| |
| |
| |
Nina
De lichten doven en plotseling is het dag. Borisz trekt hard aan de lijn en het kost moeite de hond in bedwang te houden. Nina is gaan zitten op een betonnen rand en laat haar blik over de Donau dwalen. Ze drinkt gulzig uit een pak en veegt haar kin af, waarna ze het mij aanbiedt. Mijn afwerende gebaar beantwoordt ze met het openen van een flesje. Terwijl ik een sigaret opsteek zie ik hoe het bier uit het flesje schuimt. Borisz vleit zich tegen Nina aan en ik ga naast haar zitten. Ze legt haar hoofd op mijn borst en ik maak een opmerking over het mooie weer dat het vandaag gaat worden. De zon zal volop schijnen wanneer ik vanmiddag Boedapest verlaat.
Ik was hier verzeild geraakt omdat de eerste trein uit Hatvan richting Boedapest vertrok. Op een middag was ik hier gearriveerd en ik had onderdak gevonden bij een oude vrouw die een gedeelte van haar huis aan buitenlanders verhuurde. Ze ging elke dag naar Keleti pu. om reizigers op te pikken. Alvorens met haar mee te gaan, onderhandelde ik over de prijs en trachtte te weten te komen in welke buurt haar appartement zich bevond. Boedapest had na het verdwijnen van het IJzeren Gordijn in korte tijd een bedenkelijke reputatie opgebouwd. Het laatste verhaal dat ik had gehoord was dat van een Japanner die nietsvermoedend op Keleti pu. was uitgestapt. Een bloedmooie vrouw was op hem afgestapt en had hem tegen een redelijk lage prijs een kamer aangeboden. Hij was met haar meegegaan en een auto met potige chauffeur had hen opgewacht. Na een paar straten remde de bestuurder plotseling en twee mannen waren de wagen binnengedrongen. Een kwartiertje later werd de Japanner geblinddoekt, de handen met touw gebonden en in zijn onderbroek uit de wagen gezet. Hij was van al zijn bezittingen beroofd, op die onderbroek na dan. Wijs geworden uit dit soort ervaringen liet ik mij over het algemeen in met oudere vrouwen. Die waren te vertrouwen, ze vroegen nooit teveel voor je verblijf en als het meezat konden ze ook nog hele mooie verhalen vertellen.
Mijn gastvrouw bleek niet erg spraakzaam, maar dat was voornamelijk te wijten aan de Engelse taal die ze op enkele relevante woorden na niet machtig was. En uiteraard beheerste ik het Hongaars niet, want daartoe ben je volgens mij alleen in staat wanneer je met deze bizarre taal bent opgevoed. Ik sluit zelfs de mogelijkheid niet uit dat God zich niet perfect in het Hongaars kan uitdrukken. Onderweg hadden op borden langs wegen en op stations
| |
| |
namen van plaatsen gestaan die mij aan vreselijke ziekten deden denken. Door hun lengte en enorme hoeveelheid medeklinkers was het uitspreken ervan sowieso onmogelijk, dus vaak toonde ik een briefje aan de lokettiste en speelde ik stommetje. Het enige Hongaars dat ik zou leren was nem te dom, wat mij vooral 's nachts van pas kwam wanneer ik tussen de zwervers naar het appartement terugreed. Al bleef onze conversatie tot elementaire zaken beperkt, mijn hospita deed haar best het mij zo aangenaam mogelijk te maken. Ik had de beschikking over een grote kamer met een tweepersoonsbed, waarvan de lakens fris geurden toen ik direct na aankomst op bed ging liggen. Tegen de wand stond een klassiek bureau met een zwart-witfoto van een man die reeds tot op het bot opgegeten moest zijn. Aan het bureau vervolgde ik mijn dagboek en ik schreef de eerste zinnen van een gedicht. Het ontbijt wisselde dagelijks van samenstelling en was altijd overdadig, zodat er weinig te klagen overbleef. Alleen de afstand van de flat tot het centrum bleek veel groter te zijn dan mijn hospita eerder had gesuggereerd.
Toen ik die eerste nacht om vier uur ‘Jimmy’ verliet, vormde die grote afstand een probleem. Ik was naar ‘Jimmy’ meegenomen door een Hongaarse van Nederlandse afkomst, nadat ik haar gevraagd had naar een goede gelegenheid om uit te gaan. Ze had niet veel tijd, maar wel genoeg om met mij naar ‘Jimmy’ te lopen en een bier aan de bar te drinken. Het café had veel weg van een donkerbruine kroeg, het was eigenlijk een ondergrondse pijpenla, met een lange bar waaraan ik mij al snel thuisvoelde. De dansvloer die zich in een aangrenzend zaaltje bevond zorgde voor de nodige levendigheid. Na het vertrek van de Hongaarse met de Nederlandse moeder liet ik mij nog een halve liter bier inschenken en ik bewonderde de vier jonge vrouwen die ongetwijfeld op hun uiterlijk waren geselecteerd. Op de achterzijde van een viltje werkte ik verder aan het gedicht waaraan ik die middag was begonnen. Het handelde over de stad waar ik verbleef en in de laatste strofe bezong ik de rivier die nooit tegen zichzelf strijdt omdat ze weet dat het niet baat. Of ze zich nu verzet of niet, ze zal toch in de Zwarte Zee uitmonden. En uiteindelijk monden we allemaal in de Zwarte Zee uit.
Ik dacht nog na over die laatste regel toen ik gezelschap kreeg. Een man beklom de barkruk naast me, bestelde en wendde het hoofd. ‘Hoe oud ben ik?’ vroeg hij. Ik nam zijn gezicht op, dat getekend was door de achterliggende jaren. ‘Achtendertig,’ antwoordde ik zo eerlijk mogelijk. ‘Fuck, fuck, fuck,’ was zijn reactie en ik begreep dat mijn schatting bezijden de waarheid was. Hij boog het hoofd en dronk zijn glas in één haal tot de helft leeg. Hij bleek niet ouder dan drieëntwintig jaar en hij werd heel zijn leven al achtervolgd door een ouder- | |
| |
domssyndroom. Hij had vanavond met een Hongaarse vrouw afgesproken, maar die had bij het vernemen van zijn leeftijd de benen genomen. Ik zei dat ik over het algemeen niet erg goed was in het vaststellen van iemands leeftijd en ik bood hem een bier aan om het weer goed te maken. Hij stelde zich als ‘Lars’ voor en was afkomstig uit een plaats ergens in het noorden van Zweden. Hij had zijn studie architectuur tijdelijk opgeschort om enkele interessante bouwwerken in Midden-Europa nader te bestuderen. Daarnaast had hij drie maanden in het donker geleefd en was hij de zon tegemoet gereisd. Ik vertelde hem dat ik een graad in de politieke wetenschappen had behaald en mij nu op de banenmarkt in Boedapest oriënteerde. Ik zou morgen naar de universiteit gaan om een afspraak met iemand van de vakgroep politicologie te maken, aangezien ik vermoedde dat er behoefte aan goed gekwalificeerde mensen was. Een jonge Oostenrijker sloot zich bij ons aan door de drank die hij ons aanbood. Hij was zeer goed gekleed en zag er verzorgd uit. Hij was hier voor zaken, zo vertelde hij, maar de beoogde transactie was vertraagd zodat hij nu een paar dagen vrijaf had. Sab Colbert zou hij spoedig worden genoemd. Een Amerikaan die John heette was de volgende die zich bij het groepje voegde. Hij had zich gespecialiseerd in de detailhandel en een gat in de
markt ontdekt waardoor hij binnen een jaar miljonair zou zijn. Wij keken bewonderend naar Fast Johnny, die niet erg gelukkig was met die naam, maar hem uiteindelijk toch accepteerde. Hij bevond zich in het gezelschap van een donkere jongen die al twintig jaar in Beiroet woonde, maar wiens nationaliteit in het ongewisse bleef. Ik dacht eerst aan de gelijknamige stad in het zuiden van de Bondsrepubliek, maar na zijn eerste verhaal verwierp ik deze mogelijkheid. Wat precies de reden van zijn bezoek aan de Hongaarse hoofdstad was werd niet duidelijk, vast stond wel dat ook hij erg veel geld ging verdienen. Hij werd vernoemd naar zijn woonplaats, hetgeen hem volkomen onverschillig liet. Nadat ik tegen middernacht een dubbele whisky achterover geslagen had en een lang betoog hield over het uitmonden in de Zwarte Zee kreeg ik de naam ‘Double Dutch’ toebedeeld. Het zou niet bij deze ene keer blijven, avond aan avond bevond ik mij in het gezelschap van Lars de Zweed, Sab Colbert, Fast Johnny en Bayrut. Na drukke werkzaamheden tot een goed einde te hebben gebracht was het prettig om je met vrienden onder het genot van een drankje te ontspannen.
Sab herinnerde zich plotseling dat vorige week zijn moeder jarig was geweest en hij liet twee flessen wijn aanrukken, die van een dusdanige kwaliteit was dat ze eerst geproefd diende te worden. Op het etiket stond weer zo'n enge ziekte en het meisje met de lange zwarte krullen bood mij het glas aan. Ik liet de eer echter aan Lars, want na die whisky proefde ik
| |
| |
helemaal niets meer. De Zweed schonk eerst het glas verder vol, alvorens de wijn te proeven. Toen het leeg was, vulde hij het nog een keer, wat blijkbaar betekende dat de wijn zijn goedkeuring had. Lars wilde proosten op alle architecten uit de zeventiende eeuw en op alle moeders die er niet in waren geslaagd hun zonen thuis te houden. Het tweede gedeelte van zijn toost ging met een stemverheffing gepaard die zelfs John even stil kreeg. We keken met verbazing naar de Zweed die zich tot dan toe een waardig Scandinaviër had getoond. Lars zei echter niets meer en begon tabak te pruimen, wat volgens mij een slecht teken was. De gesprekken begonnen nu wel heel erg door elkaar te lopen. John vertelde dat hij een half jaar in Amsterdam had gewoond en dat dat helemaal te gek was geweest, want in Amsterdam kon alles. Zijn buurman verbouwde zijn woning en presteerde het om midden in de nacht te gaan boren. Echt helemaal te gek was dat. Ik trachtte Bayrut te volgen die naast het keuren van wijn zich ook graag met het keuren van vrouwen bezighield. Ik onderbrak hem en zei dat ik niet kon begrijpen waarom iemand in Beiroet ging wonen. Het was toch al lang geleden dat de ceders van de Libanon in bloei hadden gestaan. Hij negeerde mijn woorden en knikte met het hoofd naar de jonge vrouwen achter de bar. Die hadden er aan het begin van de avond toch heel anders uit gezien en volgens mij waren het er maar vier geweest. Misschien dat ze zich verkleed hadden, die blonde was in ieder geval naar de kapper geweest. Ik staarde naar het dode bier dat voor mij stond. Merkwaardig was dat, ik zou zweren dat ik de hele avond wijn had gedronken. Sab had een paar flessen besteld. ‘Waar is mijn wijn van Sab?’ riep ik verontwaardigd. ‘Sab is al een paar uur geleden weggegaan’, zei John en hij legde een arm over mijn schouder, ‘net als de rest.’ Hij zei dat hij nu ook wegging en gaf mij de raad hetzelfde te doen. Ik besefte dat er iets
moest gebeuren en verliet de kruk. Ze hadden het biljard recht overeind gezet en de ballen op het laken vastgeplakt. Een carrousel met tientallen honkbalknuppels draaide langzaam in het rond. Ik kon er nog net langs en wilde een plattegrond op een tafeltje leggen. Enkele honkbalknuppels stuiterden op de vloer en ik trachtte mij op de kaart te concentreren. Hoe ik ook tuurde, er viel niets te ontdekken, alleen een paar schuifdeuren. Dat die mij nog niet eerder waren opgevallen. Ze gingen constant open en dicht, hetgeen mij zeer bevreemdde, want niemand verliet of betrad de ruimte. ‘Je hebt hem op z'n kop.’ Het meisje met het jongensachtige kapsel was naast me komen staan. ‘O,’ zei ik, want ik had niet het idee dat het mij allemaal wel duidelijk zou worden wanneer ik de plattegrond zou omdraaien. Wat deed het er ook eigenlijk toe, zo zei ik haar. Alle plattegronden waren hetzelfde, ik had er al tientallen bestudeerd en nauwelijks verschillen ontdekt. Door de wir-
| |
[pagina 20-21]
[p. 20-21] | |
| |
| |
war van straten en bebouwing kronkelt altijd een rivier. En in de rivier lag altijd een eiland, waarop een park was aangelegd. En daarin liepen altijd mannen en vrouwen hand in hand. Mensen die gelukkig waren, die wisten wat ze met hun leven aanmoesten, zich ergens thuisvoelden, begrepen waarom het allemaal draaide, een belangrijke functie in de maatschappij vervulden en in mooie huizen woonden. Ze vroeg waar ik heen moest. Ik graaide in mijn broekzak en haalde een verfrommeld briefje te voorschijn. Ze begon te schrijven en stopte even later een vel papier in mijn hand. Ik moest naar een plein lopen en vandaar de bus nemen. Ik knikte dat ik het begrepen had. Als ik het papier aan voorbijgangers toonde, zouden die mij wel verder helpen. Ik sloeg mijn armen om haar heen en zoende haar. Ze maakte zich langzaam uit de omhelzing los en leidde mij naar de deur. Ik moest twee keer rechtsaf slaan en daarna ook nog een keer links en dan zou ik vanzelf bij het plein uitkomen. Ik wilde haar weer omhelzen en nog een zoen geven, maar ze duwde mij over de drempel en sloot de deur.
Het was erg druk in de bus. De man die voor mij zat was zojuist naar de vismarkt geweest, want hij stonk uren in de wind. Een verwaarloosde baard hing tot op zijn borst en hij had lang vet haar. Hij draaide zich om en begon een verhaal tegen mij af te steken. Die hele medische encyclopedie interesseerde mij geen moer, maar ik knikte beleefd, want ik was te moe om mij te verzetten tegen de raaskallerij van de visboer. Op goed geluk liet ik iets van instemming horen, hetgeen goed ging tot het moment dat hij mij blijkbaar iets vroeg. Om mij tot antwoorden te bewegen herhaalde hij met steeds luidere stem zijn vraag, waarbij hij tevens op mijn arm begon te slaan. ‘Fuck off!’ brulde ik, want mijn maag deed erg raar. De visboer keek mij een moment verbouwereerd aan en begon toen verheugd te lachen. ‘Amerika, Amerika,’ riep hij en stond op. Zich vasthoudend aan een stang begon hij luidkeels het Amerikaanse volkslied te zingen. De tekst verzon hij ter plekke, maar voor een visboer wist hij aardig wijs te houden. De spontane ode kreeg bijval van een vilten hoed, die de maat aangaf door in de handen te klappen. Een voddenbaal die even verderop op de grond lag kwam tot leven en ging in de houding staan. Nog meer passagiers begonnen hun zangtalenten te beproeven en ik hield afwisselend mijn handen op mijn buik en voor mijn oren. De bus maakte een scherpe bocht en de voddenbaal knalde met zijn hoofd tegen het raam. Hij zakte kreunend op de schoot van een tengere man die verschrikt ontwaakte. Naast mij begon iemand als een jood voor de Klaagmuur heilzame recepten te prevelen en ik had het gevoel dat ik ieder moment mijn maaginhoud over hem uit kon storten. ‘Amerika uitstappen!’ schal- | |
| |
de een stem uit een luidspreker. Geholpen door de visboer verliet ik de bus. Samen met de voddenbaal en de vilten hoed nam hij zwaaiend afscheid en ik staarde het voertuig na.
Op een schommel neuriede ik de melodie van de Star-Spangled Banner. De eerste zin weerklonk prachtig tussen de flats toen ik mijn stem verhief. Ik pijnigde mijn hersens, maar kon me de tekst niet voor de geest halen, zodat de indruk werd gewekt dat mijn naald bleef hangen. Een politiewagen stopte voor het grasveld en een agent informeerde of hij een arts moest roepen. Ik gebaarde dat er niets aan de hand was en liep de dichtsbijzijnde flat binnen. Het kompas van het meisje met het jongensachtige kapsel leidde mij naar de vijfde verdieping. Ik belde aan want de oude vrouw had mij geen sleutel willen geven. Dat deed ze niet want je wist maar nooit wat men daarmee zou doen. Op mijn gebel volgde een diepe stilte, maar nadat ik op de deur had gebonsd klonk er gestommel in het appartement. Ik moest vreselijk zeiken en gebood de vrouw voort te maken. Ze draaide sloten open en ik hoorde kettingen rinkelen, maar de deur bleef vooralsnog dicht. Ik voelde mij als een achtervolgde ridder die in een kasteel zijn toevlucht zocht en wiens blaas bovendien op springen stond. Ik riep de lift, want erg lang zou ik het niet meer kunnen uithouden. Maar net op het moment dat ik naar beneden wilde gaan zwaaide eindelijk de deur van het appartement open. Een jonge vent met een tatoeage op z'n arm verscheen in de deuropening. Ik bedacht mij geen moment en vloog de trap af. Nog voordat ik de buitendeur van de flat had bereikt keerde mijn maag zich om en kotste ik de brievenbussen in de hal onder.
Toen ik de trap afdaalde zag ik aan het geringe aantal bezoekers dat het nog vroeg was. Het meisje met het jongensachtige kapsel verwelkomde mij met een brede lach en ik nam plaats aan de bar. Nog voordat ik koffie had kunnen bestellen had ze een halve liter bier voor me neergezet. Die kreeg ik van haar. Ik wist niet of dit zo verstandig was. De hele dag was er al iemand bezig om mijn bovenkamer te verbouwen. ‘Uitgeslapen?’ vroeg ze. Ze keek mij met een onderzoekende blik aan en glimlachte geheimzinnig. Ik voelde me niet erg op mijn gemak en taste naar mijn bier. De glanzende, mooie zwarte ogen deden vermoeden dat zij weet had van zaken die ik me niet kon herinneren. Ik maakte terloops een opmerking dat het gezellig geweest was gisteravond, zodat ik te weten zou komen wat er precies gebeurd was. Mijn ergste vermoeden werd overtroffen en ik had spijt van mijn beslissing naar ‘Jimmy’ terug te zijn gekeerd. Ik schaamde me dood en verontschuldigde me. Ze zei dat ze het helemaal niet erg had gevonden en dat ze Nina heette.
| |
| |
Lars wenste me een goede avond en kwam naast me zitten. Hij keek van mij naar het bier dat voor me stond en weer naar mij. Hij dacht na en bestelde voor ons beiden. Ik voelde me reeds stukken beter en vroeg hem opgewekt of hij mooie gebouwen had bestudeerd. Dat had hij zeker, de hele middag had hij in de buurt van het parlement doorgebracht. Het was een zeer bijzonder bouwwerk met weelderige versieringen dat aan de Turken deed denken, want die waren hier ook geweest. Maar die konden het volgens hem nooit ontworpen hebben, want het bouwwerk was door Steindl in de vorige eeuw gebouwd. Vooral de gedetailleerde ornamenten hadden hem geboeid, hij had er vanaf het terras prachtig zicht op gehad. Nina schonk mij een glimlach en maakte het bestelde pakje sigaretten voor me open. Ze vergat af te rekenen en toen ik haar daar op attent maakte gebaarde ze dat het goed was. ‘En hoe was het op de universiteit?’ besloot Lars zijn verhaal. Ik vertelde hem dat goede communicatie in deze stad niet gemakkelijk was. Mijn hospita had mij verteld dat de bureaucratie hier nog volop regeerde, zodat ik mijn bezoek aan de universiteit eerst goed wilde voorbereiden om daardoor direct resultaat te kunnen hebben. Ik verzweeg dat ik vanochtend slapend op een bank door mijn hospita was aangetroffen. Ze ging boodschappen doen en vond dat de man die daar zomaar op een bankje lag te slapen haar bekend voor kwam. Dat klopte dus aardig en ik voelde me niet al te best toen een vreemde vrouw mij door elkaar schudde. Met beide handen ondersteunde ik mijn hoofd en ik keek verdwaasd naar het verkeer dat voorbij raasde. Voetgangers hielden halt en keken nieuwsgierig naar die oma die haar kleinzoon sommeerde naar huis te gaan. ‘Als ik de juiste wijze van benadering heb achterhaald, dan heb ik binnen een week een baan,’ hield ik Lars voor. Hij knikte instemmend en beaamde dat het vinden van werk over het algemeen een kwestie van de juiste contacten was.
Fast Johnny was met zijn onafscheidelijke kompaan naar de beurs geweest. Daar had hij goede contacten gelegd en het zou nu niet lang meer duren of de financiering van zijn bedrijf zou rond zijn. Ik luisterde maar met één oor, want ik had meer oog voor Nina die mijn blik opnieuw met een lach beantwoordde. Het was een klein donker meisje, met een tenger postuur. Haar neus was een beetje krom en het zwarte haar had een rode gloed. Sab was met Bayrut in een discussie verwikkeld over de dollarkoers. Lars flirtte met een van de barmeiden en John begon weer over Amsterdam. Wat hij daar allemaal niet meegemaakt had. Een krankzinnige stad was het. Op een nacht besloot zijn buurman dat zijn huis nodig verbouwd moest worden. Het geboor was niet van de lucht geweest, echt helemaal te gek was het. Ik knikte en vroeg Nina welke bus ik gisteren had genomen en van welk plein hij vertrok. Het zou ik
| |
| |
me niet opnieuw gebeuren dat ze me met zachte hand de kroeg uit zou leiden. Ze schreef het nummer van de bus op een briefje en bood me nog een glas bier aan.
Ik weet niet meer precies hoe lang ik al in Boedapest was toen Nina op een avond zei dat ze wellicht onderdak voor me had. Ik had daar al eens voorzichtig naar geïnformeerd want ik begon door mijn geld te raken. Ik had nog wel wat reserves op de bank staan, maar het leek mij verstandig dat ze daar bleven. Geld voor mijn dagelijks bezoek aan ‘Jimmy’ had ik niet meer nodig. Vaak rekende Nina mijn bestelling niet af, soms moest ik wel betalen om bij haar collega's geen achterdocht te wekken, maar dan vroeg ze een veel lager bedrag. Het gebeurde ook wel dat ze me meer geld terug gaf dan ik overhandigd had en zo nu en dan kwam ze een praatje met me maken aan de andere kant van de bar. Dan duwde ze enkele bankbiljetten in mijn broekzak, terwijl ze haar ranke lijfje tegen me aan drukte. De eerste keer dat ze dat deed had ik haar geflirt nietsvermoedend laten welgevallen. Toen ik even later bier had besteld, toverde ik echter een stapeltje bankbiljetten uit m'n zak. Ik keek er stomverbaasd naar, zoals Tommy Cooper naar de resultaten van zijn trucs, maar Nina's ogen zeiden mij het geld snel weer terug te stoppen.
Ik had mijn rugzak opgehaald en plaatsgenomen ter hoogte van de tapkast, mijn vaste plaats sinds de eerste avond dat ik ‘Jimmy’ had bezocht. Nina wist nog niet zeker of ze een slaapplaats voor me had. Ze had namelijk zelf geen woning en sliep nu bij een vriendin die Szusza heette. Szusza had problemen en daarom was het moeilijk om iets van haar gedaan te krijgen, maar het was toch een heel aardige meid. Nina zou haar straks bellen en ze hoopte dat het dan geregeld zou worden. Ik zei dat ik dat ook hoopte, want erg veel zin om naar goedkoop onderdak te zoeken had ik niet. Dan bleef ik nog liever de hele nacht in de kroeg zitten. Dat had ik al eens eerder in Parijs gedaan; je moest alleen je rugzak goed in de gaten houden. Gelukkig kwam Lars mij gezelschap houden, maar zijn bezoek was van korte duur. Hij kwam afscheid nemen, want hij vertrok naar Praag. Niets verhinderde ons echter daarop te drinken en Lars bestelde een fles wijn, terwijl hij bijna stikte in een hoestbui. Ook ik had een zware verkoudheid opgelopen en vanmorgen was ik zelfs voor een paar uur gestopt met roken. De eerste sigaret na het ontwaken veroorzaakte een hoestbui die maar niet over wilde gaan. Ik kon nauwelijks ademhalen. Pas nadat de oude vrouw mij een middeltje had gegeven voelde ik me iets beter, goed genoeg in ieder geval om een sigaret te kunnen rollen. Lars en ik namen proestend afscheid. ‘Houd het bij je pruimtabak!’ riep ik nog naar hem, nadat hij
| |
| |
het adres van het meisje met de lange zwarte krullen had ontfutseld en de trap op liep.
Nina hield een taxi aan en tien minuten later stonden we voor de flat van Szusza. Ze betaalde de chauffeur met biljetten die ze van een bundeltje haalde. Blijkbaar gaf ze een flinke fooi want hij hield de deur open en groette mij vriendelijk. We moesten stil zijn en ik moest niet schrikken van Borisz, haar hond. Ik knikte dat ik het begrepen had. Ik was doodmoe en wilde alleen maar slapen. Het maakte me niet uit wat er gebeurde, als er maar een bed op mij wachtte. Toen Nina de deur opende sprong er een enorm beest tegen ons op. Borisz piepte van blijdschap en ik hoorde Nina kalmerende woordjes fluisteren. Het licht in de gang was defect, dus moesten we op de tast de kamer zien te vinden.
Ik knipperde met mijn ogen en vormde ze tot spleetjes om iets te kunnen zien. Pas na enige tijd ontwaarde ik een jonge vrouw die staande op een matras naar mij keek. Ze had slechts een slipje aan. Tussen haar tanden had ze een reep linnen die om haar bovenarm was gebonden. Met een grimas op haar gezicht trok ze aan de gerafelde band, waarna ze een spuit in haar arm joeg. Ik schudde mijn hoofd om het beeld weg te jagen. Ze stond er echter nog altijd en keek mij aan, terwijl de naald steeds dieper in haar arm drong. Ik wendde mijn blik af, want sinds mijn eerste inenting heb ik een afkeer van naalden die in je lichaam worden geprikt. Alleen al de gedachte maakte mij onpasselijk en ik draaide me op mijn zij. De warmte die ik naast mij voelde bleek van Borisz te zijn. Hij rook niet al te fris en zijn enorme grote poten lieten weinig ruimte voor mij over. Nina lag even verderop te slapen en ik trok haar naar me toe. Haar mond ging even open en ze zei iets in haar slaap. Ik drukte mijn hoofd tegen haar borst, legde haar armen over mij heen en schreide zachtjes. Het was nu echt afgelopen, morgen zou ik naar de universiteit gaan en stoppen met roken. Niet alleen met roken, ook met drinken, want het roer moest om. Morgen zou iedereen tevergeefs naar mij informeren, want ‘Jimmy’ was een afgerond hoofdstuk. Als ik op dezelfde voet zou doorgaan liep ik nog een delirium op en zou ik spoedig een anonieme dood in Boedapest sterven. Nina's handen streelden mijn rug en zuigend aan haar tepel viel ik in slaap.
Zoals verwacht konden we niet bij Szusza blijven, die ene nacht was haar al te veel geweest. Nina zei mij geen zorgen te maken, want ze leefde al jaren zo en tot nu toe had ze nog geen nacht in de open lucht doorgebracht. Dat bleek geen grootspraak, want 's middags verhuisden we naar de andere zijde van de Donau. Een vriend van een vriendin ging voor langere tijd naar zijn buitenverblijf aan het Balatonmeer en bood ons zijn woning aan. Het was een luxu- | |
| |
eus appartement, met vier kamers en een groot balkon, vanwaar je een prachtig uitzicht over de stad had. Ik ging op zoek naar drank terwijl Nina zich verkleedde want het was hartje zomer geworden. De voorzienigheid bleek mij deze dag wel erg goed gezind, want de koelkast was gevuld met Tsjechisch bier en in een kast trof ik talloze flessen sterke drank aan. Ik pakte twee glazen en een aangesproken fles wodka met een cyrillisch etiket, want dat deed de inhoud nog beter smaken. Daarna sleepte ik een matras van een bed en gooide deze op het balkon. Nina had een metamorfose ondergaan en was in de anarchistische banier veranderd, hetgeen grote opwinding bij mij veroorzaakte want die had ik op studentendemonstraties nog vol vuur met mij meegedragen. Zo rood haar T-shirt, lippen en nagels waren, zo zwart waren haar rokje, wimpers en ogen. Ze voerde mij wodka terwijl ik haar van de schaarse kleding ontdeed. Mijn handen zochten steun op de matras. Er ontsnapte haar een zucht toen ik in haar drong. Borisz sloeg ons vanaf de drempel gade. Wat gebeurt er nu allemaal met het baasje, zag ik hem denken en ik werd nerveus van de droeve hondeblik waarmee hij mij onafgebroken bleef aanstaren. Nina trok mij naar zich toe en zette haar scherpe nagels in mijn rug. Ze kreunde en op het moment dat dit overging in een wellustig schreeuwen, besloot Borisz dat baasje in gevaar was. Met een forse sprong arriveerde hij op de plek des onheils. ‘Help!’ brulde ik in mijn moedertaal, want reeds als kind was ik als de
dood voor honden. ‘Borisz, ga af!’ riep Nina met overslaande stem. Angstig zag ik hoe zijn scherpe tanden zich in het melkwitte vel van mijn kont zouden zetten. De beet van de bouvier bleef echter uit en Borisz beperkte zich tot een speelse duw van zijn natte snuit. Ik ontspande me, tot grote woede van Nina. Haar ogen schoten vuur toen ze Borisz de keuken in joeg, de balkondeur sloot en mij sommeerde op te houden met lachen. Toen ik grinnikend over mijn angst voor honden begon, beval ze me mijn mond te houden en sloeg met vlakke hand op mijn wang. Ze drukte me tegen de grond en dwong me een glas wodka in een teug leeg te drinken. Ik herinnerde al haar blikken en poses in ‘Jimmy’ en liet Nina haar gang gaan. Onder begeleiding van het gedempte geblaf van Borisz en de agressieve kreten van Nina perste ik al mijn verlangens en angsten in een oerkreet samen.
Het hoofd van de buurvrouw dook op naast de glazen schutting. Haar nieuwsgierige ogen zagen twee naakte mensen die langzaam hun adem hervonden. Ze had krulspelden in het haar en Nina en ik schaterden van plezier. Dit wapen bleek sterker dan haar nieuwsgierigheid en de krulspelden verdwenen uit het zicht. De warme lach van Nina verrukte me en ik luisterde naar haar grappige accent. Ze had jaren bij haar broer gewoond, maar hij hield
| |
| |
niet van honden, zodat ze sinds ze Borisz had door Budapest zwierf. Of eigenlijk had ze Borisz niet genomen, zoals andere mensen dat met een hond doen. Op een dag was de zwarte bouvier haar gevolgd en het huis van haar broer binnengedrongen. Borisz had haar als baasje uitgekozen en ik kon hem geen ongelijk geven. ‘Maar waarom ga je niet naar je ouders terug?’ vroeg ik, want ze was tenslotte nog maar tweeëntwintig. Ze keek me een moment verbaasd aan en informeerde of ik niet helemaal goed bij mijn hoofd was. Haar moeder was een zigeunervrouw en woonde nu ergens met een Hongaar op de poesta en wilde niets meer met haar te maken hebben. Van haar vader had ze al vijf jaar niets meer vernomen. Hij was van joodse afkomst en had bijna al zijn voorouders in de Duitse concentratiekampen verloren. Sinds haar zeventiende zwierf ze door de stad, ze was al een paar keer opgepakt op verdenking van diefstal, maar nooit was men er in geslaagd haar schuld te bewijzen. ‘Stelen is niet goed, daar ben ik van overtuigd, maar soms ben je ertoe gedwongen als je verder wilt leven,’ zei ze terwijl ze de glazen opnieuw volschonk. Ze had haar hele leven moeten vechten om zich staande te houden. Vanaf de eerste schooldag had ze Cigány geheten en ze had jongens van het lijf moeten houden die dachten dat ze zich bij het zigeunermeisje alles konden permitteren. Maar die kwamen van een koude kermis thuis, en ik kon me ongeveer voorstellen waarmee ze daar op doelde. De manager van ‘Jimmy’ verkeerde in de illusie dat hij aan Nina voor tien uur hard werken nog geen geeltje kwijt was.
Ik begon zowaar een geregeld leven te leiden, zij het dan op iets andere wijze dan ik voorzien had. Ik werd zelfs verantwoordelijk voor een ander wezen, dat mij zeer hard nodig had om in leven te kunnen blijven. Ik gaf Borisz elke dag eten en drinken en liet hem 's avonds uit. Dan maakte we een wandeling door de wijk en passeerden de hermetisch afgezette tuinen van de oude communisten of de nieuwe rijken, al sluit ik niet uit dat dit dezelfde waren. Ze waren in ieder geval erg gehecht aan hun eigendom en wekten niet de indruk dit graag met anderen te delen. Zodra je een tuin passeerde vloog er aan de andere zijde een verschrikkelijk monster tegen het hek op. Die ontblootte dan grommend zijn tanden en zou mij verscheurd hebben als de afrastering er niet had gestaan. Soms was het hekwerk wel erg laag en vreesde ik het ergste, maar, zo bedacht ik mij dan, ik had altijd Borisz nog bij mij. Ondanks zijn omvang moest ik daar echter niet al te veel vertrouwen in stellen, want zodra er ergens een hond aansloeg verborg Borisz zich achter mij en keek hij met een angstige blik naar het monster aan de andere zijde van het hek. Rond middernacht nam ik dan de metro vanaf Moszkva tér en zocht ik Nina op in ‘Jimmy’.
| |
| |
Dat deed ik ook op die merkwaardige avond waarop ik dacht in een Hongaarse cel te belanden. Het begon met Sab Colbert die zich van zijn jasje ontdeed en vervolgens in tranen uitbarstte. Hij was hier helemaal niet voor zaken, zo bekende hij huilend aan Fast Johnny en mij. Op een maandagmorgen was hij niet naar zijn werk maar in een reflex de snelweg naar Boedapest opgereden. Toen hij eenmaal de grens was gepasseerd, vond hij dat hij door moest zetten en nu was het zijn eer te na om met hangende pootjes naar zijn werkgever terug te keren. Laat staan dat hij zijn vriendin onder ogen zou durven komen. Ik voelde mij zeer opgelaten bij de bekentenissen van Sab, die ook al probeerde te stoppen met roken, en meewarig keek ik naar de tranen op zijn wangen. John wist zich helemaal geen raad met het verhaal van onze vriend. Hij kende hem alleen van de dagelijkse beursberichten en raakte nu helemaal in paniek bij het verdwijnen van deze referentie. ‘Ik ga weer in Amsterdam wonen,’ zei Fast Johnny plompverloren en hij wekte de indruk dat dit besluit ter plekke werd genomen. In Amsterdam kon je goed handel drijven, zo had hij reeds eerder ervaren. Hij zou een vriend van hem bellen, waar hij zo goed als zeker zou kunnen overnachten en wellicht dat ze samen rijk zouden kunnen worden. Die vriend had economie gestudeerd en die wist tenminste waarover hij praatte, in tegenstelling tot Bayrut die alleen maar mooie praatjes verkocht. Bovendien was Amsterdam een te gekke stad, waar altijd wat te beleven viel.
Voordat de buurman begon te boren liep ik naar het toilet. Ik voelde me beroerd, een bleek gelaat met een bezweet voorhoofd keek mij aan. Er lag een verwijtende blik in de ogen, maar die ontweek ik door mijn hoofd onder de kraan te houden. Vervolgens stak ik mijn vinger in m'n keel, maar dat bood geen uitkomst, mijn maag reageerde volkomen onverschillig op de prikkels. Toen ik terugkeerde en John nog altijd rond de Oude Kerk doolde, zei ik Nina een taxi te bellen. We gingen naar huis, want ik was het zat en voelde me niet lekker. Ik zei nog veel meer tegen haar, dat ik van haar hield en dat ze me dicht tegen me aan moesten drukken vannacht, want ik voelde me zo verschrikkelijk verloren. Ze regelde het precies zoals ik het met mijn bezopen kop gevraagd had, zei de manager dat ze vroeger naar huis ging, en zag intussen ook nog kans haar dagloon te vertienvoudigen.
Zoals altijd reden we naar de nachtwinkel die zich even voorbij de Margaretenbrug bevond. We laadden ons mandje vol met cognac, pizza's, koffie, sinaasappelsap en op de valreep voegde ik daar nog een buisje aspirine aan toe. Nina rekende op de gebruikelijk wijze af en ik volgde haar naar de taxi die op ons stond te wachten. Juist op het moment dat we instapten zag ik hoe de eigenaar van de nachtwinkel naar buiten snelde. Een blik op Nina was
| |
| |
voldoende om te constateren dat ze een slof sigaretten onder haar spijkerjas verborgen hield. Ze riep iets naar de chauffeur en ritselde met bankbiljetten. Met piepende banden trok de wagen op en ik kwam met mijn hoofd tegen het portierraam. Achter ons weerklonk de hoorn van een politiewagen, na iedere bocht was het blauwe zwaailicht een stukje op ons ingelopen. Ik brulde dat dit nergens voor nodig was en dat ik het hartstikke zat was. Nina draaide zich om. ‘Ik heb drugs bij me,’ zei ze provocerend en ik had erg veel zin om haar te slaan. Ze haalde nog meer geld uit haar zakken, terwijl ik plotseling broodnuchter naar buiten keek. Daar onder mij lag de stad, waar je iedere dag de vrijheid had om je kapot te vervelen, of om je onder tafel te drinken, maar hoe zou het zijn als je verplicht werd er tien jaar door te brengen? Met een blik op de forinten van Nina waande de chauffeur zich in een niet al te beste Amerikaanse speelfilm. ‘Het is godverdomme genoeg geweest!’ schreeuwde ik in Nina's oor. Het blauwe zwaailicht was in geen velden of wegen meer te bekennen toen de chauffeur nog altijd probeerde om de bochten op twee wielen te nemen. Ik was woedend op Nina en sloeg met deuren terwijl ik met een fles wodka in mijn hand door het appartement beende. Ze begon terug te schelden en die nacht beminde ik haar vuriger dan ooit.
Het bier smaakt niet. Nina is in slaap gevallen. Haar fragiele lichaam ademt traag. Het groene Margareteneiland begroet een nieuwe dag; inwoners laten hun hond uit. Vaak hadden we daar gelopen, met Borisz die op de vlucht ging voor poedels en tekkels. Als het 's middags warm weer was haalden we de slaap in die we 's nachts ontbeerden, of Nina vertaalde berichten uit de krant voor mij. Na onze laatste ruzie besefte ik dat ik hier lang genoeg was geweest en het moment van vertrek was nu gekomen. Ik wil niet langer afhankelijk van haar zijn, want vroeg of laat is er iemand in ‘Jimmy’ die haar in de gaten krijgt. Ondanks de woekerwinst die de buitenlanders opleveren gaat het een keer mis, want ze weet van geen ophouden en kan haar grenzen niet bepalen. Ik wil geen getuige van haar arrestatie zijn. En ik wil helemaal niet meemaken dat ik haar dagelijks in de gevangenis kan gaan opzoeken. Bovendien komt die vriend van die vriendin ook weer een keer terug van het Balatonmeer en ik wil hier niet meer verhuizen. Nee, nooit meer wil ik verhuizen.
Ik aai Borisz over zijn kop en hij likt mijn hand. Je bent een brave hond en je moet straks goed voor baasje zorgen. Er is niemand anders die dat doet, dus jij moet op haar passen en haar tegen slechte mensen beschermen. Gedraag je als een echte man, Borisz. Hij spitst de oren en kijkt mij met een verwachtingsvolle blik aan. Ik weet wat hij bedoelt. Nee,
| |
| |
het andere baasje gaat niet meer rennen langs de Donau. Het andere baasje gaat naar Slowakije. Een wetenschapper uit Bratislava had mij op een avond in ‘Jimmy’ een adres in de handen gedrukt en mij uitgenodigd binnenkort langs te komen, want misschien is er werk voor mij. Het adres betreft een organisatie die zich bezighoudt met het democratiseringsproces in de nieuwe republiek. Ik zal vanmiddag naar de grens liften, en dan met de trein verder reizen. Dan zal ik een normaal bestaan leiden, met vaste werktijden en gewone kennissen die zich bekommeren over de hypotheek op hun woning en zich druk maken over de resultaten van de lokale voetbalclub. Nina en ik zullen nooit meer schrijven of bellen, ook al zullen we straks bij het afscheid plechtig aan elkaar beloven contact te blijven houden. Haar leven zal op dezelfde wijze doorgaan en wellicht woont ze over een maand met een andere jongen ergens in Pest. Ze zal blijven rondtrekken omdat ze niet anders kan, zo zei ze toen ik op een keer opperde dat ze iets met haar leven moest gaan doen. Het is haar bloed en daar heb je geen invloed op, net zomin als op de loop van een rivier.
giel van strien
|
|