Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Een fragment uit Phenomenon, de autobiografie van LL Cool J, die in september in Nederlandse vertaling (isbn 90 5000) verschijnt bij uitgeverij Vassallucci.Wanneer ik in de weekeinden naar het huis van mijn grootouders ging, draaide mijn grootvader z'n jazzplaten met de volumeknop helemaal open. Miles Davis, Wes Montgomery, Richard Groove Holmes en Freddie Hubbard wisselden elkaar in snel tempo af in Huize Griffith. Als kind stoorde ik me eraan, maar nu hield ik van al die jazzplaten. Ik luisterde zelfs af en toe naar de Beatles, de Rolling Stones en zelfs naar de Smothers Brothers. (Kun je je dat voorstellen?) Nou, het is waar, ik was bezig om allerlei soorten muziek te leren waarderen. Ik verkoos sommige genres boven andere, maar ik kon herkennen wat goed was en wat minder goed was. Om af en toe eens lekker te kunnen lachen probeerde ik thuis stiekem naar Richard Pryor te kijken als mijn moeder er niet was. Ik moest altijd erg lachen om Homeboy. Ik hield van zijn Mudbone-stijl en zijn ronduit hilarische grappen. Een van zijn grappen ging over een tam aapje, een kandelaar en een vrouwtjesaapje en... tja, alle grappen van Richard eindigen dubbelzinnig. Richard was knettergek. De volgende dag op school vertelde ik zijn grappen aan m'n klasgenootjes. (Ik zou willen dat ik er hier een paar zou kunnen vertellen, maar het vroege werk - zijn beste grappen - zijn daar net iets te obsceen voor.) Van alle verschillende soorten muziek was het de r&b waarin ik ontdekte waar echte liefde over ging, het soort liefde dat ik thuis niet ontving. Een nummer dat er uitsprong heette ‘Brandy’. Die jongen miste Brandy echt en ik kon me daar wel iets bij voorstellen. Ik lag wel eens op de vloer van de huiskamer naar het nummer te luisteren en dan miste ik mijn grootmoeder en mijn grootvader. Later kwam ik erachter dat het allemaal verzonnen was en dat Brandy een hond of zoiets dergelijks was. Maar dat was destijds niet belangrijk voor me, ik voelde de spirit die van het nummer uitging. Ondertussen groeide rap steeds meer uit tot een volwassen muziekgenre en langzaam maar zeker raakte ik eraan verslaafd. Bij mij in de buurt in Queens, en zelfs in Long Island, circuleerden heel wat underground raptapes, en ik beluisterde ze allemaal: Kurtis Blow, Grandmaster Flash and the Furious Five en natuurlijk Sugar Hill Gang. En met elke nieuwe groep die ik beluisterde voelde ik me dieper en dieper betrokken bij rap en nestelde rap zich tegelijkertijd dieper en dieper in mijn wezen. Het was een ontsnapping naar een fantasiewereld, de beelden waren zo levendig en zo veel beter dan het echte leven dat ik leidde. Ik was gewoon gehypnotiseerd. Er school kracht in deze muziek, en het betoverde mij op een manier waar ik nooit meer afstand van heb kunnen nemen. Rap sprak mij aan en in rap vond ik mezelf en de macht van mijn stem. Voor mij was rap een manier om te ontsnappen aan de hel waarin ik leefde. Ik schat dat ik zo rond mijn negende begon te rappen met kinderen bij mij uit de buurt op Long Island, zo rond de tijd dat Kenny en ik teksten begonnen te schrijven in de achtertuin van de McCulloughs. Ik besteedde al geruime tijd meer aandacht aan het schrijven van mijn teksten dan aan het maken van mijn huiswerk. | |
[pagina 12]
| |
Tegen de tijd dat ik dertien was stond ik te springen om naar buiten te treden in het underground rapcircuit, waar voor mijn tijd mensen als Luvbug Starski beroemd waren geworden. En boven alles wist ik zeker dat ik platen wilde maken. Dus bracht ik het grootste gedeelte van mijn tijd door in de kelder met het maken van tapes. Ik was vastbesloten om gehoord te worden. Jay Philpot was een van de populairste dj's in mijn buurt. Er waren er nog meer, zoals de Disco Twins die bekend waren in heel Queens, en de Albino Twins, maar Jay was dé man op Farmer Boulevard. Voor mij en voor zowat alle andere kids in de buurt was hij als een grote broer. Hij had de meest uitgebreide installatie die je kon krijgen, met enorme speakers, de beste draaitafels, en het nieuwste mengpaneel. Verschillende gevestigde en aankomende dj's uit de buurt waren bijeengekomen - ze noemden zichzelf de Ebony Sounds - en droegen allemaal hun deel bij om de apparatuur te kopen, maar het werd in Jay's huis neergezet, omdat er geen twijfel mogelijk was: Jay was de man die het voor het zeggen had. Als Jay achter de draaitafels ging staan, wist hij wat hij deed. De manier waarop hij scratchte, mixte en de bass gebruikte - ongelofelijk. Je kon de vibes helemaal tot aan Ilion Avenue voelen en waar hij ook heen ging, altijd kwamen er mensen op af. Ik wilde de microfoon grijpen en had zo'n ontzettende zin om over z'n beats heen te rappen dat ik bijna gek werd. De hele zomer smeekte ik Jay om me alsjeblieft een kans te geven met de microfoon, maar hij keek me aan alsof ik een snotneus was. Zijn antwoord was steevast: ‘Misschien volgend jaar, jongen.’ Maar ik kon niet wachten tot volgend jaar, op je dertiende lijkt ‘volgend jaar’ wel een eeuwigheid. Ik was al twee jaar bezig met oefenen en met tekstschrijven, wat mij betrof was ik er klaar voor. Uiteindelijk wist ik hem tegen het einde van de zomer over te halen. Hij was bezig met het opzetten van een straatfeest op 113th Avenue en nam me met hem mee. Ze installeerden de apparatuur en mijn vingers gingen jeuken, zo graag wilde ik de microfoon grijpen en mijn gang gaan. Maar er waren technische problemen. Er was sprake van kortsluiting en ze kregen hun apparatuur niet aan de praat. Het geluid aan de andere kant van de straat, bij een concurrerende groep dj's, werkte echter wel. Ik stak de straat over en vroeg hen of ik m'n gang kon gaan. Ze overhandigden me de microfoon. ‘Good Times’ gemixt met ‘Dance to the Drummer Beat’ galmde uit de Cerwin Vega-speakers. De jongen achter de draaitafels scratchte een paar dope beats. Toen keek hij mijn kant op. Ik was aan de beurt. Ik liet de teksten horen die ik had gerepeteerd in mijn slaapkamer, en die ik keer op keer op school in gedachten had gerapt terwijl ik eigenlijk aandachtig had moeten luisteren naar Miss Berberman. Ik rapte. Mensen keken naar me en stopten met waar ze mee bezig waren. Zelfs Jay moest even pauzeren om zich ervan te overtuigen dat ik het was. Ik liet het er allemaal uitrollen, het liep gewoon lekker. Toen ik riep: ‘Throw your hands in the air,’ gebeurde dat ook, en toen ik riep: ‘Somebody scream!’ lichtte de hele straat op met hoge gilletjes van de dames. Vanaf dat moment wist ik dat ik een aandachtig publiek had. Na m'n optreden schold Jay me uit voor verrader. Ik werd verondersteld aan zijn kant van de straat de show te stelen. Maar ik was ongeduldig. Er stond een hele menigte te wachten om compleet uit z'n dak te gaan en ik kon niet wachten tot hij en zijn crew erachter waren wat er mis was met hun apparatuur. Ik was te jong om te begrijpen dat het politiek gezien niet ver- | |
[pagina 13]
| |
standig is om je eigen kamp te verlaten en op te treden bij de concurrent. Maar het kon me niet schelen, ik was gewoon ongeduldig, en die jongens hadden zich bereid getoond om mij een kans te geven. Maar ondanks het feit dat Jay pissig was, wist ik dat hij het onvoorstelbaar vond dat dit kleine jochie daadwerkelijk talent had. En Jay was niet snel onder de indruk. Het was een beer van een kerel, woog meer dan 100 kilo en liet zich niet gemakkelijk voor de gek houden. Hij was kampioen zwaargewicht worstelen van de staat en later zou hij een beurs voor de Universiteit van Syracuse winnen. Hij wilde leraar worden, en was daar bloedserieus over. Hij was ook degene in de buurt die altijd tussenbeide kwam bij vechtpartijen. (Niet dat hij zelf nooit vocht.) Zo had ik eens mot met een jongen die zojuist vanuit Brooklyn bij ons in de straat was komen wonen. Het joch wilde met mij vechten omdat hij vond dat hij mij aankon. Ik had vroeger een heel onschuldig gezicht en het heeft best wel lang geduurd voordat ik baardgroei kreeg. Ik had vroeger ook nog niet de omvang die ik nu heb. Jongens probeerden me altijd uit te dagen, omdat ik er niet uitzag als een zware jongen. Grote vergissing. Deze jongen was er ook zo een. Hij was klein en gedrongen en ik was tamelijk lang en erg dun. Hij was zo klein dat het me niet lukte om hem te raken en hij was te klein om mij te raken. Dus stonden we daar op straat, zonder enig resultaat naar elkaar uit te halen - we zagen er belachelijk uit. Op dat moment kwamen zijn familieleden een voor een te voorschijn en deden alsof ze ertussen wilden springen om hem te helpen. Het leek wel alsof er elfhonderd van die lui in dat kleine huisje woonden, alsof ze met z'n allen in een telefooncel gepropt waren. Jay sprong er middenin en vertelde hen dat het een man tot man gevecht moest blijven. Toen trok hij zijn riem uit zijn Lee-jeans en riep dat als ook maar iemand het in z'n hoofd zou halen om zich er mee te bemoeien, hij die persoon z'n kont bont en blauw zou slaan met de gesp van zijn riem. Niemand bemoeide zich ermee. Opgefokt als ik was probeerde ik zelfs een keer met Jay te vechten. We waren samen op tournee in Philadelphia en verbleven in een hotel op het vliegveld. Ik dacht dat hij me om iets uitlachte - ik kon toen niet veel hebben - en ik sprong boven op hem. Met slechts een hand drukte hij me vast tegen het bed. (Ik durf te wedden dat hem dat nu niet meer lukt.) Hij stond op, ik ging hem achterna en hij rende de badkamer in en deed de deur op slot. Ik was zo kwaad dat hij niet met me wilde vechten dat ik tegen de badkamerdeur schopte en bonste. Achteraf mag ik blij zijn dat Jay niet naar buiten kwam, anders had ik zeker een pak slaag gekregen. Na dat eerste fantastische optreden op dat straatfeest op 113th Avenue begon Jay me echter overal mee naar toe te nemen. Meestal kwam hij naar ons huis en vroeg mijn moeder of mijn grootmoeder toestemming om me mee te nemen naar een feest om samen met hem te werken. Al verdienden we af en toe wel vijftig dollar, ik zou het ook voor niets hebben gedaan - enkel en alleen voor de aandacht. Ik deed het voor mijn liefde voor muziek, het genot om de microfoon vast te houden en te rappen. Tegen het begin van de winter had Jay de Universiteit van Syracuse verlaten en had hij zich voor het City College ingeschreven. We begonnen om het weekend op feesten op te treden. Ik was nu veertien en helemaal into hiphop - ik wilde constant optreden. Ik hing in tenten rond als de Brown Door, een under groundclub in Queens, luisterde naar de nieuwste trends en probeerde me te vermaken. Ik kwam op parties, in kelders, overal waar ik kon rappen en simpelweg de | |
[pagina 14]
| |
microfoon kon vasthouden. Tegelijkertijd kocht en beluisterde ik elk stukje rap dat ik maar te pakken kon krijgen. Ik begon zelfs te denken aan een platencontract. Ik ging naar platenzaken en schreef van elke rapplaat die ze hadden het label op. Vervolgens stuurde ik een tape naar alle afzonderlijke labels: CBS, Sugar Hill, Island, Tommy Boy, Electra, Profile, Enjoy. Ik stelde me voor hoe een van hen me zou vastleggen en hoe ik een grote ster zou worden. Maar nog geen twee weken later kwamen de eerste brieven binnen. De meeste begonnen op dezelfde manier: ‘Bedankt voor uw interesse in CBS Records, maar...’ Altijd die ‘maar...’ Binnen een paar maanden kreeg ik zo veel brieven met een ‘maar’ erin dat het niet leuk meer was. In het begin waren mijn moeder en grootmoeder er om me te troosten. Maar na een tijdje was ik zo gefrustreerd dat ik niet meer wilde dat ze ervan af zouden weten. Dus begon ik de brieven te verstoppen, of ze gewoon weg te gooien. Ze wisten waar ik mee bezig was, maar konden zich niet voorstellen waar het zou eindigen. Geen van de platenmaatschappijen voelde mijn kunst aan. De brieven bleven binnenkomen. Soms kon ik wel huilen, maar dat deed ik niet. Als ik gehuild zou hebben, had dat betekend dat mijn geest was gebroken en dan zou ik het hebben opgegeven. Ik kan me heel goed voorstellen wat jonge artiesten moeten doormaken, ze gaan door een hel, net als iedereen die iets probeert te bereiken in het leven. Daarom zal ik nooit een beginnende rapper negeren die om advies vraagt of die een tape heeft waarvan hij wil dat ik die beluister. Ik heb me ook ooit in die situatie bevonden. Ik weet hoe het voelt om afgewezen te worden - zeker als je weet dat je goed bent. Dus op een dag zat ik op mijn kamer met alweer een opgefrommelde brief - ik geloof van Sugar Hill - en ik was super-chagrijnig. Toen mijn ma naar boven kwam zag ze me zo zitten en ik vertelde haar dat het geen zin meer had om verder te gaan. Het leek alsof niemand me een kans wilde geven. In die tijd gaf iedereen me valse hoop. Allereerst bleef Jay het maar hebben over een neef van zijn vriend die werkte bij Electra en die voor ons een deal zou regelen. Elke dag weer hetzelfde liedje, die neef van die vriend zou ons aan een deal helpen. We wachten er nu nog steeds op. Daarna pepte een vent, een zekere Sam Curry, me op. Hij was de producer geweest van Hassaan and 711, een groep die een paar grote hits had gehad, eentje daarvan heette ‘Living in the City’. Hij zei dat hij een deal kon regelen. Hij had zelfs in een gesprek met mijn grootmoeder uitgelegd waar hij mee bezig was. Ik dacht dat het ging gebeuren. Hij nam me met Hassaan de studio in om me een idee te geven van wat ik zou gaan doen. En ik had weer nieuwe moed gekregen. Op een avond zat ik in de Power Play-studio in Long Island City, Queens, en terwijl ze bezig waren met de opnames, schreef ik een deel van ‘I Need a Beat’ - zo geïnspireerd was ik. Maar ook de Sam Curry-deal bleek een zeperd en ondertussen had ik genoeg afwijzingen bij elkaar om een groot kampvuur te kunnen stoken. Ik was klaar om het op te geven. Maar het was mijn moeder die me vertelde dat ik door moest gaan. Ze besloot om haar bijdrage te leveren aan het vervullen van mijn droom en gebruikte daarvoor het geld dat zij terug had gekregen van haar inkomstenbelasting - zo'n zeshonderd dollar - en kocht een drumcomputer voor me. Ik weet hoe moeilijk het toen was om dat geld daaraan uit te geven, maar die drumcomputer zou mijn leven veranderen. Ik nam hem mee naar het huis van mijn maat Frankie, die we Finesse noemden, nog zo'n brother die goed met draaitafels overweg | |
[pagina 15]
| |
kon. Hij had vette apparatuur en ik had hem nodig om te scratchen op ‘I Need a Beat’. Als ik er nu aan terugdenk heb ik veel waardering voor mijn familie. Het laat gewoon zien hoe belangrijk de steun van je familie is. Ik bedoel, de hele tijd is mijn familie er voor me geweest om dat kleine extra duwtje of die grote zet te geven, om zeker te stellen dat ik mijn droom waar kon maken. Dat is wat je liefde noemt. We wisten niet hoe we de computer moesten programmeren. Uiteindelijk deden we het handmatig, we legden de beat vast op cassette en daarna, terwijl we de cassette afspeelden, rapten we eroverheen en namen het geheel op op een andere cassette. Nadat we de beat en de rap op band hadden staan, kroop Finesse achter de draaitafels, begon te scratchen en boom, we hadden een demo. Hij was niet geweldig, maar beter dan de andere plusminus vijftig tapes die ik had verstuurd. Mijn laatste kans was een gozer die Rick Rubin heette. Hij studeerde aan de Universiteit van New York, en kreeg steeds meer bekendheid als producer. Hij had ‘It's yours’ van T-La Rock en Jazzy J geproduceerd, een nogal grote raphit. Ik vond de twelve-inch in de Record Explosion op Jamaica Avenue, schreef zijn naam en adres over van de achterkant, en stuurde hem mijn nieuwe demo. Toen ik niet meteen iets van hem hoorde, belde ik hem op. Hij had ook zijn telefoonnummer op de achterkant van de twelve-inch gezet. Ik kan me het nummer nog steeds herinneren: 212-420-4770. Ik belde hem iedere dag. Soms kreeg ik het antwoordapparaat: ‘Dit is Rick, op dit moment is er niemand thuis. Laat een boodschap achter.’ Pieeeeep. Toen ik de echte Rick eindelijk aan de lijn kreeg, verspilde ik mijn tijd niet met formaliteiten als: ‘Hoi, mijn naam is Ladies Love Cool J, een hele mond vol, vind je niet? Daarom heb ik het afgekort tot LL, maar nu even iets anders, ik heb je een tape gestuurd.’ Maar ik kwam meteen ter zake: ‘Rick, heb je 'm gekregen?’ was het enige wat ik zei. Elke dag belde ik hem op om te kijken of ie 'm had. ‘Rick, heb je de tape al gekregen?’ Hij zei dan: ‘Nog niet.’ ‘Rick, heb je 'm?’ ‘Nog niet.’ Wist ik veel dat mijn tape in zijn rommelige studentenkamer lag, ergens in een grote doos vol tapes van alle andere wanna-be rappers.
LL Cool J
Vertaald door Emerald Beryl | |
[pagina 16]
| |
[pagina 16]
| |
|