Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
Twee dagen geleden heb ik Joop leren kennen bij een lezing van Nelleke Noordervliet. Ik was er met Frank. Wij drieën waren de enige studenten. De rest was bejaard of leraar Nederlands. ‘Dit is Joep,’ zei Frank. ‘Maar hij noemt zichzelf Joop.’ Frank kende hem van een of andere halfzachte studentenvereniging zonder ontgroening. Joop gaf mij een hand en zei: ‘Ik heet Joop.’ Zijn hoofd leek op dat van Arnon Grunberg, behalve zijn neus, die kleiner was. Ook Joop was schrijver, beweerde hij. Het zou best kunnen, want hij droeg een bril. Die bril kwam uit Berlijn. Dat vertelde hij tenminste. ‘Ik heb deze bril in Berlijn gekocht,’ merkte hij terloops op. Ik droeg geen bril, en toch was ik schrijver. Maar ik bazuinde het niet overal rond. ‘Komende weken heb ik tentamens,’ zei Joop. ‘Daarna neem ik twee maanden vrij om te schrijven.’ De lezing was afgelopen en er was gratis drinken. Frank pakte onze lege glazen aan en ging nieuwe halen bij de serveersters, die rondliepen. ‘Al gepubliceerd?’ vroeg ik. Joop schudde zijn hoofd. Ik raadde hem aan eens op Internet te kijken, of anders het handboek Schrijven te bestellen. ‘Dat heb ik al,’ zei hij. ‘Maar... eh... schrijf jij ook? Omdat je die dingen weet.’ Ik had geen zin in dit soort praatjes. Je moet niet lúllen over schrijven. Je moet schríjven. En de verhalen moeten gelezen worden. Daarna pas moet erover gepraat worden. Door de lezers. ‘Contacten zijn belangrijk,’ vond Joop. Ik pakte een vol glas aan van Frank, die drie wijn bij zich had. Ze hadden hier geen bier. Er liepen enkel serveermeisjes rond met wijn en jus d'orange. Hun tieten waren moeilijk in te schatten, omdat ze er steeds een dienblad voor hielden. Joop vertelde dat hij een brief had gekregen met informatie over de Nederlandse Schrijfdag. Volgens hem waren er nog toegangskaarten. Goed, ik ging mee.
We spraken af in de trein. Zaterdag, laatste coupé van de intercity. Ik kwam van Rotterdam. Joop stapte op station Leiden in. ‘Waarom ben je eigenlijk scheikunde gaan studeren?’ vroeg hij. Hij had van Frank gehoord dat ik scheikunde volgde. ‘Je wilt toch schrijver worden? Dan kan je beter Nederlands doen.’ Ik zweeg. Met Nederlands zat je dichter bij de haard van de Literatuur. Maar die haard was een centrale verwarming. Uit Joops rugtas kwamen vellen papier. Verhalen, en of ik die even wilde bekijken. Ik pakte de stapel aan en liet mijn ogen langs de regels zoeven, maar ik las niet. Ik staarde zoals je naar buiten staart in de trein. Alleen flarden van het landschap dringen tot het bewustzijn door. Opmerkelijke dingen. Een springende koe, een molen zonder wieken, een boer die tegen een hekje staat te pissen. Af en toe zei ik: ‘Dit is goed, deze zin hier.’ Er stonden fantastische zinnen in. Ook op een rommelmarkt vind je soms iets waardevols. Opstaan om elf uur, drank, MDMA, dansen, vriend die zelfmoord heeft gepleegd, twee gram wiet, depressief, roken en neuken. Vlak voor Amsterdam CS gaf ik de papieren terug. ‘Jij weet waar het is?’ ‘Oudezijds Achterburgwal.’ | |
[pagina 40]
| |
‘Ja, maar waar of dát is.’ Hij wist het, of dacht het te weten. Ik was onbekend in Amsterdam. Drie, vier keer had ik de stad bezocht. ‘En jij wilt schrijver worden?’ lachte Joop. ‘Amsterdam is de cultureelste stad van ons land. Die moet je kennen. Ik ga hier vaak uit met vrienden.’ Ik liep achter hem aan het Centraal Station uit. We verdwaalden natuurlijk, maar dat gaf niet. Joop wilde nog pinnen, dus we moesten een giromaat vinden. Daar deden we twintig minuten over. Toen waren we de weg écht kwijt, en Joop vroeg aan diverse voorbijgangers waar de Oudezijds Achterburgwal was. Niemand wist het. Amsterdam werd alleen bevolkt door toeristen en hoeren. Een echte Amsterdammer kon ons tenslotte helpen. ‘Het Atrium,’ zei de man nadenkend. Hij kneedde in zijn kin en legde het uit. Links rechts links en weer links. ‘Ik schrijf erg autobiografisch.’ Joop had een sjek gedraaid en stak hem op. ‘Het is zaak zoveel mogelijk ervaringen op te doen.’ Terwijl hij praatte kwam rook uit zijn mond, die verwaaide in de wind. ‘Ben jij wel eens naar de hoeren geweest?’ Ik antwoordde van niet. ‘Ik ook niet,’ zei hij, ‘maar ik moet het beslist meemaken. Voor twee geeltjes heb je een prachtig verhaal. Vanmiddag gaan we, oké?’
Dan de schrijversdag. We waren te laat voor de opening. Dat gaf niet, want dat was toch niet interessant, vond Joop. Daarom besloten we eerst wat te drinken in Crea. Joop bestelde koffie. Ik ging pissen. Toen ik terugkwam zat hij bij twee verlegen meisjes aan tafel. De ene wilde kinderboekenschrijfster worden. ‘Ik neuker van kinderboekenschrijfsters.’ Dat zei ik niet, maar ik had het kunnen zeggen. Het andere meisje was trouwens leuker. Ze had het uiterlijk van een lieve heks en ze bekende dat ze nog nooit iets had geschreven. Ze was voor de gezelligheid meegekomen met haar vriendin. Later zag ik haar terug in de zaal waar Lidewijde Paris haar lezing gaf. ‘Hoe spreek je haar naam uit?’ vroeg Joop. ‘Op z'n Frans of z'n Engels? Ik wil haar straks een verhaal geven.’ Het was warm. Ik trok mijn trui uit en drapeerde die over de leuning van de stoel voor me. De lezing begon. ‘Negenennegentig procent van de manuscripten die we binnen krijgen, gaat weer terug naar de afzender.’ Ik mocht die Paris wel. Het was een slag voor de zaal. Er zaten misschien honderd mensen. Wat gaf mij het recht te denken dat ik die ene was die wel uitgegeven werd? Na de lezing dwaalde ik op de schrijfmarkt rond. Op diverse tafels lagen literaire tijdschriften. Onder alle mensen waren er misschien twee of drie geschikt om schrijver te worden. Of één. Het was een kwestie van de juiste mensen aanspreken. Of stilstaan en niets doen. Wachten tot de juiste mensen jou aanspraken. Dat kon wel eens lang duren, maar dat deed het niet. Redacteuren begonnen een snel gesprek, terwijl ik hun tijdschrift doorbladerde. Het leven was eenvoudig. ‘Ik stuur wel eens iets op,’ antwoordde ik steeds. Ik zei nooit wanneer. | |
[pagina 41]
| |
Nog nooit bij een hoer geweest. Het bonkte door mijn hoofd. Voor twee geeltjes een verhaal. Was dat duur? Niet als de redactie je een vergoeding van vijftig gulden gaf. Maar de gedachte bezorgde me een droge mond en liet me zweten in mijn bilspleet. Er moest iets speciaals gebeuren. Gewoon neuken is zo plat. Anaal is te normaal. Je kon zeggen: ‘Alleen pijpen.’ Maar ik wilde niet gepijpt worden. Roken had een voordeel. Je zei: ‘Zullen we eerst samen roken?’ Dan kon je even praten. Zeggen dat je schrijver was. Dat kreeg ze vaker te horen. In de drukte was ik Joop kwijtgeraakt. Ik zag hem weer bij de live presentaties van literaire tijdschriften. De zaal was klein en donker. Vijftien mensen zaten om tafeltjes met kaarsen. Het was al begonnen. De eerste woorden die ik hoorde, waren “fuckin” whore’. Ik boog me naar Joop en vroeg fluisterend of het al lang bezig was. Hij schudde zijn hoofd. Ik bestudeerde Joops Berlijnse bril. Het montuur was van stevig, zwart materiaal. Een Jack Nouws montuur, maar dan anders. Mijn blik viel door de glazen. Ze brachten geen vervorming teweeg. Na de presentatie van Schelpwater kwam literair tijdschrift Poort, en na Poort gingen we naar Bakker Bart. Ik kocht twee appelflappen. Ze waren nog warm. We aten samen, zittend op een muurtje. ‘Ik heb veel ervaringen en ideeën op papier staan,’ zei Joop, ‘maar het is moeilijk te publiceren. Ik bedoel, de eerste publicatie is het moeilijkst.’ Ik at het laatste stuk van mijn flap. ‘Wat goed is, komt altijd. Het duurt lang of kort. Maar het komt gewoon. Zoals dit.’ Ik gooide de in elkaar gefrommelde papieren zak van Bart naar Joop. Boven op zijn neus. Hij schrok en liet het overgebleven deel van zijn flap op de stoep vallen. ‘Verdomme,’ mompelde hij. ‘Bad luck,’ zei ik. ‘Deze had je moeten ontwijken.’ Joop stond op. ‘We moeten nu eerst naar de hoeren. Ik heb niet voor niets geld gepind.’ We slenterden het bruggetje voor het Atrium over. In het voorbijgaan fluisterde een man: ‘Fiets kopen?’ Hij liep met een fiets aan zijn hand. We reageerden niet. Verder op de Oudezijds Achterburgwal lichtten rode en paarse kleuren op. Diep in mijn slokdarm voelde ik de warme appel van Bart. Ik had zin tegen een gevel te kotsen. ‘We gaan er niet lang over doen om een keuze te maken,’ beval Joop. (Anders missen we de presentatie van Rapalje, dacht ik.) ‘Het gaat om de ervaring, niet om de vrouw. We nemen de eerste twee die naast elkaar vrij zijn.’
‘Kun je wat doen voor vijfentwintig gulden?’ vroeg ik het meisje. Ze was jonger dan ik. Niet lelijk. Ze stond bij het raam om het gordijn dicht te trekken. ‘Het hangt er vanaf wat je wilt,’ zei ze. Ik had mijn jas uitgedaan en zat in mijn kleren op het bed. Er lag een matras op, verder niets. Ja, een handdoek. Had ik dan meer verwacht? ‘Wat wil je dat ik doe?’ vroeg ze. Behalve het bed werd het kamertje alleen bewoond door een stoel, een tafeltje met een asbak vol uitgedrukte peuken en een kleine pedaalemmer. Onder het tafeltje zat een la. Misschien zat daar het verdiende | |
[pagina 42]
| |
geld in, of condooms. Of beide. ‘Wat wil je?’ Ze was op me toe gekomen. Ze droeg zwart ondergoed. Haar haar was blond. ‘Neem ik de blonde, of jij?’ had Joop gevraagd. De andere hoer had zwart haar. Ik ging bij de blonde naar binnen. Heksen waren altijd blond. Hoeren moesten dat ook zijn, vond ik. Het was niet koud in het kamertje. Toch moest ik rillingen onderdrukken. Mijn hand beefde een beetje. Zij zag het. ‘Zullen we eerst samen roken?’ vroeg ik. Ze haalde haar naakte schouders op. ‘Vooruit, maar dan wordt het vijftig.’ Ze wachtte tot ik haar iets te roken aanbood. Haar navel was ondiep. Bij elke ademhaling veranderde hij van rond naar ovaal en weer naar rond. ‘Ik heb geen sigaretten bij me,’ zei ik met hese stem. Ze zuchtte. Uit de la onder het tafeltje kwam een pakje tevoorschijn. Ze gaf me een sigaret en hield me een aansteker voor. We zaten samen op het bed. ‘Wat wil je nu?’ De rook schroeide mijn luchtpijp. Ik blies snel na het inhaleren uit. ‘Kleed je maar uit,’ stelde ik voor, ‘en dans wat.’ Ze ging in het midden van de kamer staan, bracht haar handen op de rug en haakte haar BH los. De sigaret hing in haar mond. Ze zoog eraan en blies rook uit een mondhoek. De BH wierp ze naast me op bed. Niet veel later volgde haar slipje. Daarna nam ze de sigaret weer tussen wijs- en middelvinger en maakte danspasjes. Haar borsten waren stevig. Ze zwiepten niet, maar trilden zacht mee op het ritme van haar voeten. Ik blies rook uit mijn neus. Ik weet niet waarom. Misschien omdat ik het leuk vond. ‘Ben je gelukkig?’ vroeg ik plotseling. Ze stopte abrupt met dansen en keek me aan. ‘Hoezo?’ ‘Dat zegt iedereen. Als je ze vraagt of ze gelukkig zijn. Hoezo.’ Ze kwam wijdbeens voor me staan en negeerde mijn opmerking. ‘Weet je nu al wat je wilt?’ ‘Nee,’ zei ik. Ik nam een trek van de sigaret. Roken was handig. Als je niets wist te zeggen, inhaleerde je, eventueel je ogen samenknijpend, en blies langzaam uit. ‘Waarom ben je dan binnen gekomen?’ Ze kwam naast me zitten en keek me aan. Ik ontweek haar blik. ‘Ik kwam hier toevallig langs en ging naar binnen,’ prevelde ik. Ik lachte kort. Het leek een snik. Ik inhaleerde diep en schoot in een hoestbui. Ze klopte met haar naakte hand op mijn rug. Ik had mijn kleren nog steeds aan, merkte ik opeens, en zij was helemaal naakt. ‘Ik liep de kant uit die mijn voeten gingen. Dat gebeurt me de laatste tijd wel vaker...’ Zuigen en uitblazen. ‘Als je niets doet, is iedere dag immers hetzelfde.’ Zuigen en praten. ‘Als je wel iets doet, is elke dag ook hetzelfde. Maar misschien word je dan ooit nog eens gelukkig.’ Ik strekte mijn arm uit naar het tafeltje en tipte as in het aluminium bakje. Waarom moest ik hier de misantropische klootzak uithangen in plaats van te neuken? | |
[pagina 43]
| |
‘Hee,’ zei ze. Ze sloeg een arm om me heen en trok me naar zich toe. ‘Je bent toch niet ongelukkig?’ Nou moet ik ‘hoezo?’ zeggen, dacht ik. Ik zei: ‘Welnee.’ Mijn linkerhand ging naar haar borst. ‘Mag ik?’ vroeg ik overbodig. Ik wachtte niet eens op antwoord en voelde aan de zachte huid. De tepel was hard, maar toch makkelijk buigbaar. ‘Hoe heet je eigenlijk?’ vroeg ik. ‘Zeg maar Lisa.’ Ze vroeg niet naar mijn naam. Ik probeerde haar borst te kussen, maar kon er niet bij en kuste daarom haar schouder. Na een tijdje bracht ik mijn mond bij de hare, maar ze wendde haar hoofd af en maakte met haar hand een slaand gebaar, alsof ze een vlieg van haar wang verjoeg. ‘Niet zoenen.’ Ik stond op om mijn sigaret uit te duwen in de asbak. Lisa was op handen en knieën op het matras gaan zitten. Haar haar was voor haar ogen gevallen. Met een zwiep gooide ze het naar achteren. ‘Als je nog iets wilt,’ zei ze, ‘moet het nu. Je hebt geen uur de tijd.’ Ik schudde mijn hoofd. Het was tien voor half vijf geweest. ‘Ik ga er vandoor.’ ‘Weet je het zeker? Ik kan je voor eventjes gelukkig maken.’ Ze keek me met een scheef hoofd aan terwijl ze haar billen de lucht in duwde. Ik pakte zwijgend mijn portemonnee, schoof twee briefjes van vijfentwintig onder de asbak en verdween.
Ik kwam nog juist op tijd voor de presentatie van Rapalje. Het was erg rustig in het belachelijk kleine zaaltje. Joop zat al aan een tafeltje. Ik nam ook plaats. Dertig minuten luisteren. Om vijf uur hield ik het voor gezien. Genoeg literatuur voor vandaag. Als ik om half zes de trein pakte, was ik om half zeven in Rotterdam. Dat was een prima tijd. Ik wandelde rustig naar het station. Onderweg kwam ik langs Febo. Ik trok een kroket die ik lopend opat.
In de intercity naar Brussel was het druk en heet. Ik trok mijn jack uit. Naast me zat een vrouw gekleed in paarse broek en paars jasje. Het was een oud mens. Ze schreef in een klein boekje. Het handschrift van de vrouw was haast onleesbaar. Ik moest me vooroverbuigen om het goed te kunnen lezen. Suzanne gebeld. Die heeft alleen maar tijd voor haar eigen zaken en werk. Op het tafeltje onder het raam stond een mini-flesje wijn en een klein glas. De vrouw schonk het glas half vol en bevochtigde haar lippen ermee. Ik kreeg trek in bier. Tegenover me zat een Belgische. Ze las een Frans boek. De kans, dacht ik, is dus groot dat ze uit het Franstalige gedeelte van België komt. De paarse vrouw pakte haar pen weer op. Door haar make-up leek het of ze Indische trekken had, hoewel haar huid niet getint was. Weet soms niet meer wat ik moet doen... kom er niet uit. Vlak voor Leiden kwam de man van de service met zijn karretje langs. Ik kocht een bier. Drie gulden was afzetterij, maar ik had mijn bier. Ik trok het lipje in één beweging naar achteren en duwde het terug naar voren. Er zijn mensen die daar moeite mee hebben. Ik niet. Het gesis klonk als een gedicht in mijn oren. Ik nam eerst een paar grote slokken en daarna met zekere regelmaat | |
[pagina 44]
| |
kleinere. Het bier was koud en smáákte. Het smaakte uitstekend. De wereld was weg. Hij bestond uit dit blikje. Hier, in deze trein. Wat had literatuur voor betekenis als je ook kon genieten van koud bier? Waarom zouden mensen de moeite nemen iets op papier te zetten? Het was niets anders dan bidden, het toevertrouwen van alle gevoelens tot een imaginaire God; de lezer. De paarse vrouw stapte in Den Haag HS uit. Ze had haar boekje dichtgeklapt en in een tas gestopt die ze uit het bagagerek had gepakt. Ik ging wat ruimer zitten en kreeg niemand naast me. De trein zette zich weer in beweging. Een man aan de andere kant van het gangpad bestudeerde mij. Wilde zien hoe mijn keel bij het drinken op en neer zou gaan. Maar het bier was al op, haha. Ik gooide het blikje in de prullenbak. De man wendde zijn blik af. Een minuut voor Rotterdam trok ik mijn jack aan. Naast me lag een klein, zwart tasje, een soort toilettas. De mouw van mijn jack was er overheen gevallen en had het grotendeels bedekt. Ik deed of ik niets zag. Toen ik het gangpad af wilde lopen, stootte de Belgische me aan. ‘Je vergeet iets.’ Blijkbaar was ze toch een Vlaamse. Ze reikte me het tasje aan. Buiten bekeek ik de inhoud. Spiegeltje, oogpotlood, een klein flesje wijn, een portemonnee met tachtig gulden en een klein opschrijfboekje. Ik nam het geld uit de portemonnee en pakte het boekje. Het was een dagboek. Helemaal vol. De datum liep tot eergisteren. De memoires van een Indische trut. Aan het vervolgdeel werd gewerkt. Het schrift was priegelig, maar niet onleesbaar. Al lopend stak ik het geld en het boekje in mijn binnenzak. Op het perron stond een gele prullenbak, vlak bij de trappen. Het tasje paste er precies in. Nu snel naar buiten. Ik had het warm, maar er stond een windje.
Steven Verhelst | |
[pagina 45]
| |
[advertentie] |
|