kabbelde door beekjes, spoot uit fonteinen of rommelde in een waterval. De heremiet zag een menagerie met schapen, koeien en een lama; hij verbaasde zich over de gracieuze ijzeren spijlen in de vensters van de oranjerie en vergenoegde zich in de verrassende doorkijkjes die het parklandschap bood.
De koets hield stil bij een heuvel. Op een plateau halverwege was een merkwaardig bouwseltje neergezet. Ze stapten uit en liepen er naar toe. Het deed de heremiet denken aan een gotisch kapelletje, alleen de gebruikte materialen vielen niet te vergelijken met wat hij ooit eerder gezien had. Het huisje stond op een cementen voet die was ingelegd met tropische schelpen, de deur en raamposten waren gemaakt van geelwitte stalactieten, de muren van ruwhouten vakwerk en het dak was bedekt met zeegroen geoxydeerde koperen platen. Binnen was de cementen vloer ingelegd met allerhande kleurige scherven en in een hoek stond een sierlijk kalkstenen doopvont waarin goudvissen zwommen. De door geel-glazen ramen schijnende zon besprenkelde het interieur met betoverend licht.
Verbaasd keek de heremiet de architect aan. Glimlachend gaf de bouwmeester een verklaring. Hij vertelde dat dit nu een folly was. Het was iets nieuws; het was nutteloos en toch leuk. Toen hij de heremiet gezien had, wist hij opeens dat hij het voor hem gebouwd had. Als de heremiet wilde, kon dit zijn nieuwe onderkomen worden. Het enige wat hij hoefde te doen was er in zitten en af en toe wazig voor zich uitkijken of een dik boek lezen. Verder moest hij zo nu en dan een wandeling door het park maken en de goudvissen te eten geven. En o ja, hij mocht niets aan zijn uiterlijk veranderen. Kost en inwoning waren gratis. Als hij toestemde, kon hij er meteen in, de architect had alles al geregeld met de markies.
De heremiet krabde zich eens achter de oren, krabde zich daarna onder zijn oksels, vond een beestje dat ondanks zijn geringe afmeting een geweldige jeuk veroorzaakte, kneep dit beestje tussen duim en wijsvinger plat, keek lange tijd naar het zwarte vlekje dat op zijn duim zat, vroeg zich af wat een insectenleven eigenlijk te betekenen had, keek uiteindelijk naar de architect, keek weer terug naar zijn duim, vergat waarom zijn duim hem interesseerde, en zeija. Daarop omhelsde de architect hem broederlijk en ging hij de heremiet voor naar de uitgestrekte wijnkelders van het landhuis. Daar dronken ze tot de nacht en de vermoeidheid hen verschalkte.
En zo kwam het dat de heremiet de volgende ochtend niet in staat was zich te herinneren waar hij was en wat hij daar deed. In de loop van de ochtend zou hij er achter komen en bemerken dat zijn leven een beslissende wending genomen had. Hij zou de drank afzwe-