| |
| |
| |
Monika
Eigenlijk wil ik hier voor altijd blijven. Niemand die iets van mij eist, geen grote verantwoordelijkheid die op mijn schouders rust. De oude vrouw van wie ik een kamer huur zorgt voor mij alsof ik haar kleinzoon ben. Zodra ze bemerkte dat mijn financiële situatie rampzalig was, verbood ze mij haar nog langer voor de kamer te betalen. Hoewel het aanbod mij zeer goed uitkwam, protesteerde ik tegen het genereuze gebaar. Met mijn baantje als barman in Bunkr ben ik nu in staat haar de gevraagde kronen te geven, maar ze wil ze niet hebben. Het enige wat ze van me wil is dat ik haar niet met ‘mevrouw’ maar met ‘Monika’ aanspreek. Ook hiertegen baatte mijn verzet niet. Voor het overige kan ik gaan en staan waar ik wil, al besef ik dat mijn aandacht haar meer waard is dan de kronen die ze voor het verhuren van de kamer zou hebben ontvangen.
Het is echter niet alleen uit beleefdheid dat ik dagelijks in de keuken bij haar aanschuif. Monika is een intelligente vrouw die op hoge leeftijd datgene wil inhalen wat veertig jaar dictatuur haar heeft onthouden. Ze heeft in drie staten gewoond en diverse regimes meegemaakt zonder ooit één keer te verhuizen. Opgegroeid in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije heeft ze de geboorte van Tsjechoslowakije meegemaakt, de glorietijd onder Masyrik beleefd en Hitler en Stalin zien komen en verdwijnen. Dubcek heeft haar nieuwe hoop gegeven, die vervolgens door Husak in de grond is geboord en tenslotte is Havel haar president geworden. Zo heeft haar leven toch nog een mooie avond gekregen. Ver in de tachtig is ze nu, en met een verbazingwekkend fanatisme leert ze de Engelse taal. Onze gesprekken vinden in het Duits plaats, maar vaak vraagt ze mij naar het Engelse woord, dat ik voor haar in een speciaal daarvoor gereserveerd, ouderwets schoolschrift moet schrijven.
Vier dagen per week werk ik in Bunkr. In Praag is in korte tijd een popscene ontstaan, vergelijkbaar met die in Dublin in de jaren tachtig. Van donderdag tot en met zondag tap ik sloten bier ten overstaan van langharige en zwetende jongelui die hun vorderingen in de Engelse taal door de rokerige kelder schreeuwen. Voor iedereen die het Praag van voor de Fluwelen Revolutie kent, moet deze absurde veramerikanisering een cultuurschok zijn. Het Wencelasplein is verworden tot een uithangbord van hamburgerketens. Absoluut dieptepunt is de openlucht-discotheek op het dak van één van de panden aan het plein. Die overschreeuwt niet alleen de leegheid van haar bezoekers, maar verdrijft tevens iedere herinnering aan het Praag ten tijde van Franz Kafka.
| |
| |
Vandaag schrijf ik in mijn dagboek dat ik Laura mis. Wat ik mis is de vrolijke lach die opklonk wanneer ik haar een anekdote vertelde, het gevloek wanneer we door de met modder bedekte straten van Boekarest liepen en de kromme Nederlandse zinnen die ze maakte wanneer ik haar een Engelse tekst liet vertalen. Maar bovenal mis ik de schouder die ze mij bood. Dat zegt misschien meer over mij dan over Laura. Hoe goed wij het ook konden vinden in die maand dat wij samen waren, we scheelden teveel om het meer te laten worden dan een uit de hand gelopen flirt. Ze was gewoon te jong om een grote liefde te worden. Zou ze een paar jaar ouder zijn geweest, dan had ik het serieus overwogen. Al moet ik toegeven dat ze aan het einde van mijn verblijf de indruk wekte mij niet langer nodig te hebben. Na de belachelijke vertoning op het politiebureau zei ik haar dat ik terug naar Nederland ging. Ze reageerde laconiek, maakte een grapje en ging verder met het poetsen van haar tanden. Laura's onverschilligheid kwetste mij en met veel vertoon begon ik ruzie te maken. Dan was het makkelijker om afscheid te nemen, want ik besefte dat het tot een breuk zou komen.
Ik had al vaker dit gedrag vertoond en ik verweet Laura dat mijn leven haar geen ruk interesseerde. Mijn hatelijke woorden beukten net zolang op haar in totdat haar ogen glansden. ‘Je bent nu in het bezit van de adressen die je wilt hebben en straks kan je in het westen lekker rijk worden,’ beet ik haar toe. Ze zei niets meer, maar keek mij verdrietig aan. ‘Om dat te bereiken laatje zelfs je moeder in Brşsov stikken,’ riep iemand die mijn mond gebruikte. Ze huilde geluidloos terwijl ik mijn rugzak pakte. Haar geschrei schonk mij genoegdoening en ik voelde me vreemd, maar opgelucht. Zonder nog een woord te spreken verliet ik het appartement.
Mijn optreden was ronduit schandalig geweest. En dan bedoel ik niet alleen moreel verwerpelijk, maar ook dat het niets met de werkelijkheid te maken had. Laura hield zielsveel van haar moeder, en ze was haar steun en toeverlaat. Doordat ze zo open tegen mij was geweest wist ik Laura genadeloos in haar achilleshiel te treffen. Ik ben zo bang dat er een vrouw tegen mij zegt dat ze me niet meer aardig vindt, dat ik voortijdig een einde aan de relatie maak. Ook wanneer er eigenlijk weinig aanleiding toe is. Zo houd ik de eer aan mezelf en geef ik niemand de kans mij aan de dijk te zetten.
Ik ben nu heel goed in staat om mijn gedrag in Boekarest te verklaren. Nuchter noteer ik in mijn dagboek de gebeurtenissen op die bewuste avond. En net als de keer ervoor ben ik geneigd te denken dat ik nu definitief mijn les heb geleerd. Want ik weet wel waar het om draait. De Fransman in Lwow, die sterke gevoelens van minderwaardigheid bij mij had gecon- | |
| |
stateerd, vergezelt mij als een schaduw. Telkens opnieuw pak ik de draad weer op en verdedig ik mij ten overstaan van deze atoomgeleerde. Het gesprek in de Oekrainse kroeg heeft steeds een ander verloop, maar van verzet is nu nauwelijks meer sprake. Ik streef naar verzoening, want ik wil een einde maken aan zijn verwijten. Ook de Fransman zou hebben opgemerkt dat ik bij Laura ben weggegaan uit angst dat ze me zou zeggen dat ik niet de man van haar leven was. Maar hij zou daar aan hebben toegevoegd dat mijn zelfvertrouwen dus niet al te groot is. Dat ik mijn zwakte naar Boekarest had meegesleept. En dat ik dat zal doen naar iedere plaats die ik in de toekomst bezoek. Want het gaat niet om de stad of het land waar je bent. En uiteindelijk gaat het er ook niet om in een plaats te zijn waar niemand je kent, ook al ervaar je de anonimiteit als bevrijdend. Het gaat om een mentaliteitsverandering. Het was ontzettend laf van mij om Laura van alles en nog wat te beschuldigen, terwijl er weinig of niets aan de hand was.
In Bunkr raak ik voor tien uur geen bier aan. Het is een regel die ik mezelf heb opgelegd. Jiri en Jan drinken altijd, of ze nu dienst hebben of niet. En nooit merk ik iets aan ze, of het moeten Jiri's rode wangen zijn, maar die kunnen evengoed door de warmte worden veroorzaakt. Jana zweert bij mineraalwater en houdt er evangelische kwaliteiten op na: ze wil dat wij hetzelfde doen. Wanneer ze een rustig moment aangrijpt om te preken tonen Jiri en Jan hun goddeloosheid en heffen met een brede grijns hun pullen bier. Gary is echter wel gevoelig voor het gedrein van de zendeling. Nadat hij mij na onze ontmoeting in Slovan het baantje had bezorgd nam ik zijn regel over om pas na tien uur aan het bier te gaan. De eigenaar interesseert het allemaal niet. Wij moeten vier avonden met ons vijven de zaak runnen en daarvan wordt hij schatrijk. Op zondag krijg ik mijn loon van Jiri en voor de rest zal het ook mij een worst wezen.
De band uit Brno heeft succes. Er is zeker weer een lading nieuwe toeristen aangekomen, want het is stervensdruk. Zwetend tap ik de ene na de andere pul bier. Gary roept een bestelling naar mij en slaat een halve liter Budvar naar binnen: het tijdsein van tien uur. Met zijn batikhemd en zijn dreadlocks is hij het prototype van de wereldburger. Twee jaar verbleef hij in Azië, waarvan een half jaar in een boeddhistisch klooster in Thailand. Blijkbaar bracht hem dat toch niet het grote geluk en sinds een jaar zwerft hij door Europa. Over zijn eigenlijke woonplaats Los Angeles, en wat hij daar precies heeft gedaan, wil hij me niets vertellen. ‘Alles O.K. dichtertje?’ brult Gary in het voorbijgaan. Hij weet van mijn Zwarte Zee-project, omdat
| |
| |
ik hem dat verteld heb toen ik bezopen was. Zijn opmerking is echter niet denigrerend bedoeld, want ik geloof dat onze situaties niet zoveel verschillen. Daarom spreken wij nooit over de tijd dat wij nog niet reisden. Al ben ik soms wel benieuwd naar de inhoud van zijn dagboek.
Jiri duwt een stapeltje bankbiljetten in mijn hand. ‘Inclusief de fooien,’ lacht hij en slaat me amicaal op de schouder. Ik voel me geradbraakt, alsof ik zojuist een storm op zee heb doorstaan. Mijn oren suizen, mijn T-shirt stinkt naar bier en zweet en ik heb pijn in mijn strot van de zware shag. Maar het ergst is de smaak in mijn mond; het is alsof ik een kinderlijkje heb opgevreten. De week zit er echter weer op en dat is het belangrijkste. Tussen versplinterd glas, omgevallen stoelen en overvolle asbakken zoeken de bandleden hun spullen bijeen. Elk leven heeft zijn keerzijde. Zoëven waren ze nog helden, nu roadies en straks moet er ook nog een chauffeurtje spelen.
Nee, ik hoef niet zonodig te ruilen. Niet met deze popmusici en niet met mijn leeftijdgenoten die wel weten wat ze met hun leven aanmoeten. Ik ben vrij om te gaan en staan waar ik wil. Geen rare pakken voor mij, want dat is eens maar nooit meer. Geen personeelsavonden waar je verplicht wordt het afgrijselijk gebrek aan creativiteit van je collega's gade te slaan. Zo'n randdebiel die een sinterklaasrijmpje voor de winnaar van het jaarlijkse Tour de France-spel voorleest. Want de verveling moet toch ergens mee gedood worden. Geen verjaardagen en trouwerijen van collega's van wie je veel liever de begrafenis zou bezoeken. Geen carrièretrut naast je in bed, want haar wapperende rok en modieuze kapsel suggereren wel veel, en van haar verbale kwaliteiten kan je zelfs onder de indruk raken, zodra het over echte emoties en diepere gevoelens gaat kijkt ze je aan alsof ze water ziet branden of ze begint hysterisch te janken. In het eerste geval is ze te dom, in het tweede emotioneel onderontwikkeld. Geen werkoverleg, geen bord voor mijn kop, geen hypocrisie, nee, niets van dit alles. Ik weet godverdomme wat leven is. Donder maar op allemaal, ik kan in het Tsjechisch tot tien tellen en daar kan ik mijn brood mee verdienen.
Tegen Budvar kan ik geen weerstand bieden. Er is niets dat de smaak van dit bier kan overtreffen. Als God bestaat, is Hij een Tsjech die in Pilsen woont. Gary is het met me eens en slaat een arm om het meisje naast hem. Ze is jong en niet ouder dan achttien jaar. Ze heeft het haar roze en geel geverfd en is een prototype van de adolescent. Die uiten hun onbehagen door zichzelf afschuwelijk te mismaken. Ze roept iets naar een meisje dat Olga heet. Ik denk dat
| |
| |
het Russisch is dat ze spreekt. Olga's uitstekende jukbeenderen vloeken met de zwarte honkbalpet die ze draagt. ‘Just do it’ staat er met felgroene letters op de klep geschreven. Onverschillig kauwt ze op de door een jongen aangeboden stimorol. Alsof ze het gezelschap minacht laat ze haar tong zien. Ze blaast een ballon en kijkt me brutaal aan. Ik negeer haar blik en inventariseer de boekenkast van de gastheer.
Een jongen met een drietal oorbellen neemt het woord. Om mij en Gary een plezier te doen spreekt hij Engels. Een vriend van hem heeft iets krankzinnigs meegemaakt. Daar moeten we echt allemaal naar luisteren, want zoiets maken wij nooit in ons leven mee. De vriend, die Václav heet, had onlangs een verschrikkelijk mooie vrouw versierd. Niet zomaar voor een nacht, maar echt voor langere tijd. Zo een waardoor het leven weer de moeite waard wordt. Ze had blond haar en prachtige lange benen. Na enige weken bekende de vrouw van S.M. te houden en samen kochten ze spullen die tot voor kort alleen in Václavs verbeelding bestonden. Na wat verkenningen met bondages kondigde de beeldschone Jažeská aan dat het tijd werd voor het echte werk. Op een zaterdagmiddag belde ze Václav op en beval hem onmiddellijk naar haar huis te komen. Met een erectie in zijn broek reed hij zo snel hij kon naar haar flat in de buitenwijk. Zodra hij binnen was moest hij haar op bed in de boeien slaan. Hij voerde haar commando uit en haar opgewonden blik bracht hem buiten zinnen. Overmoedig klom hij op de linnenkast. Het enorme gevaarte stond niet ver van het bed tegen de wand. Vanaf het meubilair schreeuwde hij dat hij haar zou gaan nemen zoals nog nooit iemand haar genomen had. Ze kronkelde van wellust op de matras en zijn stem sloeg over. Gebukt sprong hij als een aap op de kast. Net op het moment dat hij onder het slaken van een oerkreet de prooi beneden hem wilde bespringen, klonk er een luid gekraak onder zijn voeten. Voor hij het goed en wel besefte lag hij twee meter lager. De eikehoutenkast was blijkbaar iets goedkoper afgewerkt dan de voorzijde suggereerde.
Gary lacht en laat zijn fles met bier op de grond vallen. De vloerbedekking ziet wit van het schuim. De jongen met de drie oorbellen gebaart dat we stil moeten zijn, want het verhaal is nog niet afgelopen.
Václav zat vast en was niet in staat zelfstandig de linnenkast te verlaten. De deur zat op slot en eruit klimmen ging niet. Zijn vriendin spoorde hem nog enkele malen aan de kast om te gooien, maar viel tenslotte in slaap. Zijn erectie liet het ook spoedig afweten en in de kast werd het steeds donkerder. Geen eten en geen drinken, spookte het door zijn hoofd. In de loop van de nacht begonnen deze primaire levensbehoeften steeds meer om de aandacht te
| |
| |
vragen en hij zei Jazeska dat hij eruit wilde. Toen ze niet reageerde begon hij luidkeels te schreeuwen dat hij dood ging van de dorst. Ze werd wakker en zei hem zich koest te houden. Dat hij daar zat was z'n eigen schuld. Hij had haar moeten neuken, lang en stevig, waarom ging hij dan in die kast kamperen? Hij werd woedend en beukte met zijn vuisten op de deur. Die gaf echter geen krimp en na enige tijd werd het weer stil in de slaapkamer.
Toen de zon al enige uren de kamer verlichtte begon Jažeská plotseling om hulp te roepen. Eindelijk zag ze de ernst van de situatie in. Ze had dan wel veel vrienden en kennissen, maar wie zou het lef hebben om de deur te forceren? Urenlang riep ze om hulp. Václav werd gek van het eentonige geschreeuw, totdat er plotseling gestommel klonk. Haar buurman bonkte op de deur en betrad de kamer. Václav haalde opgelucht adem toen hij begreep dat ze gered waren, maar werd gek van jaloezie toen hij hoorde wat er gebeurde. Als dolksteken in zijn rug klonken haar aanmoedigingen, want echt lijden eronder deed ze zo te horen niet. Zoals hij eerder had geprobeerd, trachtte hij met zijn gewicht de kast om te laten vallen, maar ook nu gebeurde er niets. Hij stopte zijn vingers in zijn oren, maar dit voorkwam niet dat haar orgasme tot hem doordrong. Uiteindelijk had de buurman hem vrijgelaten. Ze hadden hem uitgelachen en nadat hij zijn kleren bijeen had geraapt was hij er vandoor gegaan.
Het meisje naast Gary begint hard te lachen. De rest van het gezelschap grinnikt om het verhaal van de jongen die Milan blijkt te heten. ‘Net als de auteur,’ merk ik op. ‘Wat bedoel je?’ vraagt Milan en hij kijkt me onnozel aan. Ik herhaal mijn opmerking, maar zijn aandacht gaat uit naar het meisje dat bij hem op schoot kruipt. Ze heeft een zak met zoutjes in haar hand en begint hem te voeren. Telkens wanneer hij in de nootjes wil bijten trekt ze haar hand terug. Ze lacht uitdagend en Milan laat haar haar gang gaan.
Wanneer Gary van het toilet terugkomt struikelt hij over een jongen die onder een leren jack op de grond ligt te slapen. Een eindje verderop zit een meisje in haar eentje te kaarten. In lange rijen ordent ze de speelkaarten op een tafeltje, waarna ze ze schudt en opnieuw begint. Twee mannen van een jaar of dertig zijn in een discussie verwikkeld. Het zijn Tsjechen en het gesprek gaat over auto's, maar dat is ook het enige wat ik uit hun woorden kan opmaken.
Olga biedt me een fles bier aan en komt naast me zitten. Ik voel dat ik dronken word, maar ik voel ook dat er weinig meer tegen te doen valt. Met haar hand wrijft Olga over mijn ongeschoren wang en kijkt me aan. ‘Wat een mooie ogen heb jij, waar komen die vandaan?’ vraagt ze raadselachtig. Ik kijk haar lang en zwijgend aan. ‘Dat weet ik niet,’ zeg ik tenslot- | |
| |
te. Ze is niet tevreden met het antwoord en begint te zeuren. Ik heb daar echter helemaal geen zin in, want ik kots van het enthousiasme over Nederland waarmee ik constant geconfronteerd word. Alsof we ons nooit als beesten in Indonesië hebben gedragen en apartheid niet het enige Nederlandse woord is dat een internationale status heeft verworven. Maar Gary verpest het allemaal, want voordat hij met de lolita in de slaapkamer verdwijnt zegt hij tegen Olga: ‘Hij heet Giel en komt uit Nederland.’ En tegen mij: ‘Veel plezier!’ Ik kan de grap niet waarderen en kijk hem kwaad aan, maar hij wuift mijn boosheid weg en trekt met een lach de deur achter zich dicht.
Mijn vrees wordt bewaarheid en Olga begint de loftrompet te steken. ‘Houd je bek!’ blaf ik haar toe. Ze kijkt me verbouwereerd aan. ‘Ik wil niets horen over die kuttulpen, die kutzee, dat kutvoetbal en zeker niet over dat kut-Amsterdam. Nederland is rijk geworden van het plunderen van haar koloniën en al dat gelul over tolerantie is onzin. Meer valt er niet over te zeggen, begrepen?’ Olga begint zenuwachtig te lachen en vraagt of ik nog een Budvar wil. Ook Milan en het meisje dat op zijn schoot zat verlaten de kamer. Ze is op zijn rug geklommen en zingt zachtjes een liedje.
Wanneer Olga terug komt zoent ze me voorzichtig. Of ik nog boos ben, informeert ze, en of ik van Michael Jackson houd? Voordat ik kan zeggen dat Jackson een geplastificeerde pedofiel is neemt ze het woord. Ze had gisteren een nieuwe nummer van de Amerikaanse zanger op MTV gezien, want gelukkig konden ze die zender hier sinds kort ontvangen. Voor die tijd was ze op de radio aangewezen, maar nu kan ze de hele dag de nieuwste clips zien. Michael Jackson kan geweldig dansen en zijn nummers zijn altijd zo ontzettend leuk. Ik knik en kijk naar het meisje dat onvermoeibaar de kaarten op het tafeltje legt. Wat voor zin heeft het om midden in de nacht je toekomst in een spel kaarten te lezen? Wat voor zin heeft het sowieso om een stapeltje kaarten te sorteren om ze vervolgens weer door elkaar te schudden? En wat voor zin heeft het voor mij om hier naar te kijken? Wat doe ik hier nog in godsnaam? Twee Tsjechen die alle clichés van de autobladen bij elkaar dromen, een meisje dat als een robot kaart speelt, een tonnetje dat onder een leren jack zijn roes ligt uit te slapen en een Russisch meisje dat maar door blijft ouwehoeren over Michael Jackson.
‘Zijn optredens zijn perfecte shows, waarin nooit iets mis gaat,’ houdt ze vol. Ze hoopt dat hij deze zomer naar Praag komt. Ik knik en doof mijn zoveelste sigaret. Het geschreeuw van de autocoureurs wordt steeds luider en mijn bier is lauw geworden. Ik sta op en voel me verschrikkelijk moe. Ik heb het idee dat ik dagen kan slapen en zeg tegen Olga dat ik naar
| |
| |
huis ga. Ze houdt me tegen en wil dat ik met haar meeloop naar een andere kamer. Want daar staat nog wel een bed voor me. Dat bed kan me echter gestolen worden. Het kost moeite mijn evenwicht te bewaren en ik waggel naar de deur. Uit een slaapkamer hoor ik de hese stem van Gary. Als een laatste groet blaast Olga nog een ballon voor me. Het heeft niets met haar te maken, zeg ik en ik grijp naar de leuning in het trappenhuis.
Ik houd van Praag. Vooral van dit Praag. Dit stille, donkere Praag zonder neonreclames, zonder stinkende dieselmotoren van de bussen waarin de toeristen van achter de gelapte ramen hun eigen ansichten schieten, en zonder die lawaaierige en vretende massa die gedurende de dag de stad bezet. Zodra de zon ondergaat zoeken ze hun hotels op en laten ze zich vollopen aan de bar op de begane grond. Dan keert de rust terug en wordt deze stad zichzelf weer.
Ik snuif de kille nachtlucht op. Ooit, lang geleden, al was het in een vorig leven, was ik in dit Praag. Ik was erg verliefd, en erg jong. Ze had het uiterlijk van een billboard en was zo zacht dat ze alleen maar kon fluisteren. Ze was niet erg onder de indruk van mij, maar haar zachtheid belemmerde haar dit tegen mij te zeggen, zodat mijn avances veel te lang aanhielden. Later besefte ik hoe ontzettend doorsnee dit popperige studentenmeisje was. Een reclamezuiltje in een kort rokje die aardig tegen iedereen was. Maar ik wil helemaal niet iemand die aardig tegen iedereen is. En die altijd maar aardig tegen mij is. Laura heeft het allemaal in huis. Haar temperament maakte dat ze zich verre van aardig gedroeg. Maar ze is te jong. Veel te jong.
Het billboardje daarentegen was niet te jong. Dom was ze evenmin. Maar wanneer ze wel had gewild, dan zou het toch niets tussen ons geworden zijn. Want ik zou de strijd zoeken en zo snel mogelijk een einde aan dat aardige, slappe gedoe hebben gemaakt. Want dan kan je wel verliefd zijn, het moet verdomme wel ergens over gaan.
Zij heeft iemand nodig die haar in een pak van goede snit vergezelt op belangrijke recepties. Die kan babbelen over alles en nog wat. Iemand waarmee ze aardige gesprekken over vertrouwen kan voeren, want daar gaat het haar allemaal om. Maar aan iemand die zich vastklampt aan een vaag project over de loop van de Donau, die zwart werkt achter een bar in een vreemd drankhol en die 's nachts met een stoot drank in zijn lijf door Praag wandelt, heeft ze niets.
Ik heb verdomme toch wel mijn sleutel meegenomen? Of zat die nou in mijn andere broek? Ik zoek al mijn zakken af, maar kan behalve een stapeltje bankbiljetten niets vinden.
| |
| |
Het schelle geluid van de bel gaat door merg en been. Toch duurt het lang voordat Monika wakker wordt. Ongeduldig stamp ik op de stoep, want ik moet zeiken als een beer. Eindelijk klinkt het verlossende gerinkel van de ketting van het nachtslot. Wanneer ik mijn blaas geleegd heb en het toilet uitstrompel, staat ze me in de gang op te wachten. Er ligt een verwijtende blik in haar ogen. ‘Het is zes uur, dat is wel erg laat,’ zegt ze en kijkt me onderzoekend aan. ‘Waar bemoei je je godverdomme mee,’ roep ik, ‘als je nou bier in huis had dan konden we eens een normaal gesprek voeren. Maar altijd die kutthee van jou, daar word ik helemaal gek van.’ Ze zegt niets, sloft naar de keuken, ontsteekt het licht, opent de koelkast en zet een fles bier op tafel. Shit, ze heeft bier voor me gekocht. Monika neemt ook plaats aan tafel en begint mij aan te staren. Ik voel hoe ik langzaam rood word; een brok in mijn keel maakt mij het slikken bijna onmogelijk. Dan kan ik het plotseling niet meer houden. Aanvankelijk geluidloos, maar aanstonds met steeds luidere snikken huil ik zoals ik me niet kan herinneren ooit gedaan te hebben. Het is alsof alle drank zich in traanvocht heeft omgezet, want er komt geen einde aan de stroom. Ik voel me als een ballon die langzaam leegloopt, maar het is een aangenaam gevoel.
Monika zet koffie en haalt haar vest uit de kamer. Dan komt ze weer bij me aan tafel zitten en zegt dat ik er nu mee voor de draad moet komen. Ik stamel wat, bied mijn verontschuldigingen aan. Dat het niets met haar te maken heeft, dat ze veel te goed voor mij is. Koortsachtig zoek ik naar de juiste woorden, maar verschillende gedachten strijden om de voorrang. Ik vertel dat ik een meisje in Boekarest heb achtergelaten en dat ik verliefd op haar ben. Laura heet ze en omdat ik haar zo mis ben ik vannacht dronken geworden. Ze knikt begrijpend. ‘Weet je zeker dat dat het enige is?’ vraagt ze dan. Ik zeg van wel, maar geloof er zelf niets van. Blijkbaar ziet ze dat, want ze is niet tevreden met het antwoord. Ze vraagt of ik nog een oma heb waarmee ik goed kan praten. ‘Nee, mijn oma's zijn dood,’ zeg ik, ‘en het ziet er niet naar uit dat daar spoedig verandering in komt.’ Ze schudt het hoofd en zegt dat ze me niet begrijpt. Driftig plukt ze aan haar vest. Ik moet het niet erg vinden dat ze me de waarheid gaat zeggen: ik ben een cynicus die op de wereld neerkijkt zonder er aan deel te nemen. Een buitenstaander die geen gebruik maakt van de mogelijkheden die hem geboden worden. En dat is een belediging voor iedereen die na de oorlog de terreur van de Sowjets heeft ondergaan.
Zij had graag de kansen gehad die ik onbenut laat. Voor haar huwelijk, tijdens de hoogtijdagen onder Masyrik, schreef ze voor een landelijk dagblad. Toen kwam de crisis die haar
| |
| |
haar baan kostte, en de oorlog, waarin al haar tijd opging aan het zorgen voor haar kinderen. Na tien jaar armoede en ellende leek even het tij te keren. Maar na de staatsgreep van de communisten was het bergafwaarts gegaan. Haar man werkte als klerk bij een overheidsinstelling. Hoewel zijn chef hierop aandrong weigerde hij lid van de partij te worden. Hij werd ontslagen en kon partijpanden gaan schilderen. Daarbij was hij er ook in loon op achteruit gegaan en dat viel niet mee. Haar drie kinderen waren allen tieners en de oudste ging studeren. Ze maakte de toiletten op de universiteit schoon, terwijl haar dochter met veel tegenwerking colleges economie volgde. Het was vernederend om de toiletpotten schoon te krabben, terwijl Monika notabene historica was. Haar kinderen waren oud genoeg en ze stond net op het punt haar werk als journalist weer op te pakken, toen Gottwald en zijn handlangers de coup pleegden.
Monika komt langzaam overeind en pakt een fles bier uit de koelkast. Ik ontkurk hem met de opener aan mijn bos sleutels en zuig het schuim op alsof het mijn eerste is.
Ze zegt dat ze niet zielig wil doen, maar de omstandigheden hebben haar leven een andere richting gegeven dan ze wilde. Haar leven is grotendeels bepaald door de maatschappelijke ontwikkelingen. Deze stonden een eigen carrière en doodgewoon levensgeluk in de weg. ‘Maar jij hebt hier geen last van,’ roept ze en haar ogen schieten vuur. ‘Jij bent geboren in een welvarend land waarin je alles mag denken, zeggen en doen wat je wilt. Jij kan je volledig wijden aan je eigen leven zonder je om de politiek te bekommeren. En dan zit je hier in Praag je gezondheid te verpesten!’ Wat ze erg graag wil weten is waarom ik zo'n prachtig land verlaat? Het is toch veel beter om in de buurt van mijn familie een eigen bestaan op te bouwen.
Ik haal m'n schouders op. Als ik dat zou vinden, dan had ik dat allang gedaan. Dan zou ik iedere morgen het commando van de wekker volgen en een modieus kostuum aantrekken. Op mijn werk zou ik achter een voornaam bureau zitten en gewichtige zaken behandelen. Ik zou reeds getrouwd zijn en misschien zelfs kinderen hebben. Maar daarvoor zal ik moeten kiezen. En die beslissing is te groot voor mij. ‘Het hele leven is veel te groot voor mij,’ zeg ik met dubbele tong. ‘Ik ben maar een gewone jongen die met veel moeite politicoloog is geworden. Ik ben maar bij toeval op aarde verzeild geraakt, ik weet niet wiens idee het is geweest, maar het was in ieder geval niet het mijne.’
Monika schudt het hoofd, haar grijze krullen dansen als die van een jong meisje. Ze begrijpt het niet, ze begrijpt het niet. Dan zeg ik haar dat maatschappelijke omstandigheden
| |
| |
ook een voordeel kunnen zijn. Oorlog, overheersing en economische crises beperken het aantal keuzen dat je hebt en de wereld wordt een stuk overzichtelijker. Voor mijn generatie is het aantal keuzen oneindig, en dat lijkt zich tegen ons te keren. We zwemmen in een zee van mogelijkheden en kunnen nauwelijks het hoofd boven water houden. Een generatie in de eigenlijke zin van het woord vormen we niet. We kennen elkaar nauwelijks, we zijn anoniem en vechten allen onze eigen strijd. We zijn bevelhebber van ons eigen leger; wie niet bereid is aan de wapenwedloop mee te doen mag vanaf de zijlijn toekijken. We hebben geen gemeenschappelijke binding. Geen oorlog of verzet tegen de vorige generatie heeft ons bijeen gebracht. Het is ieder voor zich en niemand voor ons allen, want we weten dat God dood is en het firmament oneindig en verlaten.
Het grootste deel van mijn generatie kiest voor de strijd. En wellicht is dat de beste oplossing, want als je hard werkt heb je niet al teveel tijd om bij de dingen stil te staan. Zij vullen hun agenda met afspraken; hun bestaan heeft een structuur gekregen. Het is moeilijk om ze te ontmoeten. Zomaar bij ze op bezoek gaan kan niet, want ze hebben het altijd druk, en voor onverwachte, spontane gebeurtenissen is er geen tijd. En overal wordt de agenda bijgehaald, zoals onze ouders en grootouders overal de bijbel bijhaalden. Zij hebben er voor gekozen zichzelf uit te vergroten, zichzelf beter, groter, mooier voor te doen dan ze zijn.
‘Maar ik kan dit niet, Monika,’ zeg ik met schorre stem, ‘omdat ik me niet beter kan voor doen dan ik ben.’ Toen ik eens bij een sollicitatiegesprek de vraag moest beantwoorden waarom men voor mij en niet voor die driehonderd andere sollicitanten moest kiezen, zei ik dat er tussen die driehonderd ongetwijfeld een paar anderen waren die minstens zo goed waren als ik. En dat ze misschien zelfs geschikter waren dan ik. Want dat is ook zo. En ook tegen Vonne, die ik zo leuk vind, deed ik mij tijdens die bewuste avond in Bepop niet gevatter voor dan ik ben. ‘Ik weet het allemaal niet zo goed,’ zei ik haar, terwijl ze veel liever had gehoord dat ik het allemaal begreep en mijn toekomst klip en klaar was. Want dan had ik bij haar een goede kans gemaakt.
‘Ik wil er niet aan meedoen, want vroeg of laat loop je met je kop tegen de muur,’ probeer ik Monika van mijn gelijk te overtuigen, maar ik voel dat ze niet helemaal begrijpt waarover ik het heb.
Als je deelneemt aan de strijd, legde ik uit, moet je zorgen dat je onkwetsbaar wordt, dat je een vesting bouwt waarin je veilig bent voor de aanvallen van de ander. Alleen dan kan je meedoen aan de stoelendans om de aantrekkelijkste plaatsen, ben je geschikt voor recepties
| |
| |
met opgeblazen kikkers, en maak je vlotte billboards het hof. Maar op den duur breekt het je op, loop je te pletter tegen je eigen muur. Lichtjaren verwijderd van je gevoel, eenzaam in je kerker, ontdek je op je veertigste of vijftigste dat er achter je scherpe woorden, je vlotte babbels, je masker van zelfvertrouwen, louter lucht schuilgaat. Ik wil niet dat mij dat overkomt. ‘Ik wil mezelf blijven en niet om mijn opgeblazen eigenschappen, maar juist om mijn kwetsbaarheid gewaardeerd worden,’ roep ik alsof ik niet alleen Monika maar een hele groep mensen wil overtuigen. ‘En daarom houd ik van Laura, omdat ze zo open en eerlijk was. En daarom hield ze van mij, of houdt ze van mij, wie zal het zeggen. En daarom ga ik terug naar Roemenië,’ lal ik tegen de keukenkast.
Ondanks mijn dronkenschap dringt het tot mij door dat ik Monika niet overtuigd heb. Er zitten twee vragende oma's tegenover mij en hun woorden komen traag, als bij de herhaling van een doelpunt op televisie. Ik sta op, mompel een groet en zoek mijn kamer op. Onhandig zoek ik steun bij het gordijn en schuif het raam open. De eerste zonnestralen kleuren Monika's tuin. Vogels begroeten een nieuwe dag en een kat waant zich in de binnenlanden van Zuid-Amerika. Omzichtig nadert hij een jong vogeltje, met een perfecte lichaamsbeheersing sluipt hij naar zijn prooi. Hoe het afloopt krijg ik niet te zien, want het gordijn scheurt van de roe af en met een smak beland ik op bed.
giel van strien
|
|