Passionate. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
‘Het voornemen bestaat om de redakteurs en ev. de medewerkers aan het woord te laten om publiek hun standpunt in te nemen tegenover gard-sivik,’ schrijft René Gysen in gard-sivik nummer 8, dat in juni 1957 verscheen. Na kritiek van de buitenwacht had de redactie van het tijdschrift er behoefte aan de literaire balans op te maken. Waar stonden ze? Wat was hun positie ten opzichte van andere tijdschriften, auteurs en dichters? Deze eerste poging om uit het gepubliceerde werk een soort beginselverklaring te distilleren vond plaats ruim twee jaar nadat gard-sivik nummer 1 verschenen was. De redactie van het Vlaamse blad werd bij het achtste nummer met twee Nederlanders uitgebreid; de Rotterdammers Cornelis Bastiaan Vaandrager en Hans Sleutelaar kwamen haar versterken. Sleutelaars woning aan de Essenburgsingel werd het Nederlandse redactieadres en voor een periode van enkele jaren eiste Rotterdam binnen de Nederlandstalige literatuur een vooraanstaande positie op.
Ook Passionate bevindt zich in een fase dat het keuzen moet maken. Net als gard-sivik toentertijd wordt ons verweten dat wij geen concept hebben, dat wij nergens voor staan en slechts volkomen willekeurig te werk gaan. Deze kritiek kunnen wij niet negeren, het geeft namelijk een verkeerd beeld van ons, zodat ik op deze plaats een aanzet wil geven voor een discussie over de vraag waar dit tijdschrift staat en waar het naar toe moet. Voor ik daar echter toe overga, wil ik de lezer informeren over de beweegredenen van de redactie bij de oprichting van dit blad. | |
1. Waarom Passionate bestaatEr is op literair gebied iets verontrustends aan de hand met deze stad. Men slaagt er maar niet in een literair klimaat te scheppen waarin talent gedijt en publiek dankbaar toehoort, ondanks het feit dat in het verleden beleidsmakers specialisten hebben aangesteld die zich volledig aan deze taak wijden. Want wie na al die jaren het resultaat beziet, kan niet anders dan concluderen dat de schrijvers en dichters van deze stad er wel erg bekaaid vanaf komen. Het gevoerde beleid van de verantwoordelijke dames en heren - wie de schoen past trekke hem aan - heeft niet geleid tot het bijeenbrengen van het schrijvende deel van de bevolking en het debuteren van jong talent - een enkele uitzondering natuurlijk daargelaten. Sterker nog, als je wantrouwig bent - en dat ben ik - dan wekt het gevoerde beleid de indruk dat de verantwoordelijke instantie zich ontpopt als de waakhond van de literaire stilte die deze stad in haar greep houdt. Maar, hoor ik u tegenwerpen, Poetry International dan? Natuurlijk, dit grootse festival vormt in Rotterdam het jaarlijkse literaire hoogtepunt en ook ik zal deze maand weer van de partij zijn. Maar met dat ene prestigieuze dichtevenement creëer je natuurlijk nog geen literair klimaat. Het is | |
[pagina 48]
| |
geweldig - en dat bedoel ik echt niet ironisch - om een Chinees over te laten komen die dan in het Kantonees, en wellicht zelfs achterstevoren, de 100 meter van München à la Schierbeek imiteert. Maar als je tegelijkertijd niets doet om je talent te stimuleren, laad je de verdenking op je dat het prestige van het evenement en de daarbijbehorende aandacht in de landelijke media de voorkeur geniet boven het steunen van Rotterdamse initiatieven. Zonder nu met de vinger naar bepaalde personen te wijzen of anderszins met de schuldvraag bezig te zijn, is het verstandig om ons af te vragen waarom bijna geen enkele schrijver er in slaagt hier een succesvol bestaan te leiden. Wat is dit eigenlijk voor een stad, waar auteurs verhuizen, een geïsoleerd bestaan leiden, of een roemloze dood in de goot sterven?
Passionate is twee jaar geleden opgericht met de bedoeling de beklemmende stilte te verbreken. Het is een schreeuw waarvan op dit moment de echo wordt gehoord, zij het nog altijd door een beperkt aantal mensen. Want ook wij ontvangen bitter weinig steun van de mensen die het in deze stad voor het zeggen hebben, alsof er in Rotterdam dagelijks een literair tijdschrift wordt opgericht. Bij mijn weten is Rotterdams Mooi de laatste poging geweest en dat is nu al weer zo'n tien jaar geleden. Alle inhoudelijke kritiek die je op Passionate kan hebben daargelaten, het initiatief op zich zou toch op z'n minst enige steun van die mensen moeten krijgen die er volgens hun functie verstand van hebben en in de positie verkeren het daartoe bestemde gemeenschapsgeld te verdelen. Ik ben de laatste om het belang van Passionate te overschatten, maar ook de lauwe reactie - wat in dit geval een eufemisme voor doodzwijgen is - op ons verschijnen toont aan dat er iets mis is. Hoewel ik geen psycholoog ben en daarom alleen het gezond verstand ter beschikking heb, wil ik toch een poging wagen de vinger op de zere plek te leggen. Er is sprake van een gefragmenteerd literair klimaat, waarin ongesubsidieerde podia al jaren in de marge aankloten, gesubsidieerde instanties nauwelijks samenwerken en jonge schrijvers onwetend van elkaars bestaan zijn omdat er geen bindende factor is, waardoor ze het over het algemeen hooguit een paar jaar volhouden, maar uiteindelijk stuk voor stuk, op een enkeling na, het gevecht tegen de drank verliezen - of de bui al zagen hangen en bijtijds verhuisden. Daarbij komt nog dat de verantwoordelijke instantie zo verschrikkelijk verbureaucratiseerd is dat er stempelambtenaren zijn ontstaan die nauwelijks feeling met de ontwikkelingen in de stad hebben. Dit alles nu is mijns inziens te herleiden tot het literaire minderwaardigheidscomplex waar Rotterdam mee worstelt. Een complex dat zijn oorsprong vindt in een diepe minachting voor het literaire verleden van deze stad. En wie ooit een bloeiend literair klimaat wil creëren, zal met dat verleden moeten beginnen. Want je kunt iets pas waarderen wanneer je weet dat | |
[pagina 49]
| |
het bestaat. Om het schrijnende van de situatie te illustreren zal ik u een voorbeeld geven. In mijn straat schreef de dichter Riekus Waskowsky een groot gedeelte van zijn oeuvre. Schuin achter mij werkte Willem Elsschot aan zijn debuut Villa des Roses, onlangs in de Volkskrant door een uitgever - ik meen van Querido - tot de beste tien prozadebuten van deze eeuw uitgeroepen. Even verderop woonde Anna Blaman, toch ook niet de eerste de beste en in gard sivik 32 geëerd door Cornelis Bastiaan Vaandrager met een gedicht waarin de Vliegerstraat figureert. Van De Vaan werd overigens zijn korte roman Leve Joop Massaker in dezelfde rubriek van de Volkskrant - alleen door een andere uitgever, ik geloof van Arbeiderspers - ook al tot de beste tien prozadebuten van de twintigste eeuw gerekend. En nog weer twee straten verder woont de bekendste dichter van Nederland. Geen slecht resultaat, lijkt me. Maar het enige dat aan deze auteurs en hun werk herinnert is een nauwelijks leesbaar tegeltje in de Snellinckstraat waaruit duidelijk moet worden dat Elsschot daar Villa des Roses heeft geschreven. Het tegeltje is zo verschrikkelijk armoedig dat de indruk wordt gewekt dat de stad zich lijkt te schamen voor het feit dat iemand hier een succesvolle roman heeft geschreven. Alsof men wil zeggen: we begrijpen dat het een vergissing is, want eigenlijk had dit werk in Amsterdam, Parijs of Antwerpen het licht moeten zien. Waarom kun je bij de VVV geen literaire route halen, waarbij je een tocht kan maken langs de voormalige woonhuizen van auteurs, compleet met het werk dat ze hebben geschreven en anekdotes die zo'n wandeling opluisteren? Het heden wordt gevoed door het verleden, dus zorg dat je dat in kaart brengt, maar vooral dat je het terug kan vinden in de stad. Het moet toch niet zo ingewikkeld zijn en zoveel geld kosten om bijvoorbeeld zo'n rondleiding op papier te zetten? Waarom kent deze stad wel een beeldenroute maar geen poëzieroute? Er zijn dichters genoeg die hier gewoond hebben of wonen, of anderszins iets met deze stad te maken hebben gehad. Waarom wordt hier door de verantwoordelijke dames en heren niets mee gedaan? Straks wordt de Erasmusbrug geopend en hoe fraai zou het zijn wanneer je op een donkere winteravond naar Zuid wandelt en op de pyloon met reusachtige letters en fraai verlicht het gedicht Heelal van Deelder leest. Je tuurt naar het koolzwarte firmament en ziet: Hoe verder men keek, / hoe groter het leek. En er zijn natuurlijk talloze andere mogelijkheden waaruit een prachtige poëzieroute kan worden samengesteld. Al die kale muren, al die spiegelwanden, ze smeken bijna om poëzie. Met fraai vormgegeven teksten kun je - eventueel in samenwerking met het bedrijfsleven - de stad geweldig verrijken. Het is tekenend voor het huidige gebrek aan initiatieven dat nota bene de vuilnisophaaldienst voor de enige poëzie in de Rotterdamse straten zorgt. Laten we er de Roteb eeuwig dankbaar voor zijn. Laat de aarde | |
[pagina 50]
| |
altijd helder zijn / en altijd helder de luchten rijdt wekelijks de Zwaerdecroon in en fluitend zet ik de vuilniszakken buiten. Waarom kostte het mij zoveel moeite om onderzoek te doen naar literaire tijdschriften die in deze stad hebben bestaan? Van sommige bladen was het niet direct duidelijk of ze in de stad aanwezig waren, voor andere werd ik doorverwezen naar bibliotheken in Amsterdam, Leiden en Middelburg. Je moet er toch niet aan denken dat je voor een Rotterdams tijdschrift naar Zeeland moet, alsof dat het kloppend hart van de Nederlandse literatuur is. Uiteindelijk kwamen er gelukkig toch meer verzamelingen boven water dan men in eerste instantie verwachtte, maar ook dit voorval is illustrerend voor het gebrek aan respect dat we hier voor het literaire verleden hebben. Een tentoonstelling gewijd aan de literaire tijdschriften die deze eeuw in Rotterdam hebben bestaan, zou een goede gelegenheid vormen om eens te kijken wat er zoal ondernomen is.
Helaas kan ik niet de hele stad over een kam scheren, wat het polemisch karakter van dit betoog niet ten goede komt. Een positieve uitzondering vormt bijvoorbeeld de inzet van de directeuren van de gemeentebibliotheek en het bibliotheektheater om De Buisbaby aan de Hoogstraat het literaire centrum van Rotterdam te maken. De bibliotheek als ontmoetingspunt kan de eerder genoemde fragmentatie tegengaan en een stimulerende werking hebben voor de aangesloten organisaties, waarbij verschillende podia op elkaar worden afgestemd of zelfs samengevoegd. Een andere positieve ontwikkeling is dat projecten en organisaties die tot voor kort om onbegrijpelijke redenen financiële steun werden geweigerd deze nu plotseling wel krijgen. Hoewel het moeilijk is om een objectief beeld te vormen, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de mede door Passionate aangezwengelde discussie en daarmee gepaard gaande publiciteit de directe oorzaak zijn van deze koerswijziging. In de lijn van deze nieuwe ontwikkeling is het niet meer dan logisch dat ons subsidieverzoek bij de Rotterdamse Kunststichting alsnog wordt gehonoreerd. Ik ben kritisch, maar geen scepticus. De vraag is echter of deze actuele ontwikkelingen voldoende zijn om van het minderwaardigheidscomplex af te komen, al zijn het een paar stappen in de goede richting. Waar het om gaat is een mentaliteitsverandering, een ander zelfbeeld, want nu ik toch de psycholoog uithang, is het beter zijn terminologie te hanteren. Het kenmerk van iemand met een minderwaardigheidscomplex is dat hij dit gevoel compenseert door grootheidswaanzin. De existentiële twijfel, de sterke gevoelens minderwaardig, een absolute nul te zijn, maken plaats voor een zelfbeeld waarin de eigen mogelijkheden onbegrensd zijn en de persoon in kwestie het centrum is van het universum, waarbij God niet zelden afstand van zijn troon | |
[pagina 51]
| |
moet doen. Met enig gevoel voor overdrijving kan men de ambities van het stadsbestuur om Rotterdam in 2001 tot culturele hoofdstad van Europa te bombarderen in dit licht zien. De literaire leemte wordt volgestort met een prestigieus evenement, waarbij plotseling een berg geld wordt vrijgemaakt om allerlei literaire activiteiten te organiseren, totdat het festijn voorbij is en de beklemmende stilte weer langzaam bezit van de stad neemt. Begrijp me goed, ik vind het uitstekend, dit soort prestigieuze projecten, het kan mij niet decadent genoeg zijn. (Net zo goed als ik een voorstander ben van al die architectonische juweeltjes - die nu zelfs op Boerenzij verschijnen. Gooi bommen op Centraal Station en Lijnbaan en laat er putdeksels, potloden en Blaakse bossen voor in de plaats komen!) Maar opnieuw zeg ik dat je met een jaarlijkse aflevering van Poetry International en een periode van 12 maanden waarin je het culturele centrum van Europa bent je nog geen literair klimaat creëert. De broodnodige mentaliteitsverandering vindt zijn essentie in een reëler zelfbeeld. Dat betekent dat je koestert wat je hebt en tevreden bent met wie je bent. Dit heeft tot gevolg dat er een einde komt aan al die self-fulfilling prophecy's van ‘dat het niks is en ook wel nooit wat zal worden’. Als ik ergens schijtziek van word dan zijn het wel die artikelen die over ons verschijnen waarin een literair maandblad wordt gekoppeld aan allerlei stereotypen die van deze stad bestaan. Rotterdam is een arbeidersstad, waar je de mouwen opstroopt, hard moet werken en vooral niet moet schrijven, en meer van dat geleuter. Om me maar even tot mezelf te beperken: ik ben veeleer een man van geen daden maar woorden. Die clichés maken deel uit van een beeld dat wellicht voor de periode van de Spaanse bezetting opging, maar nu achterhaald is en alleen nog voortleeft in de hoofden van hen die aan dit literaire minderwaardigheidscomplex lijden. Het is dus niet zozeer vechten tegen een beeld dat de wereld van deze stad heeft, alswel tegen lokale hersenschimmen en spookbeelden waarmee het ingekankerde negativisme botviert. Wat ik wil zeggen: deze stad heeft een enorme potentie en is prachtig als je er doorheen loopt. Laat dat verdomme op literair gebied dan ook eens zien! Of als men deze zaak niet van belang acht, geef dan Passionate in ieder geval de kans om net als bijvoorbeeld het initiatief van de gemeentebibliotheek de lokale literatuur nieuw leven in te blazen, in plaats van ons zo tegen te werken. Want wij zijn namelijk een nieuwe generatie en de toekomst is van ons! | |
2. De identiteit van PassionateZoals de omslag van het mei-nummer fraai illustreerde wordt ons verweten dat we gezichtsloos zijn. Er is gezegd dat wij geen rekenschap afleggen van de traditie en zelfs gesuggereerd dat wij die onvoldoende kennen. | |
[pagina 52]
| |
Alsof een mens in staat zou kunnen zijn om alles wat uitgegeven is te lezen. Dit beeld van een verwoed lezende literator wekt bij mij slechts de lachlust op, aangezien hij sterke overeenkomsten toont met De Autodidact uit Sartre's Walging. Een literator die in zijn poging alles te omvatten start met het lezen van auteurs die met de letter ‘A’ beginnen sterft voortijdig en zal in ieder geval het werk van Zwagerman onberoerd laten, al zitten er misschien onder onze critici niet zoveel liefhebbers van deze nieuwerwetse auteur.
Identiteit kun je tweeledig opvatten. Enerzijds heb je positieve identiteit waarbij je benoemt wat je bent, en daarnaast bestaat er negatieve identiteit, waarbij je aangeeft wat je onderscheidt van anderen. Een ieder die zich hier wel eens mee bezig houdt, weet dat de methode van de negatieve identiteit veel makkelijker is dan de eerste. Het is dan ook zeer verleidelijk om met behulp van een afgeleide vorm van de falsificatiemethode van Popper er achter te komen wie je bent. Iedere keer wanneer je een bepaalde literaire opvatting tegen komt die je niet bevalt, streep je hem weg, totdat er uiteindelijk bepaalde uitgangspunten en opvattingen overblijven die je identiteit vormen. Ik ben echter van mening dat dit een te defensieve wijze van benaderen is, en daarom wil ik eerst een poging wagen direct te benoemen waar Passionate volgens mij voor staat. Passionate moet een tijdschrift zijn dat niet alleen interessant maar ook prettig is om te lezen, want in tegenstelling tot anderen ben ik van mening dat de auteur rekening met de lezer moet houden. Wanneer de laatste er alles aan moet doen om zijn aandacht bij het boek te houden, omdat het betreffende werk niet boeiend is, maar louter en alleen geschreven om de zoveelste revolutionaire ontwikkeling in de literatuur te veroorzaken, kan mij zo'n corpulente egotrip gestolen worden. Joyce's Ulysses mag dan straks als het belangrijkste literaire werk van deze eeuw worden uitgeroepen, ik heb behalve de gewaardeerde eindredacteur van dit blad, anglicist Erik Brus, nog altijd niemand ontmoet die het met plezier gelezen heeft. En ga me dan niet vertellen dat literatuur zoiets verschrikkelijk verhevens is dat er voor de lezer nooit enige levensvreugde uit te halen zou zijn - hoe ongelukkig moet je zijn om dat te kunnen beweren? Dit soort elitaire gedachten horen thuis in het wereldje waarin romans en dichtkunst met incestueuze intenties tot meesterwerken worden uitgeroepen. Hoe kleiner de groep van critici en neerlandici die het werk omarmen, hoe groter de waardering voor het betreffende meesterwerk. Aangezien je als lezer maar een sterfelijk mens bent, kan de afschuw erg ver gaan. Zo kun je bijvoorbeeld met alle wil van de wereld geen touw vastknopen aan het gedeelte van Ulysses dat zonder interpuncties is geschreven. Het kan dan wel zeer revolutionair zijn, het is ook totaal onleesbaar. Bovendien mag de literatuur een omzichtige benadering van de werkelijkheid zijn, waarin je niet direct zegt | |
[pagina 53]
| |
wat er aan de hand is, maar veeleer tussen de regels een sfeer probeert op te roepen die een bepaalde emotie aan de lezer overbrengt - dit alles wil nog niet zeggen dat de lezer zich moet beijveren in het decoderen van geheime boodschappen en verwijzingen naar zogenaamd diepzinnige filosofische gedachten, die in de praktijk niet veel meer betekenen dan eindeloos geciteer uit een omgevallen boekenkast, aangevuld door onbegrijpelijk encyclopedisch staccato. Deze enge opvatting van literatuur is die van de elite die het stokje van de literatuur doorgeeft aan de volgende elite, maar intussen op geen enkele wijze contact met de wereld, dat wil zeggen: de lezer, heeft gemaakt. Want met het publiek wil men geen rekening houden en daarom is het ook niet meer dan een estafette in een leeg stadion. Het is naar mijn mening dan ook in dit opzicht dat wij ons verbonden voelen met het karakter van Rotterdam. Hoewel ik als geen ander het gevaar besef van de clichés die ik in het eerste gedeelte van dit betoog bestreden heb, denk ik dat Passionate uit het ruwe, directe taalgebruik en de afkeer van opgeblazen pretenties en elitair handelen inspiratie kan opdoen. Zonder nu een enge vorm van lokalisme aan te hangen, zal dit het uitgangspunt van het tijdschrift moeten zijn. Daarbij is natuurlijk plaats voor iedere auteur die past binnen deze visie, waarin de lezer de positie krijgt die hij verdient. Al is het natuurlijk ook weer niet zo dat de auteur horig aan de lezer moet zijn, want daarmee zou de literatuur in Passionate zich op een hellend vlak begeven dat waarschijnlijk ergens bij Konsalik eindigt. Met het enerzijds willen putten van inspiratie uit de lokale cultuur en anderzijds ons niet te willen beperken tot een regionale functie is er een spanning ontstaan die verwarring en verdeeldheid kan veroorzaken. Ik ben me daarvan bewust en we zullen daar rekening mee moeten houden. Deze spanningsverhouding tussen de Rotterdamse wortels en de opvatting het gebied van het blad niet af te grenzen is echter geen tegenstelling, want ze verschillen beide van karakter. Het ontlenen van je literaire uitgangspunten aan je leefomgeving is de identiteit van je blad, de meetlat waarnaast je de ingekomen kopij legt. Wat natuurlijk wat anders is dan een blauwdruk van een literaire heilstaat, want die interesseert mij, net als de politieke variant, geen moer. Het gaat erom dat je een bepaalde overtuiging vorm geeft, een concept hebt waar je mee kan werken. En dat moet je voor heel het Nederlandstalige gebied doen, omdat je wilt dat je blad ook buiten Rotterdam gelezen wordt en je bovendien kwaliteit die aan je criteria voldoet niet voor opname in je blad moet uitsluiten. Het resultaat is het beste van beide: het eerste vormt het concept volgens welk je te werk gaat, het tweede is de concrete inhoud van je blad.
Wat de negatieve identiteit betreft voel ik mij als redactielid van Passionate verwant met | |
[pagina 54]
| |
tijdschriften als Zoetermeer, Schrijver en Caravan en Mosselvocht, omdat dit nieuwe literaire bladen zijn, grotendeels gemaakt door dezelfde generatie als waartoe ik behoor. Onze generatie heeft intussen wel genoeg boeken gelezen over de Spaanse bezetting waaronder onze grootouders gebukt gingen. Daarnaast hebben wij weinig gemeen met het naïeve vredesverlangen en dogmatisch politiek gedram van onze ouders, voordat ze besloten om alsnog carrière te maken. Wij zijn ontzuilde kinderen die opgegroeid zijn in een gefragmenteerde samenleving die tekenen van ontbinding vertoont. Aan de meesten van ons werd geen levensovertuiging meegegeven, zoals dat aan onze ouders werd gedaan. Wij hebben ons teruggetrokken op het bastion van de individuele leefwereld, waarbij sommigen de sexualiteit een bijna religieuze waarde toedichten. De maatschappij en de politiek kunnen ons nog nauwelijks boeien, omdat wij niet echt van een bepaald idee overtuigd zijn en min of meer stilzwijgend erkennen dat je geen criteria voor handen hebt waaruit je een bepaalde waarheid kunt kiezen, maar dat verschillende waarheden naast elkaar bestaan. Het is dit beeld van de trendy twintiger en dolende dertiger dat ook zijn stempel op Passionate drukt. Je vindt het zeker terug in het werk van Richard Dekker en Paul van der Schoor, maar ook in dat van bijvoorbeeld Yorgos Dalman en Kees Versteeg, allen auteurs die regelmatig in dit tijdschrift publiceren. Passionate is echter geen Zoetermeer of Schrijver en Caravan, alleen al omdat laatstgenoemden een positie tussen de traditionele literaire tijdschriften hebben ingenomen waarvan dit blad mag hopen dat het die ooit bereikt. Maar daarnaast ben ik van mening dat de zogenaamde Nixers (wat eigenlijk een zwaktebod is van bejaarde critici die zeer voorspelbaar het werk van een nieuwe generatie de grond in stampt, al is er voorzichtig een kentering waarneembaar; de kritiek is niet meer onverdeeld negatief en over een paar jaar is waarschijnlijk iedereen om) de indruk wekken zich neer te leggen bij het naast elkaar bestaan van verschillende waarheden. Men lijkt geen positie te willen kiezen omdat de idee bestaat dat er niets nieuws meer valt te bedenken. ‘De postmoderne smoes dat alles al gedaan is getuigt van een armoede en een vermoeidheid die wij ons niet kunnen veroorloven,’ schrijft Peter Swanborn in het vorige nummer van Passionate, en ik ben de eerste om deze stellingname te onderschrijven. Waar dat standpunt toe leidt weet ik niet. Maar zoals ik aan het begin van dit betoog al schreef is dat het doel ook niet. Het uitgangspunt is om een inventarisatie van het maandblad te maken en daarnaast een aanzet tot een discussie te geven. ‘Eigenlijk hoop ik op de medewerking van mensen (ook nieuwe namen!) die op een waarachtige wijze, niet oppervlakkig, niet enkel als intellektueel, maar in hun bestaan beroerd zijn door het leven (dat is leven in onze tijd) en die dan vanzelfsprekend hun originele - bedoeld niet zozeer splinternieuwe, als wel in henzelf oorsprong | |
[pagina 55]
| |
vindende - gedachten en gevoelens weten mee te delen op een originele wijze,’ besluit René Gysen zijn betoog in gard-sivik nummer 8. En daar valt niets meer aan toe te voegen.
Giel van Strien |
|