Passionate. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
[pagina 57]
| |
Bob Dylan heeft de Nobelprijs voor literatuur niet gewonnen. Maar zijn nominatie was vorige maand voorpaginanieuws, en allerlei deskundigen werden geraadpleegd of zoiets wel zou kunnen: een popmuzikant die de meest prestigieuze aller literatuurprijzen wint. Nu geloof ik niet dat Dylan de Nobelprijs verdient; daarvoor heeft hij veel te veel middelmatigheid geproduceerd. Bovendien is hij allang over zijn artistieke hoogtepunt heen. Als statement zou ik de toekenning echter zeer gewaardeerd hebben. Het wordt tijd dat de hoge heren uit Stockholm eens hun ogen openen voor de popcultuur. Niet één dichter van de afgelopen halve eeuw heeft immers zoveel invloed gehad op het denken van jonge mensen als juist ons aller Bob Dylan. Laat nu eens niet een totaal ongelezen grijsaard met de eer gaan strijken. Daarom doe ik het Nobelcomite een aantal suggesties voor het volgend jaar aan de hand. Er zijn tenslotte wel meer grote popdichters. Ik stel mij de volgende kandidaten voor:
1. Morrissey. Vierde in de jaren tachtig triomfen als zanger en tekstschrijver van de inmiddels legendarische The Smiths. Had een korte inzinking toen Smiths-gitarist Johnny Marr de samenwerking beëindigde, maar is nu al weer jaren aan een geweldige solocarrière bezig. Met messcherpe (zelf)spot bezingt hij het leven van een romantische geest in het hopeloos ouderwetse Britse koninkrijk. Het aardige is daarbij dat Morrissey zelf ook in en in Brits is. In zijn voortdurende tegenstrijdigheden toont hij de complexiteit van het leven; de enige constante is eigenlijk de zoektocht naar waarachtigheid. Een thema een groot schrijver waardig. Al zal hij zelf de eerste zijn om het belang van zijn schrijverschap te ondergraven, immers: ‘Books don't save/ and books aren't Stanley Knives.’
2. Chuck D. Frontman van de roemruchte Amerikaanse rapcrew Public Enemy, die in '87 een sensationeel debuut maakte met ‘Yo! bum rush the show’. Keiharde hiphop met loeiende sirenes en een hoop noise. De teksten van Chuck D. stellen ondubbelzinnig de hypocriete Amerikaanse maatschappij aan de kaak: de machthebbers met hun verdeel en heers-politiek; en de media die de zwarte bevolking door consequente stereotypering onschadelijk proberen te maken. ‘Attack the black 'cause I know /they lack exact the cold facts,’ zo heette het in ‘Don't believe the hype’. Helaas werd de groep overmoedig na het aanvankelijke succes, en de teksten werden al te extreem. Na de zoveelste controverse rond vermeend antisemitisme en racisme viel het gezelschap bijna uiteen. Inmiddels predikt men in de zeldzaam geworden optredens de vrede. Mogelijk stemt dat de altijd politiek correcte Nobelheren mild.
3. Foetus. Australische geluidsterrorist die in het vorig decennium de voorhoede van de popmuziek onveilig maakte met, zoals het wel genoemd werd, ‘post-apocalyptische klanken’. De teksten zijn van een ongekend venijnig sarcasme, waarin alle denkbare menselijke uitwassen aan de kaak gesteld worden. Foetus zaait graag verwarring door juist het omgekeerde standpunt in te nemen van wat hij bedoelt. In zijn collage-achtige teksten strooit hij bovendien met briljante one- | |
[pagina 58]
| |
liners zoals: ‘If Moses had heard about this/there would've been another commandment.’ Nergens is de postmoderne losgeslagenheid door de ontbinding van ieder vaststaand standpunt zo treffend kenbaar gemaakt. Met zijn vierde LP besefte Foetus dat hij zijn stijl vervolmaakt had en een nieuwe weg moest inslaan. Helaas werd dat nogal belegen macho-rock met idem teksten waar bijna niemand nog naar omkijkt. Dit doet - we moeten er begrip voor hebben - Foetus' kansen geen goed.
4. Bernard Sumner. Is in een aantal opzichten vergelijkbaar met Morrissey. Schudde een groots verleden bij Joy Division en New Order van zich af en overtreft zichzelf nu als tekstschrijver van Electronic - waarin hij samenwerkt met Morrissey's muzikale ex-partner Johnny Marr (!). Sumners teksten klinken verraderlijk eenvoudig en luchthartig. De goede verstaander wordt echter geconfronteerd met prangende vragen rond de zin van ons bestaan. Typisch Sumneriaans is het om een ogenschijnlijk zorgeloos liefdeslied te besluiten met ‘you were once the main attraction/ but all that's in the past’. Een terugkerend thema is ook het conflict tussen de menselijke drang naar bevrijding uit conventies, en het verlangen naar ouderwetse, huiselijke geborgenheid. Diepgang genoeg, dus.
5. Martin Buitenhuis. Draait nog slechts een paar jaar mee in de top. Scoorde met zijn groep Van Dik Hout eenmaal een grote hit met ‘Stil in mij’, en heeft daarmee twee zeer opmerkelijke CD's op zijn naam staan. De inslag van zijn teksten is, net als bij Morrissey, romantisch, alleen de bijtende spot ontbreekt. Buitenhuis verpakt zijn gevoelens nogal eens in beeldende metaforen die treffend zijn in hun eenvoud. Daarmee tekent hij het leven zoals het is: iets dat je ontglipt en je sprakeloos maakt. ‘Teveel woorden in mijn hoofd/maar geen regel uit mijn mond.’ Hij verstaat de kunst om nu eens niet het algemene, maar het particuliere op te roepen, zodat de luisteraar zich aangesproken voelt. Dit, nu, is ontroering. Buitenhuis' leeftijd, midden twintig, staat echter in wel erg schril contrast met die van de gemiddelde Nobelprijswinnaar. Maar dat is een kwestie van tijd.
Ik denk, de lijst nu overziend, dat de conclusie duidelijk is. Chuck D is toch te controversieel; Foetus is een has-been; Sumner oogt te oppervlakkig; en Buitenhuis is gewoon te jong. Blijft over Morrissey. Een popdichter met een enorme staat van dienst, en nog altijd in grote doen. Een ideale kandidaat, kortom. En waarschijnlijk goed voor, eindelijk eens, een geweldige acceptance speech.
Erik Brus | |
[pagina 59]
| |
|