Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| ||
poetry international '98 | ||
[pagina 43]
| ||
Een van de meest interessante Zuid-Amerikaanse gasten op Poetry International '98 was de 40-jarige dichter, essayist en criticus Nelson Ascher. Pas twee poëziebundels zijn er van hem verschenen, maar nu al neemt hij binnen de hedendaagse Braziliaanse poëzie een bijzondere plaats in en geldt hij, volgens zijn vertaler August Willemsen, als een van de grootste virtuozen in het Portugese taalgebied. Wie het werk van Nelson Ascher leest en tevens bekend is met het indrukwekkende oeuvre van Aschers landgenoot Carlos Drummond de Andrade, ziet direct een aantal overeenkomsten. Niet alleen komt hun poëzie overeen in een bijna nuchtere, filosofische wijze van associëren en redeneren, ook hun houding ten aanzien van de West-Europese cultuur is verwant. In zijn monoloog ‘Horatius in Sao Paulo’ omschrijft Ascher zichzelf dan ook als een bescheiden modernist die de klassieken/ aanpaste aan Bossa Nova.
De poëzie van Ascher oogt strak en regelmatig. Zijn favoriete vorm lijkt het kwatrijn te zijn, maar dan wel een kwatrijn met regels die niet meer dan zes of zeven lettergrepen bevatten. Veel van zijn gedichten bestaan uit een reeks van zes of acht van zulke korte vierregelige strofen. Opmerkelijk is ook dat de meeste van deze gedichten uit één lange, doorlopende zin bestaan. Halverwege last Ascher weliswaar vaak bijzinnen in of wordt er een mededeling tussen haakjes ingevoegd, maar toch kennen de meeste gedichten niet meer dan één hoofdletter en één punt. De gedichten lijken zodoende in één adem geschreven te zijn en vragen er om ook zo gelezen te worden. Het zijn in zekere zin lijnen van woorden die zich slingerend, maar ongebroken voortbewegen langs de vele mogelijke betekenissen van een woord of een beeld. De dynamiek van deze gedichten zou je met de bewegingen van een slang kunnen vergelijken. De gedichten werken zich doelbewust en zonder ook maar een keer hun concentratie te verliezen naar een meestal verbazingwekkende ontknoping of keren onverwacht terug bij een beginpunt dat na alle omwegen geheel anders wordt ervaren. Deze slangvergelijking is ook in het werk van Ascher zelf te vinden. In een van zijn mooiste gedichten ‘Vrouw, vooroverliggend’ kijkt de schrijver naar de achterzijde van een vel rijstpapier dat op de voorzijde de beeltenis draagt van een vrouwelijke ruggengraat. Deze half zichtbare ruggengraat is met één penseelstreek neergezet (een werkwijze die Ascher zeer aanspreekt) en het spiegelbeeld roept bij Ascher de associatie op van een slang waarvan/ men de bedoeling nooit kan raden/ behalve in de spanne// tussen hinderlaag en beet’. De vergelijking van een ruggengraat met een slang is misschien niet zo opzienbarend (afgezien van het vervelende feit dat een slang geen ruggengraat heeft), ware het niet dat hij gemaakt is door een dichter die aan deze parallel ook nog eens zijn eigen werk en werkwijze verbindt. Niet alleen qua vorm lijken zijn gedichten op een zich voortslingerend reptiel of op een wervelkolom waaromheen zich een lichaam ontwikkelt, ook zijn opvatting van poëzie vertoont hiermee overeenkomsten. In ‘Definiçao de poesia’, een gedicht waarvan ik alleen een Engelse vertaling heb kunnen vinden, vergelijkt Ascher poëzie eerst met een brug over nog ongeopende afgronden en met een bloem die de stenen in de woestijn kan bevruchten, vergelijkingen die in de Zuid-Amerikaanse poëzie niet ongewoon zijn. Het slot is echter verrassend. Ascher schrijft dat de poëzie: (...)
é régua que calcula a
linguagem e lhe engenha
modelos de medula.
is a ruler that calculates
language and designs for it
models of medulla.
| ||
[pagina 44]
| ||
‘Medula’ en ‘medulla’ betekenen merg of ruggenmerg en volgens Ascher is de poëzie derhalve niet alleen de heerser over de taal, maar tegelijk ook de ruggengraat van alles wat geschreven of gesproken wordt: poëzie maakt de taal mogelijk. Het schrijven van poëzie heeft echter ook een destructief effect. Ascher is zich hier maar al te goed van bewust en in zijn gedicht ‘Orpheus en Eurydice’ vergelijkt hij dit papier,/ dat van mijn fantasie geen spoor// meer toont met de tragische held die gedoemd was alleen te blijven als hij het achteromzien niet kon nalaten. Poëzie mag dan wel de schepper van de taal zijn, hetgeen haar tot deze schepping inspireert gaat verloren zodra de pen het papier raakt.
Het zou niet juist zijn om de poëzie van Nelson Ascher alleen te omschrijven als een filosofische discussie over het verband tussen poëzie en taal of tussen taal en werkelijkheid. Daarvoor is hij te geestig, te nuchter en ook te kwaad. Zijn gedicht met de opmerkelijke titel ‘Alternatieve kritische benadering’ begint met een drietal strofen waarin hij het dolgedraaide academische jargon parafraseert. In de vijf hieropvolgende strofen geeft Ascher een scherp en sarcastisch beeld van Brazilië dat: (...)
resiste sempre à análise,
driblando, assim, a nossa
raquítica hermenêutica,
pois, quando nesta terra
de contrastes, de farsas
que se repetem como
história, ou de subúrbio
em toda parte e centro
em parte alguma, mesmo
os ratos se subnutrem
com sobras do festim de
(...)
elke analyse tart en
onze stramme hermeneutica
veel te slim af is
want, als in dit land
van tegenstellingen, van kluchten
die opgeteld onze historie
zijn, of van voorsteden
overal en 't centrum
nergens, zelfs de ratten
zich ondervoeden met
de resten van het feestdiner
De parafrase op het onzinnige, wetenschappelijke taalgebruik waarmee dit gedicht opent, dient als metafoor voor de absurdistische situatie waarin Brazilië volgens Ascher is beland. Mensen met optimistische lintwormen// in hun darmen van vroegrijp/ kadaver kunnen niets anders meer dan plotseling en/ tandeloos hun atavistisch/ lachen laten zien. Uiteindelijk, zo lijkt Ascher te beweren, heeft zelfs de taal weinig in te brengen tegen de ondermijnende krachten van het leven. In het gedicht ‘Slot van de rekening’ geeft Ascher een opsomming van alles wat zo klein is dat het zich enerzijds aan ons oog weet te onttrekken, maar dat zich anderzijds nog wel laat benoemen. Hij besluit met de regel: tudo o que conta é menos, oftewel alles wat telt is minder. Waarmee gezegd is dat dit ‘alles’ ons voortdurend ontglipt, maar dat het voor wie kan leven met de beperkingen van de taal, wel degelijk bestaat.
Vertalingen: August Willemsen
Peter Swanborn | ||
[pagina 45]
| ||
|