| |
| |
| |
Zucht (1)
Een
Er is geen zwaartekracht; de aarde zuigt. Dat denk ik als ik het tuinhek open. Bij het betreden van eigen terrein voelt alles net iets lomper aan.
Als ik het tuinhek open, ruik ik de vervloekte apotheeklucht al door de bloemkoolgeur heen. De oude zak zal wel weer met zijn luie gat op de bank liggen. Mijn vader ligt altijd languit op de bank als ik moe en uitgekauwd van mijn werk thuis kom. Mijn vader lijdt al tien jaar aan een zeldzame hersenziekte.
‘Hallegeloo!’ klinkt het vanuit de kamer. Ik open de deur, stap de woonkamer binnen en tref mijn vader languit op de bank. Hij heeft zijn rechterarm opgestoken en groet mij.
‘Hoe was...je w...werk?’
Ik sluit mijn ogen, zucht diep.
‘Ach, z'n gangetje. Je kent dat wel. O, nee.’
‘Mooi.’
‘Ja, mooi.’
Ik trek mijn jas uit, gooi hem over een stoel en ga in de fauteuil zitten, trek mijn schoenen uit en smijt deze onder de tafel. Heerlijk, de tenen hebben weer de vrijheid. Even controleren of ze alle tien het schoeisel hebben verlaten. Ik mag opgelucht ademhalen: geen achterblijvers vandaag. Daar heb ik al de hele dag over ingezeten. Stel je voor dat een teen of zelfs meerdere tenen in mijn schoenen zouden achterblijven. Op mijn werk durfde ik het niet te controleren. Dan kan zoiets beter thuis plaatsvinden. Hier kan het menselijk lijden niet vreemd en wreed genoeg zijn.
Ik punnik wat aan de kapotte armleuning, waar het gat zo armetierig van verhuld wordt door een kanten doekje. Ondertussen neem ik mijn vader zorgvuldig in me op. Grijsgeruite boezeroen, de bovenste drie knopen los, het witte overhemd is zichtbaar, een corduroybroek met belachelijk wijde pijpen. Zonder het te weten begint Don Tumor nog heel modieus te worden in zijn laatste dagen. Met zo'n broek maak je de goede sier in Nighttown. En dan die Captain America-sokken, sokken met het stars & stripes-motief; hoe krijg je het verzonnen! Deze sokken draagt hij altijd als hij zijn voeten gezalfd heeft, want behalve aan een hersenziekte lijdt mijn vader ook aan voetrot. Over een uurtje gaan de stars & stripes uit en de gewone tennis- | |
| |
sokken met rood-blauwe banden rond de kuit weer aan. Ikzelf draag sokken met dubbelblauwe banden, zodat het in de was niet mis kan gaan, opdat Don Tumors sokken niet in mijn mandje terecht komen. Ik kan een geluid van kokhalzen niet onderdrukken; het idee per ongeluk de sokken van mijn vader aan te trekken! Ik voel de schilvertjes al tussen mijn tenen kruipen. Van deze gedachte begint mijn hoofdhuid te tintelen en de rillingen lopen over mijn rug alsof ik die perfide gedachte van me wil afschudden. Brrrr.
Mijn vaders hand verdwijnt in zijn broekzak. Gekraak. De slijmbal heeft daar snoep zitten! De hand komt weer terug en inderdaad: hij heeft er een pecto uitgevist. Zijn vingers trillen als hij het papiertje er afwikkelt. Een lang en pijnlijk geritsel. Na een eeuwigheid stopt hij het zwarte snoepje eindelijk in zijn broodmolen en begint er als een waanzinnige op te zuigen. Als hij nu niet snel vraagt of ik ook een pecto wil, wurg ik hem. Geen probleem, iedereen zou denken dat hij in een toeval gebleven was. De meeste mensen zouden zelfs opgelucht zijn. Denk ik.
‘Moet...Wil je ook een sn..snoepje?’
‘Nee hoor, ik ga naar boven.’
Ik sta op. De executie is tot nader order uitgesteld. Ik leg mijn handen in mijn nek, mijn ellebogen staan naar buiten gekeerd. Bij de deur draai ik me nog even om en neem de nietige aanblik van mijn vader in me op. Hij heeft zijn ogen gesloten en sabbelt rustig verder. Zijn handen zijn gevouwen en rusten op zijn borst. Het rode snoeppapiertje ligt naast hem op de bank. De stakker heeft geprobeerd het terug te stoppen in zijn broekzak, maar dat is hem niet gelukt. Hij weet het niet. Volgens mij ligt hij te bidden. Over het onrecht dat hem is aangedaan, waarom moest juist hij ziek worden; hij is toch een trouw christen, waarom dan niet zijn buurman drie huizen verderop, die onaangepaste heiden? Of hij bidt om begrip; dat zijn vrouw hem niet begrijpt, of dat zijn zoon zo'n gevoelloos wezen is, zo hard voor hem, zo hard voor zijn moeder, voor zichzelf ook. Of hij bidt voor PSV dat Real Madrid vanavond treft in het kader van de Europacup; of hij vraagt God of de wedstrijd vanavond rechtstreeks op teevee komt. Ik weet niet waarvoor hij bidt, maar hij schijnt mijn aanwezigheid in de kamer volledig vergeten te zijn; so what's new? Ik open de kamerdeur en sla deze middelhard achter me dicht. Aan de andere kant van de muur valt een koperen miniatuurwerktuigje uit de letterbak.
| |
| |
| |
Twee
Erik van de Elburg is net 21 geworden. Sinds zijn VWO is hij werkzaam bij een groot accountantskantoor in de stad. Aanvankelijk was hij aangenomen op de belastingafdeling, maar al snel bleek hij niet geschikt en hij zakte af naar het archiefbeheer, de repro en nu de postkamer. Een snelle carrière in het accountancywezen kan hem dus niet verweten worden. Hij beseft het maar al te goed. Zijn vader is bezig aan zijn laatste weken na een meer dan tien jaar durend ziekbed. Erik heeft de neiging nogal geheimzinnig te doen over zijn vaders ziekte [Erik is geneigd overal geheimzinnig over te doen], maar het is een simpele, doorsnee hersentumor.
Zijn vader accepteert hem, zijn moeder houdt van hem. Erik beseft dit niet helemaal. Zijn vriend Bart, tevens collega, mocht hem altijd graag, maar begint zich de laatste tijd meer en meer aan hem te ergeren. Erik weet dat niet. Zijn baas is overspannen. Erik weet dat, maar beseft niet dat hij voor een belangrijk deel de veroorzaker is. Erik is [maar dit blijft tussen ons] niet helemaal 100%, maar wie niet al te oplettend kijkt, ziet het niet.
| |
Drie
Op mijn kamer zet ik de radio aan. Ronflonflon met Jacques Plafond. Ik ga aan het voeteinde van mijn bed staan en laat me voorover vallen, mijn handen tracht ik op mijn rug te houden. Het bed dreunt nog een beetje na en ik bijt in mijn kussen. Dan laat ik me nog een paar keer vallen tot het gaat vervelen en dan steek ik een lucifer aan om te kijken hoe lang ik deze vast weet te houden. De eerste lucifer gaat voortijdig uit. De tweede heeft meer succes. Halverwege wordt het vlammetje zo klein dat ik bang ben dat deze ook dooft en ik houd de lucifer naar beneden, de vlam wordt al snel groter en likt mijn duim. Ik laat de lucifer op de grond vallen. Ik kijk hoopvol naar het linoleum: helaas, geen brandvlek. Bij het derde houtje verstevig ik mijn greep door mijn duim en wijsvinger met mijn andere hand nog harder vast te drukken. Ik sluit mijn ogen, houd mijn handen vlakbij mijn gezicht, voel de warmte en als de vlam mijn vingers bereikt open ik mijn ogen. Ik knijp nog harder in mijn vingers, sluit wederom mijn ogen, accepteer de pijn en als ik mijn ogen opnieuw open, is de vlam gedoofd. Opdracht geslaagd. Mijn vingertoppen zijn zwart, ik veeg ze af aan mijn broek. Ze doen pijn en op zowel mijn duim als wijsvinger zit een klein wit blaasje, daar omheen is het rood. Dan pak ik een fotoalbum uit de boekenkast en haal twee foto's van mijn doopmis eruit. Op de ene foto staan mijn vader, moeder en mijn oudere broertje. [Hij overleed op mijn achtste ver- | |
| |
jaardag. Ik heb nu zijn kamer.] Ze worden toegesproken door de dominee. Mijn moeder, gekleed in een belachelijke bloemetjesjurk, houdt een witte doek in haar armen, daar moet ik dan in liggen. Mijn vader ziet er jong en zelfverzekerd uit en mijn broer is een guitig dikkerdje. Twee worstebeentjes steken uit een korte broek. Ik strijk een lucifer af en houd hem onder het midden van de foto. De onderkant schroeit, maar vat geen vlam. Ik verplaats de vlam naar één van de hoeken en de foto brandt en
krult en de vlam wordt steeds groter. Als het vuur meer dan de helft van de foto heeft verorberd, laat ik de foto in de wasbak vallen. Als de foto helemaal vernietigd is, zet ik de straal erop. De tweede foto is hetzelfde lot beschoren. Sommige momenten in het leven vragen om vergelding en uitwissen. Er zijn geen sporen meer.
| |
Vier
Aan tafel wordt zoals gewoonlijk geen woord gewisseld. Ik prik wat in mijn gehaktbal [het is woensdag, mijn moeder is dol op tradities.] Ik snuif de geur van de bloemkool op en erger me aan de klappende kaken van mijn vader. Omdat hij last heeft van een evenwichtsstoornis dreigt hij ieder moment van zijn stoel te vallen. Mijn moeder en ik hebben daarom de stoel extra stevig aangeschoven, zodat hij goed knel zit tegen de eettafel. Gevolg is wel dat zijn hoofd gevaarlijk dicht boven mijn bord hangt. Dus schuif ik mijn placemat naar rechts, ver van hem vandaan. Als mijn moeder al voor de tweede keer voor mijn vader en zichzelf opschept, worstel ik nog met de stenen gehaktbal. In de keuken druppelt de kraan, mijn vaders kaken bonken, mijn moeder haalt bij voortduring haar neus op [‘haal op die wekker/ snot is lekker/ brokken groen en geel/ glijden langzaam door je keel’]. Het verbaast me dus dat ik rustig kan blijven onder deze omstandigheden. Mijn moeder legt demonstratief haar mes en vork neer, neemt haar bril af en begint ongegeneerd in haar ogen te wrijven. Het is begin maart, de hooikoorts komt weer opzetten. Op theatrale wijze laat ze ons zien dat ze er weer vroeg bij is dit jaar. Ze verwacht een respons van ons, nou ja van mij dan. Iets in de trant van: ‘Zo, komt de zomer weer opzetten?’ of: ‘Is het seizoen weer geopend?’ of helemaal mooi zou zijn: ‘Volgens mij heb je het weer flink te pakken, niet?’ Maar ik zeg niks, kijk haar stil aan. Mijn vader zegt ook niks, het naar binnen loodsen van de volle vork eist al zijn concentratie op. Anders steekt hij nog zijn ogen uit. Hij gromt van genot. Zo wil hij het vlees precies hebben: als gewapend beton. Mijn moeder heeft de bril weer opgezet [poging mislukt]en ik wacht een volgende conversatiepoging af. De kraan druppelt onverstoorbaar verder. Horen zij
| |
| |
dat dan niet?
‘Erik, heb je dat gelezen in de krant van dat katje in de motor van die taxi?’
Typisch mijn moeder. Vandaag vonden weer de nodige rampen plaats; grote groepen mensen verloren hun baan, de meest gruwelijke moorden werden gepleegd, politici voor parlementaire enquêtecommissies blijken opeens zoveel te weten als een gemiddelde debiel en mijn moeder herinnert zich het bericht van het katje. Een taxichauffeur in Den Haag had al de hele dag een merkwaardig gejank gesignaleerd en aan het eind van de middag bemerkte deze hoerenzoon dat een jong poesje zich had genesteld onder de motorkap.
‘Ik dacht dat het om een nieuw experiment van de minister van Milieu ging, een levende KATalysator.’
‘Nou ja.’
Om mijn moeder het zwijgen op te leggen, moet je haar met humor bejegenen. Zie, ze valt prompt stil. Dit zijn mijn ouders. Uit hen ben ik ontsproten. We zijn weer terug bij de veilige stilte met het monotone gedrup van de kraan in de keuken. Er gaat toch niets boven lekker eten in huiselijke sfeer.
| |
Vijf
Vanavond is er veel Europacupvoetbal op televisie. Erik houdt niet van voetbal. Hij vindt het ordinair, een volks vermaak. Erik beseft niet dat hijzelf deel uitmaakt van het volk. Hij probeert zich te ontdoen van het gewone, het dagelijkse. Eriks vader heeft zijn hele leven geprobeerd zíjn afkomst te verloochenen. Frans Lodewijck van de Elburg komt uit een goed nest, rode-boekje et-all. Frans walgde van zijn opvoeding en zijn achtergrond en trouwde met een volks meisje. Eriks moeder komt uit het typische arbeidersgezin, ‘klei aan de basis’ en zomeer. Frans werd verstoten en onterfd en was daar gelukkig mee. Nu, in zijn nadagen, verlangt hij weer naar zijn familie, maar de trots wint het van de heimwee. Erik weet dat allemaal niet. Eriks moeder begrijpt het niet. Zij kent geen trots en lééft van heimwee.
| |
Zes
Op teevee is niets bijzonders, maar ik wil er niet tussenuit om naar de weecee te gaan, hoewel ik al uren nodig moet. Ik knijp mijn benen tegen elkaar om het zolang mogelijk op te houden, want het gevoel van verlossing en opluchting is altijd zo heerlijk als je net iets te lang gewacht hebt. Waar ik de kicks al niet vandaan moet halen.
| |
| |
‘Hè gezellig. Eindelijk eens een avondje met zijn allen thuis.’
Mijn moeder houdt er vreemde voorkeuren op na. Gezelligheid is in dit huis de afgelopen twaalf jaar nog niet ontdekt. Ik probeer me te herinneren wanneer ik het thuis echt fijn en behaaglijk heb gevonden. Ik moet te ver terug. Oudejaarsavond 1976? Mijn moeder mompelt nog een paar keer ‘hè fijn,’ waarschijnlijk in de hoop dat de repetitie overtuigt. Ze schenkt gezellig nog een keer in. Cafeïnevrije koffie, want van cafeïne krijg je kanker, heb ik haar ooit met een stalen smoel horen zeggen. Naast me op de bank zit het bewijs. Mijn vader pakt de mok met beide bibberende handen, brengt het naar zijn mond, opent zijn bek al verwachtingsvol als zijn handen nog maar halverwege zijn, zet de mok aan zijn mond, slurpt het zwarte vocht naar binnen, beweegt zijn kaken [een pijnlijk geklap] alsof de koffie eerst gekauwd dient te worden en slikt het vervolgens met een oorverdovende klok weg, waarna een zucht van ultiem genot als komt hij tot een intens orgasme.
‘Zullen we gezellig een potje klaverjassen met zijn drieën?’
Mijn moeder gelooft er kennelijk nog steeds in en ik vind het ook best, want alles is beter dat dit moment. Ook ben ik allang blij dat ik nu een reden heb om niet naar de weecee te hoeven. Mijn vader vindt het ook goed, want nu hoeft hij niet te kiezen tussen de Evangelische Omroep en het voetbal.
Zoals altijd heeft Don Tumor een prachtboekje. Hij heeft altijd zo'n geluk met kaarten als hij geeft dat je wel moet twijfelen aan de eerlijkheid van het schudden. Zo slecht is het dus nog niet met hem gesteld. Als je hem ziet zitten, zou je denken dat hij er ernstig aan toe is, dat zijn laatste uren zijn geslagen. Zijn ene oog is stijf gesloten en met de ander kijkt hij door een kier, maar hij ziet alles, onthoudt iedere slag. Het duurt ook uren voor hij een kaart opgooit. Het zijn allemaal trucjes om ons uit ons spel te houden, en het lukt hem verdomd aardig. Ik zit me weer op te vreten.
‘Erik, gooi je nog of zit je weer te dromen?’
‘Ja, over zijn m..mie..meisje. Hahahaha. Dat was...maar een gr..grapje, hoor.’
Ik trek het niet meer, hoor. In de natuur worden de oude en verzwakte kuddedieren toch achtergelaten en doodgebeten. Survival of the fittest.
| |
Zeven
Erik houdt niet van klaverjassen. Klaverjassen is plebs. Veel liever zou hij patience spelen,
| |
| |
maar hij kent de regels niet. Hij heeft nog speciaal een AVRO-cursus gevolgd, maar hij deed er weinig aan en bij de vierde aflevering was hij het spoor al bijster. Erik snapt het allemaal niet zo. Erik kan de grootte van de wereld, van het venster niet aan. Hij houdt niet van popmuziek, de top 40-smurrie. Toch is hij opmerkelijk goed op de hoogte. Nee, hij prefereert de Amerikaanse folkmuziek; Woody Guthrie, Leadbelly, Dylan en momenten van Bruce Springsteen. Erik ziet niet dat juist deze muziek voor het volk geschreven is. Erik vermoeit ons. Erik, ach Erik...
| |
Acht
Ik kijk toch de wedstrijd Real Madrid-PSV af, hoewel ik er totaal niets in zie. Vieze, bezwete lichamen die aan elkaar lijken te klitten en hysterische gezichten langs de lijn die de boel lopen op te jutten, je reinste massahysterie. Ze zeggen dat het de wil tot oorlogvoeren vervangt, maar ik vind dat het verboden moet worden. Het druist in tegen alle menselijke normen van intellectuele en culturele progressie. Dan geef ik toch de voorkeur aan een slimme oorlog, dat is sierlijk en diepzinnig. PSV verliest en ik laat er geen wind meer of minder om. Mijn vader trouwens ook niet, want die is naast me in slaap gevallen. Een fijn gezelschap. Hij zit een beetje scheef onderuitgezakt en zijn mond staat half open. Als ik de teevee uitzet, hoor ik hem ademhalen. Ik zet de verwarming lager en laat het licht aan en mijn vader maak ik ook niet wakker. Mijn moeder komt straks wel naar beneden om hem op te halen.
Voor ik naar bed ga, druk ik me eerst veertig keer op. Daarna doe ik veertig sit-ups, poets uitgebreid mijn tanden en flos nog secuur na en pak het Zwitsal-babypoeder. Ik neem een handvol en wrijf deze over mijn lui en kloten om een mooie zachte huid te houden. Ook mijn billen worden bepoederd en ik trek mijn speciale nachtonderbroek aan; een blauw-zwartgestreepte met ultra sterk elastiek, zodat 's morgens niet heel mijn bed met babypoeder bezaaid ligt. Daarna was ik mijn handen, zet MTV aan en het geluid uit, want ik walg van de muziek die ze uitzenden. Allemaal commercie! Ik kijk ook liever niet, maar ik heb het geflits van de clips nodig om in slaap te vallen. Ik ben eraan verslaafd geraakt; zonder clipstaren lukt het me niet tot rust te komen. Mèt MTV duurt het ook soms uren trouwens, maar vandaag valt het gelukkig mee. Ik probeer zo intensief mogelijk te turen en na drie clips, een oudje van Tears for Fears: Shout! [al weer vier jaar oud], Simple Minds: Belfast Child, en een artclip voor Berlin in Art beginnen mijn oogleden al zwaarder te worden.
| |
| |
| |
Negen
's Nachts word ik wakker van een hoop kabaal in huis. Ik ga kijken en ik zie de buurvrouw mijn ouders slaapkamer instappen. Mijn vader ligt naast het bed te spartelen als een Noordzeevis op land; hij heeft weer een toeval. Ik kijk op de wekkerradio op mijn moeders nachtkastje. Getverdemme, het is vijf voor half vier. Mijn moeder en de buurvrouw nemen me in zo'n benauwende onderzoekende blik op. Ik draag mijn gele nachtshirt en mijn blauwzwarte onderbroek, dus daar kan niks mee mis zijn. Ik controleer voor de zekerheid toch even, want ze blijven me maar aangapen, laten mijn vader rustig doorschudden en ik merk dat mijn bovenbenen helemaal wit zijn van het babypoeder. Zo sterk is dat elastiek achteraf dus ook niet.
‘Is het weer zover?’
‘Ja, dit is de tweede al vannacht. Ik heb Buuv er maar bijgehaald, maar we krijgen hem het bed niet in.’
De buurvrouw blijft me nog even wezenloos aanstaren, ik zie dat ze make-up op heeft. Wat is dat nu voor een onzin 's nachts? Of houdt ze er altijd rekening mee dat ze weleens uit haar bed opgetrommeld kan worden om de buren een handje te helpen met het sjouwen van afgetakelde mannen? Ze heeft een afgrijselijke duster aan, type Coronationstreet, eigenlijk zouden er krulspelden bijhoren, maar die heeft ze niet in. Mijn vader is inmiddels weer tot rust gekomen, alleen zijn lippen trillen nog een beetje na. Mijn moeder veegt het schuim van zijn kin met een zakdoek en gebaart dat we hem beet moeten pakken. Was ik maar niet zo nieuwsgierig geweest in het lawaai. Zij gaat bij het hoofd staan, Buuv bij de voeten, ik zie haar huiveren bij het zien van de voetschimmel en ik wring mijn arm onder zijn kont. Getverdegetverdegetver, hij heeft in zijn pyjamabroek gezeken. Bij een één-twee-drie beginnen we te hijsen, ik kijk naar mijn moeder, haar hoofd is helemaal rood van inspanning en staat op springen en we rollen de patiënt op het bed. Opdracht geklaard, nu zo snel mogelijk terug naar bed. De bel gaat.
‘Dat zal de dokter zijn.’
Mijn moeder strekt haar rug, maakt geen aanstalten open te doen, dus ik ga naar beneden, veeg en passant mijn benen schoon. De dokter gaat mee naar boven [hij heeft zijn gereedschapskist bij zich, dus dat zit wel snor], de buurvrouw gaat weg. Ze neemt luid afscheid alsof ze bij een gezellige verjaardagsfuif is geweest. Ik vind het toch zo'n raar mens en dat zoontje van haar is ook een irritant rotkereltje. Hij toonde zijn miserabel pikje aan een
| |
| |
negenjarig meisje.
‘Ik kan verder niets meer doen, hè?’
‘Nee, duik jij maar lekker je bed in. Je moet morgen weer vroeg op.’
‘Ja, David. Welterusten.’
Dat zal dan je dokter zijn. Steevast noemt hij me David. Mijn broer is verdomme al jaren dood.
Ik was mijn handen en duik mijn bed in. Het voelt weer heerlijk fris en vers en ik draai me een aantal keer lekker om als Flipper die net is losgelaten in de grote zee. Daarna blijf ik een hele tijd stil liggen luisteren of mijn vader nog naar het ziekenhuis wordt gebracht. Maar na een kwartiertje hoor ik de dokter zeggen: ‘Wel, mevrouw Van de Elburg, dan kom ik morgenmiddag nog even langs om te kijken of alles in orde is.’ Mijn moeder doet heel nederig en ik heb pas rust als de dokter weg is en mijn moeder weer terug in haar kamer is. Ik probeer de MTV-methode, maar val niet meer in slaap.
| |
Tien
's Ochtends ben ik zoals altijd gebroken. Om zeven uur gaat mijn eerste alarm af, dat van mijn horloge. Dat is het teken dat ik er nu uit moet als ik nog wil douchen voor ik naar mijn werk ga. Ik voel even aan mijn haar, het kan er nog meedoor. twintig minuten respijt. Om tien voor half acht gaat het tweede alarm af, er nu uit of geen ontbijt. Ik hunker naar bacon en eggs, maar weet me niet los te weken van mijn matras. Het kan nooit goed zijn voor je gezondheid om te luisteren naar de wekker, terwijl de bloklok je vraagt, nee, schreeuwt of eist dat je daar nog helemaal niet klaar voor bent, dat er gelegen moet worden. Je moet toch zeker altijd naar je lichaam luisteren. Wat is deze maatschappij toch meedogenloos! Om kwart voor acht gaat het derde en laatste alarm: sta op of blijf eeuwig liggen. Ik twijfel en rol toch uit bed, letterlijk. Het slavenbestaan heeft wederom gezegevierd. Ik haat mezelf en kruip naar de wastafel in de hoek van mijn kamer. Daar steek ik mijn hoofd onder de koude kraan, een sterker middel kan ik niet verzinnen en ik voel mijn hoofd verkrampen, door de kou verdoofd worden. Ik walg! Na het scheren vervang ik het mesje en houd het oude mesje een tijdje in mijn hand. Ik kijk mezelf aan in de spiegel. Achter me zie ik mijn bed glimlachen en verleidelijke standjes aannemen, me uitdagen haar opnieuw en heftiger dan tevoren te bespringen. In plaats daarvan pak ik het mesje en duw het tegen mijn pols: geen bloed. Ik duw harder,
| |
| |
met al mijn kracht [dat is vroeg in de ochtend niet zo gek veel]: geen bloed. Er blijft een rode streep zichtbaar en een paar rode vlekken erom heen van mijn vingers. Het mesje is te bot. Met het nieuwe mesje probeer ik het niet.
| |
Elf
Op mijn werk moet ik eerst de binnengekomen post sorteren. Ik werk nu al drie maanden op deze afdeling, maar ken nog steeds de meeste namen niet van de mensen die in dit gebouw werken. Ik moet dus iedere keer in de personeelslijst bladeren. Mijn chef staat vlak achter me en werpt de enveloppen van een afstand van bijna twee meter in het juiste vakje. Ik hoor hem zuchten als ik weer naar de lijst grijp. Soms haalt hij mijn laatst gegooide enveloppe uit het vakje om te zien of het wel klopt. Hij vertrouwt me nog steeds niet. Ik doe het misschien stukken langzamer dan hij of Bart, maar ik doe het foutloos. Mijn chef is al weken op zoek naar fouten van mij om me te kunnen overplaatsen. Ik heb nu zo'n beetje alle afdelingen afgelopen [alleen het magazijn, de bedrijfskeuken en de hoofddirectie nog] dus de volgende stap zal wel op straat betekenen. Ook nu weer treft hij geen fouten aan. Ik kan hem horen tandenknarsen. Dat doet hij continu, want dat paardegebit van hem past eigenlijk niet in zijn mond. Ja, dat ivoor van hem zou op de zwarte markt nog een aardig duitje opleveren. Daar kan je nog een mooi schaakspel uithouwen.
Bart zit verdekt opgesteld in de hoek van de eetzaal en heeft een gigantische berg eten voor zich. Mijn chef zit naast hem; hij heeft nauwelijks iets op zijn bord. Normaal eten gaat ook niet, volgens mij, met zo'n paardegebit. Vanaf de tijd dat ik in de rij bij de kassa sta tot ik bij ze aanschuif heb ik ze nog niet met elkaar zien converseren.
‘Prettige wedstrijd,’ zegt Bart, wijzend op mijn lunch.
Paardehoofd staat op en trekt een nors gezicht, mompelt iets onverstaanbaars [de situatie leert dat we het in de trant van ‘smakelijk eten’ moeten zoeken] en loopt weg.
‘Zo, en nu zijn we weer met mensen onder elkaar,’ begint Bart op samenzweerderige fluistertoon.
‘Juist. Oapzouje met 'm!’ gebruik ik ons stopwoordje.
‘Luister, wat ik nu gelezen heb in het Gazet van Antwerpen van 28 februari. Het is het relaas van een maffe Belg die de toedracht van zyn bedrijfsongeval verklaart aan het Bureau voor Volksgezondheid of zoiets in Antwerpen. Hij is metser van beroep en moest een stapel
| |
| |
stenen van het vijfde verdiep naar beneden brengen. Omdat hij het geen plezant idee vond om iedere keer naar beneden te lopen met een handvol stenen, besloot hij gebruik te maken van de katrol met ton die zich ter hoogte van de zesde verdieping bevond. Hij vulde de houten ton met de stenen en ging naar beneden om het touw los te maken. Beneden haalde hij het touw los van het slot met de bedoeling het rustig te laten vieren. De man woog 67 kilogram, de ton met stenen woog in totaal ongeveer 450 kg. Door de verwarring vergat de man het touw los te laten. Man en ton ontmoetten elkander ter hoogte van het derde verdiep. Dit verklaart de hoofdwond. De ton stortte met een daverende knal op de grond en de bodem liet los. De man hing ondertussen te bengelen ter hoogte van het zesde verdiep. De man weegt nog steeds 67 kg. de ton zonder bodem, zonder stenen weegt echter nog geen 20 kilo. Man en ton ontmoeten elkander wederom voor het raam van het derde verdiep, waardoor hij o.a. een gebroken sleutelbeen opliep. Door die klap liet de metser het koord los en viel bovenop de stapel stenen, vanwaar de vele andere letsels. Hij verloor het bewustzijn. De lege ton zonder bodem weegt minder dan 20 kilo, een los touw weegt daarentegen niets; de ton donderde naar beneden: een verbrijzelde knieschijf.’
‘Verdomme, dat heb je verzonnen.’
‘Nee echt. Ik heb een kopietje beneden liggen.’
‘Jezus. Laurel & Hardy revisited.’
| |
Twaalf
Erik en Bart kennen elkaar nu al vijf jaar, sinds middelbare school. Erik haalde Bart naar het accountantskantoor toen deze zijn draai niet kon vinden in Utrecht waar hij geschiedenis studeerde. Bart kon bij de postkamer aan het werk toen Erik nog archivaris was. Bart heeft het allemaal wel door; Erik snapt het nog steeds niet allemaal. Buiten Bart heeft Erik geen vrienden. Erik is slechts één van de vrienden van Bart. Erik weet dat, maar beseft zijn magere positie niet, wil dit niet beseffen.
| |
Dertien
Na het werk ga ik met Bart mee en eet bij hem. Hij heeft een etage in de Gouvernestraat, schuin tegenover Lantaren-'t Venster. We eten nasi met saté en een zalige fruitcocktail toe. Bart heeft hier een paar maanden met een vrouw van 35 jaar gewoond, maar ze had van die oude wijven als vriendinnen en Bart heeft in een boze [wijze] bui al haar spullen bij elkaar gepakt
| |
| |
en het raam uitgeflikkerd. Het moet een fantastisch stukje straattoneel zijn geweest voor de wachtende filmbezoekers die avond.
‘Heb je je ouders eigenlijk wel gebeld om te zeggen dat je hier bleef eten?’
Bart weet de smaak goed te bederven. Het is zeven uur en we zijn bezig aan de fruitcocktail. Ik zie dat in het schaaltje dat Bart naar zichzelf heeft geschoven meer kiwi en banaan zit.
‘Nee, laat ze maar even ongerust zijn. Dat is wel eens goed voor ze. Zo leren we waarderen wat ze hebben.’
Getver, er zitten pitten in de kersen.
‘Jezus, soms ben je echt te maf, weet je dat?’
Ik lach flirterig.
Bart belooft me mee te nemen naar Nighttown, waar het house-nacht is. Ik heb het niet zo op die voorgeprogameerde computeronzin, ik blijf net zo lief hier in de Gouvernestraat, maar Bart moet nog met een paar mensen praten, daar. Vreemde lokatie voor een conversatie, Nighttown.
We gaan eerst naar Fright Night, part II in Lumière. Bioscopen zijn eigenlijk niet zo aan mij besteed. Zodra het licht uitgaat, begin ik al te gapen. De film heeft dezelfde werking als MTV Bart moet me soms een por geven of me gebaren rechtop te zitten. Ik kijk alleen naar de horrorbedoelde fragmenten, maar het bloedgehalte is te laag om mij te boeien. Om kwart voor tien wandelen we terug naar Rotown en de stad lijkt dood en verlaten. Alleen bij Melief-Bender is enig leven te bekennen. Een dikke, kalende vijftiger, gestoken in een goedkoop lichtblauw kostuum, het overhemd uit de broek, de stropdas scheef getrokken, rolt de zaak uit en blijft even vlak voor ons liggen. Ik loop er rustig langs. Bart stapt er behendig overheen en we kijken om en zien hem weer omhoog krabbelen en ik vraag me af wat we hadden gedaan als hij was blijven liggen. Als we in Rotown zijn en al lang en breed aan een tafeltje zitten met een cappuccino, ben ik er nog niet uit. We zouden gewoon doorlopen. In Rotown is het rustig. De d.j. [tevens broodjesman] lijkt de enige die de muziek weet te waarderen. Het lijkt of hij na ieder nummer een andere elpee op de draaitafel legt, zo druk is hij in de weer, maar ik hoor geen verschil. Het is een kakofonie van blaas-, snaar- en slaginstrumenten en ik begrijp de betekenis van freestyle jazz. Iemand molesteert de flipperkast en het meisje achter de bar
| |
| |
kijkt iedereen die iets bestelt woedend aan. Haar loon is waarschijnlijk niet gekoppeld aan de dagomzet. Op het podium staat een bandje te soundchecken en de geluiden die ze voortbrengen, op welke toon en in welk tempo ook, schijnen perfect te passen in de muziek van de broodjesman. Iedere conversatiepoging van Bart en mij moet door de herrie herhaald worden, dus het lijkt of we elkaar heel wat te vertellen hebben. Bart probeert met de muziek mee te drummen, onbegonnen werk. Ik voel me een beetje misselijk, heb pijn in mijn nek. Het is pas half elf. Bart bladert in een Townmagazine van februari. Ik kijk naar buiten. Iemand tilt een fiets uit het Rotown-fietsenrek, houdt het achterwiel een stukje op [de fiets zit nog op slot] en loopt ermee weg, waarschijnlijk zijn sleuteltje verloren. Ik kijk naar het podium en de band geeft juist een teken in de richting van de bar. Ze zijn klaar om te spelen. Het meisje achter de bat geeft het door aan de broodjesman die helemaal opgaat in zijn muziek en op de vierkante meter op een afgrijselijk blunderende wijze probeert te swingen. Ik voel iedereen opgelucht zuchten als hij de naald van de plaat haalt. Niks wegdraaien met het mengpaneel, gewoon hupsakee, zo is de zaak gevuld met herrie en zo is het muisstil. Even durft niemand zich te bewegen, bang om gehoord te worden, om als eerste de stilte te verminken. Dan een huiveringwekkende pieptoon, de basgitarist op het podium grijpt eerst naar zijn hoofd, dan naar een stel knoppen. De toon sterft, maar echt stil wordt het niet meer. Iemand staat op van de krantentafel, de flipperverkrachter, en doet maar weer een bestelling. [De gezelligheid erin zien te drinken.] Omdat er geen muziek klinkt, kan ik horen dat hij stottert. Het meisje achter de bar heeft geen geduld en kijkt zo mogelijk nog kwader. De jongen krijgt een kleur, hij beseft dat iedereen hem kan horen. Hij kijkt even mijn kant uit met een hulpeloze blik in zijn ogen, ik kijk rustig terug. Hij draait zich
weer naar het meisje dat voor de vijfde keer in dertig seconden van standbeen wisselt. De zanger-gitarist zegt iets door de microfoon, maar die staat niet aan. Ik hoor wel zijn stem, maar versta hem niet. De basgitarist en de toetsenist proberen dit mankement op te lossen, de stotteraar is klaar met zijn bestelling. Het meisje begint met het schenken van een paar glazen. Was dat een lach? Het leek verbazingwekkend veel op een glimlach. Jawel, jawel...Nee. Ze trekt gewoon een concentratiegrimas. De jongen blijft bij de bar wachten. Dan begint de muziek en gebaart Bart dat het tijd is om naar Nighttown te gaan. In de tijd dat het stil was, heeft hij geen woord gezegd. We staan op en ik zie dat de vrienden van de stotteraar iets naar hem schreeuwen en hij haalt zijn schouders op en loopt terug naar zijn plaats. Hij draagt een groen-wit geblokt houthakkershemd dat uit zijn broek hangt. Zo denkt hij een buikje te verbergen. Bart geeft me een duw- | |
| |
tje in de richting van de deur. Ik sta weer te treuzelen. De broodjesman zit op een kruk en heeft een hoofdtelefoon op. Als hij ziet dat Bart en ik weggaan, steekt hij een wijsvinger naar Bart, als in een bier-commercial. Bart lacht hem toe en wijst terug.
In Nighttown vallen Bart en ik helemaal uit de toon. De gemiddelde leeftijd van een housepartyganger lijkt hoogstens zestien jaar. Een ieder die ouder is staat werkelijk vreselijk te kijk op de dansvloer. Ik wil naar huis. Mensen staan met hun armen in de lucht te zwaaien. Bart gebaart dat ik ook de dansvloer op moet, omdat hij even iets met iemand moet bespreken. Ik zie hem aflopen op een man in ongetwijfeld Italiaanse snit. Deze lijkt hem aanvankelijk niet te herkennen, maar dan zegt Bart iets en haalt zijn hand door zijn haar en de man lacht, een mooie rij witte tanden wordt zichtbaar, en slaat hem joviaal op zijn schouder en laat zijn hand daar liggen en trekt hem mee. De mensen lijken zich kostelijk te amuseren en lachen en proberen zoveel enthousiasme uit te stralen dat ik me begin te schamen voor mijn eeuwig pessimisme. Dan krijg ik het gevoel dat de mensen op de dansvloer iets te geforceerd staan te glunderen en als ik nog beter kijk, zie ik onder de maskers, achter de façade net zulke verveelde gezichten als dat van mij. Ik ben opgelucht. We zijn hier onder elkaar. Dit is mijn generatie; de vleesgeworden apathie. Probeer maar eens in onze impulsdode hersenen door te dringen, probeer ons te raken, te enthousiasmeren, te choqueren. Toen we hierheen liepen zei Bart dat hij ecstasy voor ons zou scoren en hij moest lachen toen ik hem zei dat ik dat nog nooit gebruikt heb.
‘Dat is precies het middel dat jij nodig hebt. Het is gewoon voor jou gemaakt.’
‘De muziek drukt me zowat tegen de grond. Mijn misselijkheid en nekpijn hebben een nieuwe bondgenoot; zeurende hoofdpijn. Het lijkt of er een geweldige druk op mijn linkeroog staat en ik denk aan de commotie die zou ontstaan als mijn oog plotseling uit mijn schedel plopt de dansvloer op. En ik zie mezelf al door de ambulance afgevoerd worden als Bart terugkomt met twee jongens. De pakdrager is verdwenen.
Ik houd eigenlijk niet zo van acid house. Geef mij maar deep house. Dat is...’
‘Persoonlijk prefereer ik Slaughter house,’ val ik die klojo in de rede, maar hij begrijpt me niet. Het is niet zo'n snugger type.
‘Of Kuhr house.’ Bart snapt het
‘National Lampoon's Animal house,’ hinnik ik.
De jongen kijkt ons niet-begrijpend aan. De ander tuurt naar de dansvloer.
| |
| |
Zelfs ik, met mijn hoofdpijn en mijn disco-afkeer, eindig op de dansvloer en tussen de computersirenes door klinkt plots ‘Can You Feel The Brand New Day’ [nou nee] en ik spring maar mee, pseudo-uitgelaten. Ik ben omringd door zwetende, uitbundige, maar vooral mooie tienermeisjes met wijde pijpen en ik kijk even op mijn horloge. Als ik me niet vergis, is het één uur. Iedereen zingt, schreeuwt mee; ik lal ook mee, maar voel me waardeloos en probeer toch zo enthousiast mogelijk te ogen. Spelregels. Ik wil naar huis. Ik zie Bart met een jongen praten haalt zijn broekspijp omhoog tot zijn knieën. Waar blijft die verdomde XTC nou? Ze lachen. Bart schijnt iets komisch gezegd te hebben; hij knijpt in zijn bovenbeen en de jongen lacht weer. De jongen doet of hij zijn been uiteen trekt, Bart bescheurt zich en buigt zich diep voorover, stikt bijna in een wanhopige hoestbui. Bezorgde gezichten om hem heen. Het gaat wel weer, lijkt hij te gebaren. Hij veegt het snot aan zijn shirt. Ik sta op de dansvloer en een meisje legt haar handen op mijn schouders. Ik kijk haar niet aan en loop weg, naar Bart die tegen de reling leunt en een zakdoek aanneemt van een dikke neger met een muts op. Het is hier verdomme tegen de 40 graden. Bart draait zich naar de dansvloer, zoekt mij. Ik loop langs de benedenbar de trap op. Hij ziet me niet. Nu wel. Hij lacht met rode oogjes en een vlekkerig gezicht.
‘Kom op. We gaan Oapzouije met deze tent!’
Eindelijk.
‘En de XTC?’
‘Geen MDMA vandaag.’ Dan tegen Mutsmans: ‘Wil je de zakdoek nog terug?’ Ik kijk naar de zakdoek in Barts hand: onder het neusbloed. Mutsmans lacht twee gouden tanden bloot. Dan gaan we.
| |
Veertien
Als ik de fiets in de schuur wil zetten, is het kwart over twee. De grasmaaier staat precies voor de deuropening, een briljante plaats om zo'n maaier te parkeren. Ik duw hem naar achteren, maar hij blijft steken tegen de trapper van mijn moeders fiets. Doorduwen heeft geen zin; sterker: doordat ik toch probeer de grasmaaier met geweld naar achteren te duwen, zakt mijn moeders fiets naar beneden en vallen de droogmolen en de parasol rakelings langs mijn hoofd. Ik ren de schuur uit en ga midden op het gazon met de handen in wanhoop ten hemel geheven de volle maan haar vale huid volschreeuwen. Ik haal een paar keer heel diep adem. [Ik heb ooit ergens gelezen dat mensen in de stad verkeerd ademhalen. Zij zouden hun lon-
| |
[pagina 24-25]
[p. 24-25] | |
| |
| |
gen niet effectief gebruiken. Het middenrifgedeelte raakt bij stadse mensen niet betrokken. Reden is de slechtere lucht in vergelijking met de plattelandslucht. Ik ben het er niet mee eens. In de stad is er zoveel reden meer om diepe zuchten te slaken; de stadse longen zouden weleens zwaar overbelast kunnen raken.] Dan verzamel ik al mijn krachten en smijt mijn fiets werkelijk de schuur in. Ik hoor hout kraken en een heleboel meer naar beneden donderen en ik probeer de deur dicht te doen. Er steekt nog iets buiten de deuropening en ik trap het naar binnen. Dan draai in de deur op slot. De ravage zie ik wel in de ochtend.
Als ik onderaan de trap sta floept opeens het licht aan. Mijn moeder staat bovenaan de trap. Ze heeft een belachelijk Tweety-nachthemd aan. Ze ziet er ijzingwekkend lelijk uit. God, zeg dat dit niet mijn moeder is, de vrouw die mij gebaard heeft, aan wiens borsten ik gezoogd ben. Spreek dan, met een almachtige echo, dat u zich vergist heeft. Geef het toch toe, geef toe-oe!
‘Ben je helemaal krankjorum geworden.’
Ik zie haar verschrompelde knieën onder het nachthemd, haar uitgedroogde onderbenen en haar meer dan walgelijke voeten vol eelt en kloven en verkalkte teennagels.
‘Hoezo?’
‘Heb je de schuur even verbouwd? Het is half drie.’
‘Zeven over half om meer exact te zijn.’
‘Waar heb je gezeten vanavond. Ik heb tot zeven uur gewacht met eten. Je vader is niet in orde.’
Ze krabbelt op haar hoofd. Door de armbeweging kan ik haar borsten zien schudden. En ik voel me toch al zo rottig. Ze blijft staan en staart me aan. Ik probeer terug te staren, maar zij wint, omdat ik tegenwind had met fietsen of vanwege de rook in Nighttown of gewoon omdat ze hoger op de trap staat, wat een psychologisch voordeel is. Ik zie haar denken: hoe is het toch zo gekomen. Alles, alles hadden we; man, vrouw en twee kinderen; geld en gezondheid, een knus huisgezin en een fantastisch vooruitzicht. En wat is daar nu nog van over? Kind dood, man ziek en alle reserves verspild.
‘Nou, ga je nog naar bed of hoe zit 't?’
Niet zolang dat monster boven aan de trap wacht. Ik wil daar niet dichterbij komen. Mijn moeder zucht opzettelijk hoorbaar, schudt haar afgeleefde hoofd en loopt weg naar de weecee boven. Ik blijf nog even onderaan de trap staan, hoor het licht van de weecee aan gaan,
| |
| |
dan even niets en dan het onregelmatig geklater van haar urine op de pleesteen. Door mijn al te sterke voorstellingsvermogen voel ik mijn maag, darmen en alvleesklier boompje verwisselen in mijn lichaam. Ik zie een camarashot vanuit de pot omhoog en een wisselshot van mijn moeder frontaal, zittend op de pot. Ze heeft haar Tweety-hemd opgerold en houdt het omhoog in haar vuisten tot haar middel. Inzoomen op haar hoofd, eerst gespannen, een beetje rood, dan een zucht van opluchting, het gezicht intens gelukkig en ontspannen.
Ik ga pas naar boven als ze heeft doorgetrokken [en verzuimd haar handen te wassen!] en haar kamer is ingetrokken. In bed bid ik God me te laten huilen. Ik roep traumatisch herinneringen uit mijn jeugd op; dat ik altijd het lulletje van de klas was; ik som alle tegenslagen op, dode broer, zieke vader, domme moeder, plebejisch milieu, een rotbaan, een chef die me haat, een vriend die me niet geeft wat ik verlang. Dat ik altijd als een van de laatsten overbleef bij het kiezen van de teams met L.O. Ik verzin zelfs trauma's. Daarin kan ik niet ver genoeg gaan. Dode hond, dode hamster, parkiet en goudvis. Impotent, voor het leven verlamd, verminkt, 's Ochtends wakker worden en je vindt al je haar op het hoofdkussen. Voetschurft en het kruipt langzaam omhoog, voorbij de enkels, knieën, enz. Ik lig doodstil en wacht, maar ik huil niet. Ik wil die tranen voelen, die ongecontroleerde schokken. Het lijkt me zo'n opluchting om het ook eens uit te janken. Het moet eruit! Huil dan, huil dan. Godverdegodver...
Niets. Niets beweegt. Buiten geen geluid. Het is nacht. Ik open mijn ogen en staar naar het plafond. Het flauwe schijnsel van de tuinlamp, die de hele nacht blijft branden, maakt een mooie, smalle streep over het plafond naar de muur. Niets. Niet de wind, of het gedrup van de regen. Het is oorverdovend stil. Geen krolse kater of vroege haan. Geen scheurende brommer, zelfs niet mijn eigen, vertrouwde ademhaling: ik houd mijn adem in.
| |
Vijftien
Erik verdrinkt in zelfbeklag. Hij zou het willen uitschreeuwen, het uithuilen, het pure gif uit zijn ogen laten stromen, maar zijn ogen blijven droog. Hij perst, hij balt zijn vuisten, voelt de nagels in zijn handpalmen. Geen traan. Erik weet niet wanneer hij voor het laatst gehuild heeft, of hij ooit gehuild heeft. Ja, als baby natuurlijk, maar dat komt door de beperkt aanwezige vocabulaire. Erik herinnert zich niet dat hij tot zijn twaalfde als het ware met tranen
| |
| |
in de ogen door het leven ging. Er hoefde maar iets te gebeuren of hij stond stampvoetend te janken over het onrecht dat hem werd aangedaan. Misschien heeft hij in die eerste jaren al het zoute vocht verbruikt. Waarschijnlijker is echter dat Erik de verkeerde middelen gebruikt om zichzelf aan het huilen te krijgen. Erik is het type dat heel geëmotioneerd kan raken van literatuur, poëzie of een prachtschilderij. Erik weet dat niet. In zijn platencollectie staat Nebraska van Bruce Springsteen. Hij zou Highway Patrollman of My Fathers House kunnen beluisteren en de emotionele sferen absorberen en hij zou huilen. Janken, janken zou-ie! Hij weet het niet. Hij luistert niet. Erik graaft een kuil in de nacht.
richard dekker
In het volgende nummer het tweede deel van Zucht
|
|