Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
De Kit, zo noemen wij de politie in onze buurt. Als ik voor de eerste keer de verduisterde huiskamer van Tol Konner betreed, weet hij dat ik uit die buurt kom. Zo, zegt hij en ik hoor dat hij een Kit is. In het donker gloeit alleen de askop van een sigaar, maar voor me zie ik een opengedraaid raam waaruit een arm met opgerolde hemdsmouw bungelt, en ogen die op me neerkijken, hoewel ik met kop en schouders boven het dak van de patrouillewagen uitsteek. Zo. Zonder dat Tol Konner me daar toe uitnodigt ga ik aan de ronde tafel zitten die ik vlak voor me vind. Het verhoor kan beginnen. Hij blaast sigarenrook in mijn gezicht. De walm slaat zwaar op m'n keel, maar ik hoest niet. Ergens boven me staat Ellen nog steeds onder de douche. Hij wil mijn achternaam weten. Ik verzin er een, een belachelijke. Hij vraagt niet door, dus hij weet mijn achternaam al. Want zo is de Kit, ze vragen altijd naar de bekende weg. Ik frunnik aan het kleedje dat op het tafelblad ligt. Niet het verhoor werkt op mijn zenuwen, daar ben ik al vaker aan onderworpen, door andere vaders, door andere Kit. Ook maak ik me geen zorgen over de komende nacht, waarin Ellen zeventien wordt. Het is niet mijn eerste keer. Tol Konner vraagt op welke school ik zit en ik geef hem een antwoord dat niet alleen eerlijk is, maar dat hem ook moet verbazen. Als hij het antwoord al niet weet. Hard uitgeblazen sigarenrook dringt door de dunne stof van mijn overhemd en kietelt mijn borstkas, links van het midden. Die Kit kan goed mikken. Voordat hij een volgende vraag kan stellen som ik al mijn rapportcijfers op van de afgelopen jaren. Ondertussen vraag ik me voor de zoveelste keer af waarom Ellen me juist deze avond voor het eerst bij haar thuis heeft uitgenodigd. Maar waar ik echt zenuwachtig van word is het medelijden dat ik voel met die blinde Kit. Ik ben achttien, maar veel ouder dan Ellen. Twee levens leid ik, een in de buurt en een op school. En ik sta op het punt een derde te beginnen. Niemand in de buurt of op school kan zich een voorstelling maken van dat leven. Maar een ding staat vast: ooit zal mijn familie in het deel van de stad wonen waar de Kit voor je kruipt, en wint de leraar die altijd in mij heeft geloofd de hoofdprijs in een loterij waarvan hij niet eens weet dat hij eraan meedoet. Ik denk dat Tol Konner zich wel een voorstelling kan maken van mijn volgende leven. Hij is een slimme Kit. Na twee vragen heeft hij al in de gaten dat ik ongrijpbaar ben. Op de derde vraag weet hij het antwoord niet. Die stelt hij dan ook uit beleefdheid, vermoed ik. Wat ik van plan ben na mijn eindexamen. Van de drie antwoorden die me te binnen schieten, politieacademie, criminologie, rechten, kies ik de laatste. Dan word je zeker advocaat. Of officier van justitie, fantaseer ik hardop. Of rechter, zegt een zachte vrouwenstem in een hoek van de kamer. Tol Konner laat een vermoeide zucht horen en zwijgt dan, alsof hij zijn vrouw wil voordoen hoe ze zich moet gedragen. Voordat ik een vriendelijk woord tot mevrouw Konner kan richten, beveelt de Kit haar een glas frisdrank in te schenken. Tegen mij doet hij steeds aardiger. Hij moet wel. Als geen ander weet hij welke invloed ik op Ellen kan uitoefenen. De blinde Kit maakt zich grote zorgen om zijn dochter, daarom heb ik medelijden met hem. | |
[pagina 26]
| |
Zonder dat ik haar hoor, ruik of voel, zet mevrouw Konner een koud glas tussen mijn handen. Ergens in deze donkere kamer moet een koelkast zonder licht staan, die niet bromt. In de cola zit geen prik. Ik vraag hoe hij blind geworden is. Hij geeft een vaag antwoord, want hij is een Kit. Op vriendelijke toon, dat wel, want hij is ook Ellens vader. Een ongelukje. Voordat ik door kan vragen biedt hij me een glas sterke drank aan. Ik sla zijn aanbod af. Ik drink geen alcohol. Achter me hoor ik de kamerdeur opengaan. Als ik mijn hoofd naar haar omdraai heeft Ellen de deur alweer gesloten. Het kamerlicht flitst aan en uit, maar het klinkt alsof ze de schakelaar maar één keer omzet. Tol Konner verslikt zich in zijn eigen rook. Licht uit, hoest hij. Ellen doet het licht aan en ik word bijna misselijk van medelijden met de blinde Kit. Zijn dochter draagt een wit zomerjurkje dat niets te raden overlaat. Naast haar staat een grote koffer. Ellen staart naar haar moeder. Mevrouw Konner zit in een bruine fauteuil, op haar schoot een opengeslagen foto-album. Haar haar is grijs, haar oogwit rood. Ze weet dus al dat Ellen haar verjaardag morgen niet thuis viert. Ik weet het nu ook. Ik draai me om naar Tol Konner. Zijn schedel glimt onder de lamp die recht boven hem hangt. Met zijn rechterhand drukt hij z'n sigaar uit in een glazen asbak, met de wijsvinger van zijn linker peutert hij in z'n neus. Een enorme zonnebril bedekt de helft van zijn pafferige gezicht. De huid rondom de zwarte glazen is bespat met rode vlekken, alsof ooit iemand een bijtende vloeistof in zijn gezicht heeft gegooid. Ellen komt naast me staan en leunt met haar heup tegen mijn bovenarm. Ze draagt geen parfum. Vaag ruik ik perzikenshampoo en de zee. Tol Konner tilt zijn kin op en haalt hard, maar geluidloos adem door zijn neus. Ellen kijkt naar hem met de blik van een Kit die met de hand op z'n holster uit zijn wagen stapt. Dan draait ze zich om en loopt naar de kamerdeur. Zo. Dus ooit heeft iemand een bijtende vloeistof in Tol Konners gezicht gegooid. Bleekwater, gok ik, of een ander gemeen goedje dat in de keukenkasten van dit huis te vinden is. Als ik opsta, begint mevrouw Konner luidruchtig in het foto-album te bladeren. Haar man leunt naar voren en draait zijn rechteroor in de richting van de kamerdeur. Voordat ik naar Ellen toeloop, schuif ik een paar bankbiljetten in het lege colaglas. Twee uur thuis, roept Tol Konner als zijn dochter de kamerdeur opentrekt en ik de koffer optil.
Cornelis Krul |
|