar hij moet zijn toehoorders wel van zijn deskundigheid en toewijding kunnen overtuigen. Hij weet donders goed wie The Beatles zijn, hij kent de jongens tenslotte al bijna veertig jaar. Doodzonde van John. Van Stuart ook. Meestal is het de verzameling die verpleegsters nieuwsgierig maakt. Ze zien al die platen en boeken uitgestald in dat ene kamertje dat hem nog vergund is, en zeggen: ‘Wat leuk, u moet wel een ontzettende fan zijn, meneer Van Bennekom.’ En dan vertelt Nol het verhaal. Over hoe ze aan kwamen rijden in dat busje, hoe Allan Williams uitstapte om de tank te openen en de anderen in eerste instantie bleven zitten, totdat John en Pete besloten dat ze vers brood wilden en dat met een verlepte sandwich duidelijk maakten. Nol wees hen waar de bakker zat. Je kon toen al zien dat Pete het niet lang ging uithouden met de jongens. Hij was er op het laatste moment bijgehaald omdat ze niet zonder drummer naar Hamburg konden. Nu gebruikte John hem om de broodjes te dragen, terwijl hij zelf al aan het kanen was geslagen. Met Paul had Nol het meeste contact. In eerste instantie had Paul wat met Allans vrouw zitten praten, maar toen hij Nol nieuwsgierig naar de gitaren achterin het busje zag kijken, was hij uitgestapt. ‘Wie ghoo plee mjoezik in club in Hamburg,’ legde Paul uit. ‘Zo,’ zei Nol. ‘Biet mjoezik, joe noo?’ vroeg Paul. ‘Hmm,’ zei Nol. Op dat moment werd Paul afgeleid doordat John hem van ver iets toeriep, iets over het brood waarschijnlijk, want Paul knikte even naar Nol en liep toen naar Pete toe om hem de zak uit zijn handen te grissen. Ja, je kon toen al precies zien hoe de verhoudingen in de groep lagen. Stuart liep alleen een beetje te dreinen. Nol ziet de scène nog vrijwel dagelijks aan zich voorbijtrekken. Je moet je geheugen een beetje oefenen als je een dagje ouder wordt. De nieuwen zijn de dankbaarste toehoorders, maar ook de anderen vra- | |
[pagina 35]
| |
gen hem vaak een plaatje op te zetten. Alicia is zijn favoriet. Die komt uit Suriname. Daar hebben ze tenminste nog respect voor de ouderdom. Ze vindt hem natuurlijk ook een oude mopperpot, maar ze zegt het tenminste eerlijk, en met zo'n gezellige, volle stem. ‘Kom op, meneer Van Bennekom, een beetje vrolijker zijn, hoor. Zet nog maar eens een plaatje op,’ zegt ze en dan wiegelt ze met haar achterste zodra hij ‘Love me do’ op de draaitafel gelegd heeft. Die cd-nieuwlichterij is aan hem niet besteed. Gelukkig dat ze hem zo'n ding niet hebben opgedrongen. Komt vast nog wel eens. ‘Nee, meneer Van Bennekom, zulke grote apparaten mag u hier niet houden. We moeten nu eenmaal regels hebben.’ De schandalige bedilzucht. Goddank mag hij nog wel zijn eigen snikkel wassen. Jaren achtereen vertelde Nol aan iedereen in zijn omgeving in geuren en kleuren hoe het stelletje weer ingestapt was, de vijf Beatles, de manager, diens vrouw en de drie passagiers die ze hadden meegenomen om de kosten te drukken. Ze hadden gewoon met guldens betaald. Dat was wel eens anders met die toeristen van de boot. George nam plaats achter het stuur en John probeerde met volle mond te zingen om hem aan het lachen te krijgen. Nol wist zeker dat hij ‘She loves you’ herkend had. In familiekring moest hij zich soms een beetje inhouden, omdat iedereen het verhaal wel zo'n beetje kende, maar hij wist dat ze het diep in hun hart prachtig vonden en hem benijdden om zijn levensverhaal. Hij had tenminste iets meegemaakt, de anderen niet. Daarom gebruikte Nol meestal de nieuwe aanwinsten in zijn collectie als opstapje om zijn favoriete onderwerp ter sprake te brengen. Omdat hij hen persoonlijk kende, kon hij perfect uitleggen wat het vrolijke viertal met ‘Strawberry fields forever’ nou precies bedoelde te zeggen. Vergeleken met Charles Aznavour en Mieke Telkamp stelden die bieteljongens natuurlijk niet zoveel voor, snotjongens zonder levenswijsheid waren het, maar populair waren ze wel, met hun baby, girl, love in allerlei gedaanten. Echt onder de indruk is Nol nooit geweest, maar de nozems uit Liverpool moeten toch wel iets bij hem losgemaakt hebben, dat hij het zich na al die jaren nog zo goed kan herinneren. Dat is hij desnoods wel bereid toe te geven. Weet je wie er ook verdomd goed kan zingen? Nana Moskouri! Stel je voor dat die was komen voorrijden, gegarandeerd in een Bentley, niet zo'n aftands busje, dan zou hij het wel weten. Vast vergeten de olie te peilen. Dat zou pas echt een gedenkwaardige dag geweest zijn. Nol mijmert daar wel eens over, maar goed, het heeft niet zo mogen wezen. Hij zal het met The Beatles moeten doen, hoe graag hij ook een gedenkwaardiger verhaal te vertellen had gehad. Dagelijks kijkt hij naar zijn collectie. Daartussen zitten ook de Anthology-cd's, allemaal nog keurig in het cellofaan. Gekregen van zijn dochter. Flauwekul, echt, heeft hem niets nieuws meer te vertellen. Dagelijks ook tikt Nol de as van zijn sigaren af in de Beatles-asbak, drinkt hij melk uit een Beatlesmok. Heeft hij er drie van. George is gebroken. Dagelijks, dagelijks, van het ontbijt tot de avondkoffie, bij het moeizame wandelingetje door de tuin, in gesprek met de zusters, tijdens die zeldzame keren dat iemand bij hem komt buurten, zelfs als de dominee huisbezoek aflegt, steeds vormen John, Paul, George en Ringo het houvast in het leven van Nol van Bennekom. Ze vormen zijn venster op de wereld, ze zijn het anker dat hem verbindt met de mensen om hem heen, ze kijken over zijn schouder mee als hij het schaaltje appelmoes aanpakt. Nol wou dat zijn tanden eindelijk eens goed bleven zitten.
Christian Jongeneel |
|