| |
| |
| |
Aan de donkere zijde slaan wij onze tent op
De doorwaakte nacht is op zijn vaders gezicht te lezen wanneer deze mij binnenlaat. Het bleke gelaat met wallen onder de ogen knikt zwijgend bij wijze van groet. Opgeschrikt door de deurbel komt zijn moeder de trap af. Ook bij haar zijn de sporen van verdriet en hoog oplopende spanningen zichtbaar. Desondanks schenkt ze me een flauwe glimlach. ‘Ik ben blij dat je er bent, Michel,’ zegt ze gejaagd, ‘het valt niet mee om constant bij hem te zijn. Je kan zo weinig voor hem doen. Hij is vast blij dat je er bent.’ Ik leg even mijn hand op haar schouder wanneer wij elkaar onderaan de trap passeren. De koffievlek op de op één na onderste tree, de reproduktie van een gezicht op Haarlem en een vergeeld kranteartikel over de watersnoodramp die ingelijst aan de muur op de overloop hangen, dagelijks wijzen ze me de weg naar zijn kamer. De deur staat open. Met ontbloot bovenlichaam ligt hij bezweet op bed, het hoofd naar de zijde van het raam gedraaid. Ik trek de rotanstoel naar me toe, die irritant kraakt wanneer ik plaatsneem. Hij keert het hoofd en kijkt me aan. Diep weggedoken draaien zijn ogen onrustig in de kassen. Het is alsof de schedel langzaam door de huid dringt. Een transparant vel bedekt de ingevallen wangen. Hij mompelt iets onverstaanbaars. Witte tanden worden zichtbaar, het gebit glanst brutaal. Hij schopt het laken opzij, zucht en krabt aan de rode bulten op zijn borst. Gisteren telde ik de ribben toen hij in een halfslaap was verzonken. Ik heb nooit geweten dat de ribbenkast uit twaalf paren bestaat. Opnieuw lijken zijn ogen de mijne te zoeken. Ik moet iets zeggen, want het kan niet zo zijn dat ik straks weer weg ga zonder een woord te hebben gesproken. Gisteren viel de stilte me erg zwaar. Zijn ademhaling had me nerveus gemaakt. Donderdag hadden we nog van gedachten gewisseld over zijn toestand. Maar we spraken er als artsen over, het was een medisch gesprek dat in een willekeurige kliniek had kunnen
plaatsvinden.
Het snerpende geluid van een fluitje lokt me naar het raam. De aspiranten spelen hun eerste competitiewedstrijd. Enkele tientallen toeschouwers hangen lui over het hekwerk dat het voetbalveld omringt. Daar was het allemaal begonnen, tijdens een toernooi van de E-junioren. Ik keepte toen nog. De strikte scheiding die bestond tussen de inwoners uit de oude dorpskom en zij die zich in de nieuwbouw hadden gevestigd, liep dwars door ons elftal heen. De geboren dorpelingen in ons elftal, zoals ik, kenden elkaar sinds we de box verlieten. Wij waren bijna allemaal uit een protestants gezin afkomstig en bezochten de christelijke lagere school die, omringd door een paar oude treurwilgen, met de gereformeerde kerk en het gemeentehuis het dorpscentrum vormde. De kinderen uit de families die zich in de nieuwe wijk vestigden genoten daarentegen openbaar onderwijs in de zeer moderne ‘De Witte Molen’. De naam was ontleend aan de witgepleisterde korenmolen uit de zeventiende eeuw die vanaf de Westdijk over het nieuwe gebouw uitkeek.
| |
| |
De keren dat ik met een groepje vrienden onze ‘School met de Bijbel’ verliet om de goddelozen van ‘De Witte Molen’ te provoceren zijn niet op een hand te tellen. ‘Openbaren, klapsigaren,’ sarden wij de kinderen op het schoolplein waar wij nooit mochten komen. Het was een prachtige speelplaats met knikkerpotjes, houten bankjes en vrolijk gekleurde tegels. Jaloezie en godsdienstwaanzin van het hoofd van de school leidden tot deze kruistochten naar de Beukenlaan. Ik kan me niet herinneren dat zij ooit naar ons zijn gekomen. Soms ontaardden deze veldtochten in vechtpartijen. Zodra een paar jongens de beledigingen teveel werden en ze door het poortje waagden te komen, begonnen we er op los te slaan. Maar vaak slaagden de leerkrachten erin de openbare jeugd op het plein te houden. Ik kan me niet herinneren dat Luuk tijdens een van deze bizarre ontmoetingen van de partij was. Hij was geen vechtersbaas. Ik eigenlijk ook niet, maar met mijn grote mond was ik verplicht om mee te doen wanneer het erop aan kwam. Ik was echter nooit de eerste die op de vuist ging en ik zorgde er ook wel voor dat ik een zwakke tegenstander uitkoos. Ik was namelijk kleiner dan mijn leeftijdgenoten en bovendien verre van sterk.
Op de trainingen en tijdens de wedstrijden was het gedaan met de rivaliteit. Geheel naar de aard waarop ons land een halve eeuw bestuurd werd kenden wij een pacificatie zodra wij het kleedlokaal betraden. Dan verdedigden we de clubkleuren tegen omliggende dorpen en streden we zij aan zij in opgefokte derby's. Een andere mogelijkheid was er ook niet, aangezien we ieder seizoen net genoeg spelers hadden om een elftal te vormen. Vaak bezaten we niet meer dan één of twee reservespelers en soms verlieten we met tien man Kerkerland. Niettemin waren de twee bloedgroepen ook binnen de lijnen te onderscheiden. Terwijl wij hoofdzakelijk in de defensie onze stek hadden gevonden, moesten zij voor de doelpunten zorgen. Luuk deed dat als geen ander. Als linksbuiten die nog het meest aan Rensenbrink deed denken, slalomde hij door de verdediging van de tegenpartij, waarna hij doeltreffend uithaalde. Zijn helblonde krullen deinden op zijn schouders wanneer hij de back omspeelde en met een strakke voorzet Jeroen op maat bediende. Wanneer hij doel trof verraadde hij zijn introverte aard. Daar waar menig teamgenoot aan een lange run naar de eigen speelhelft begon, strekte Luuk even zijn arm en boog hij enigszins het hoofd. Het leek wel alsof hij zich schaamde wanneer hij het vijandelijk net deed bollen, maar wellicht kwam dit ook omdat het in de loop der jaren een geroutineerde handeling werd. Van spelers die hem verheugd wilden omarmen of op zijn rug sprongen moest hij niets hebben. Een bescheiden handdruk of een schouderklopje was genoeg; teveel aandacht bracht hem in verlegenheid. Alleen bij beslissende goals in belangrijke wedstrijden wilde hij bij wijze van uitzondering een paar uitbundige sprongen maken, met de mouw van het shirt in de rechterhand geklemd, zoals wij Cruyff zo vaak hadden zien doen. Ze waren dan allemaal wel van God los, voetballen konden ze. Luuk, Jeroen en Jan-Willem vormden een aanval die met zijn snelheid en technische vaardigheden superieur
aan de rest van het elftal was. Ze waren creatief, zelfverzekerd en bespeelden
| |
| |
ongedwongen hun directe tegenstander. Ook het middenveld bestond voornamelijk uit spelers afkomstig uit de groep allochtonen die wij ‘nieuwbouwers’ noemden. Maar soms liep Peter daar, als een vooruitgeschoven post van de echte Kerkerlanders. Ik was de te kleine keeper van een harde achterhoede die zich door haar vechtlust moest zien staande te houden. Mijn gebrek aan lengte trachtte ik door mijn inzet te compenseren. Dreigde een betere ploeg ons onder de voet te lopen, dan was er altijd nog Henk. Henk was niet alleen het enige talent in de verdediging, hij ontpopte zich als een spijkerharde speler voor wie het doel alle middelen heiligde. Toen wij pubers waren geworden, puisten kregen en een baardhaar ontdekten, had Henk zich gespecialiseerd in het uitschakelen van goede en irritante tegenstanders. Luuk was veruit de sportiefste speler en daar waar zijn vrienden Henk inschakelden, was hij altijd bereid om na een duel de rechtsback overeind te helpen. Tijdens een beladen wedstrijd tegen Uitmeer was er een aanslag op de enkels van Luuk gepleegd, die onmiddellijk de vlam in de pan deed slaan. Aanvankelijk kon de scheidsrechter een opstootje in de kiem smoren, maar de charge was dermate grof geweest dat niemand Henk meer ergens om behoefde te vragen. Ongemerkt was hij doorgeschoven naar de positie in de spits en geduldig loerde hij op zijn kans. Die kwam na een half weggewerkte hoekschop. De sliding die Henk inzette had geen enkele intentie de bal te spelen en schreeuwend van pijn zeeg de dader ineen. Verder spelen bleek onmogelijk zodat de jongen ondersteund door twee medespelers het veld moest verlaten. Henk sloeg het tafereel tevreden gade en nam in de rust de felicitaties van zijn vrienden in ontvangst. Totdat Luuk zei dat hij het asociaal vond en er een stilte in het kleedlokaal viel. ‘Ik heb het voor jou gedaan, nieuwbouwer,’ sprak Henk en keek hem woedend aan. Luuk was toen al een jaar of zestien, en het was de tijd dat we
vrienden werden. Maar zijn karakter was onveranderd hetzelfde gebleven sinds de keer dat ik zijn scheenbeschermers mocht gebruiken.
Het thuistoernooi van ons E-elftal was een groot succes. We wonnen wedstrijd op wedstrijd, Luuk scoorde dat het een lieve lust was en ik bokste iedere bal uit de doelmond. Ik bewonderde Luuk heimelijk om zijn populariteit. Ondanks zijn rustige aard vormde hij het middelpunt van de groep jongens waarin hij zich meestal ophield. Maar vooral de aandacht die de meisjes hem schonken maakte hem bijzonder. Wanneer er enkele, met vrolijke vlechtjes of een mooie strik in het haar, schuchter het sportterrein bezochten, gingen ze altijd daar aan de zijlijn staan waar Luuk met solo's zijn klasse toonde. ‘Hup Luuk!’ moedigden ze hem aan en wanneer hij scoorde sprongen ze uitgelaten in het gras. Hij was ingetogener dan gewoonlijk en juichte meestal helemaal niet als er klasgenootjes langs de kant stonden. Ik stond me intussen in het zweet te werken, in de hoop dat mijn spectaculaire reddingen het jonge vrouwvolk naar mijn doel zouden lokken. Maar ik vermoedde reeds toen dat de interesse niet zozeer met zijn voetbalkwaliteiten, maar vooral met zijn blonde krullen te maken had. We waren poulewinnaar geworden en nadat we ook in de kruisfinale de tegenstander de
| |
| |
baas waren gebleven, maakten wij ons op voor de laatste wedstrijd. Het was een mooie, warme dag in juni en vele belangstellenden volgden de verrichtingen van de pupillen. De meesten waren familieleden van onze voorhoedespelers. Mijn ouders, net als die van mijn vrienden, dachten er niet aan het elftal te komen aanmoedigen. Voor de aanvang van de wedstrijd zaten we in het gras naast de kantine. Luuk speelde met zijn scheenbeschermer. ‘Wat een mooie beschermers heb jij,’ zei ik. ‘Die heb ik van mijn vader en moeder gehad,’ antwoordde hij en voor een moment nam hij me onderzoekend op. ‘Als je wilt mag jij ze tijdens de finale gebruiken.’ De opmerking verraste me volkomen. ‘Echt waar?’ vroeg ik op ongelovige toon. ‘Man, je keept hartstikke goed vandaag,’ sprak hij levendig, ‘die gasten uit Bethelveld kregen er geen bal in alleen omdat jij ze tegen hield. Vooral die vrije trap tikte je prachtig uit de hoek.’ ‘Dank je wel,’ sprak ik verlegen en mijn wangen kleurden. Trots duwde ik het oranje plastic achter mijn blauwe sokken. Er kon nu niets meer misgaan en vol zelfvertrouwen stond ik in de goal. Luuk maakte twee treffers en ik stopte een strafschop. Na afloop omhelsden we elkaar alsof we ajacieden waren na het behalen van een Europacup. De leider trakteerde ons op limonade die we ontspannen in het gras opdronken. Er waren veel klasgenootjes van ‘De Witte Molen’ bij, die zich giechelend bij ons schaarden. Luuk en ik zaten vlak bij elkaar en gaven elkaar complimenten in het bijzijn van twee meisjes die Nathalie en Silvia heetten. ‘Weet je,’ sprak hij buiten gehoorsafstand van de andere spelers, ‘waarom kom je niet eens met ons op het veldje van Van Leeuwen spelen? Wij voetballen daar altijd met Jan-Willem, Jeroen en Bernhard. Die vinden het vast ook leuk. Morgenmiddag spelen we er ook.’ ‘Ik mag op zondag niet naar
buiten,’ fluisterde ik zo zacht dat ik er zeker van was dat niemand anders het kon horen.
Terwijl hij half overeind komt meen ik dat hij m'n naam noemt. ‘Ik moet poepen,’ zegt hij moeizaam. Hij steunt op een elleboog en tracht te gaan zitten, maar de poging mislukt en met een van pijn verwrongen gezicht valt hij achterover. Ik loop naar het bed, kniel en pak hem onder zijn hoofd en knieën beet. Hij slaat zijn arm om mijn schouder; zijn hoofd zakt tegen mijn borst. In de witte huid van zijn kale schedel zijn dunne adertjes zichtbaar. Hij bromt wat, braakt onverstaanbare klanken uit, maar ik ben niet in staat een woord op te vangen. Hij is zo licht als een veertje. Moeiteloos til ik hem op en probeer hem op de po naast het bed te zetten. Ik moet hem vasthouden - anders valt hij van de stenen kamerpot - en trek met een hand zijn onderbroek naar beneden. ‘Nee, nee,’ roept hij en maakt een afwerend gebaar. De arm die om mijn schouder is geslagen wint aan kracht. De slip is tot op z'n knieën gezakt, een paar maten te groot geworden voor de staken. Hij hangt achterover, zijn blik van het plafond afwisselend naar het raam en mij wendend. Zo staan we een paar minuten als een standbeeld. Ik negeer het kreunende lichaam beneden mij en houd mijn blik strak voor mij gericht. Net over de rand van de vensterbank kan ik zien hoe Bert Schooneveen, de keeper van de B-junioren, een goal om de oren krijgt. Ik verlies het besef
| |
| |
van tijd en krijg pijn in mijn rug van de moeilijke houding. Zonder dat zijn ontlasting in de po is beland maak ik aanstalten hem weer op te tillen. ‘Ik leg je terug op bed, Luuk.’ ‘Nee, nee, ik wil niet,’ zegt hij met schorre stem en afgemeten woorden, waarbij iedere klank hem zichtbaar moeite kost. Hij schudt het hoofd wanneer ik hem zachtjes op de matras laat zakken. Ik schenk een glas sinaasappelsap in en voer hem als een kind. Na een paar slokjes laat hij het vocht langs zijn kin lopen; het druipt op zijn borst waar hij het uitsmeert op de bleke huid. Hij boert en wrijft over zijn maag. Plotseling keert de rust terug in zijn ogen. ‘Tweeëntwintig jaar, godverdomme,’ zegt hij met een onverwachte tegenwoordigheid van geest. Ik zeg niets, kijk hem niet aan, maar lees de titels in de boekenkast. Ik tel op de bovenste rij negentien romans. Daarnaast de Grote Bosatlas en een fotoalbum. Een wesp onderneemt een poging door het raam te vliegen. Het beestje bromt wanneer het tegen het glas tot stilstand komt. Op zijn bureau liggen enkele studieboeken op een stapeltje, naast een gesloten etui met zijn naam erop. Op het prikbord enkele ansichtkaarten van mensen die het beste met hem voor hebben. Scheef hangt een foto waarop we samen met enkele vrienden voor het ‘Thomashuis’ staan.
Het was er zomaar van gekomen. Ten tijde dat we in het A-elftal speelden waren we vrienden geworden. Maar het lidmaatschap van de voetbalvereniging was hiervoor niet bepalend geweest. Het clubhuis van de gereformeerde kerk bood ons een kans die we met beide handen aangrepen. Er waaide een frisse wind door de kerkelijke gemeenschap. Jonge ouderlingen besteedden meer aandacht aan de jeugd en maakten zich populair door ons meer vrijheid te geven. Opgetogen over de ontwikkelingen waren wij steeds vaker in het clubhuis te vinden en namen wij langzamerhand de leiding over. Op de voorzijde prijkte nog altijd in grote letters ‘Thomashuis’ en ten overstaan van de twee verantwoordelijke ouderlingen brachten wij positief en stichtelijk verslag uit, maar in werkelijkheid vond er je reinste blasfemie plaats. Dat gebeurde spoedig op dusdanige schaal dat de openbare jeugd er lucht van kreeg, het eigen jeugdhonk in de steek liet en zich bij ons voegde. De tijd was hier blijkbaar rijp voor, want ze waren welkom en pasten zich aan alsof er nooit bizarre ontmoetingen voor het schoolhek hadden plaatsgevonden. Als in een grote huiskamer zaten we daar bij elkaar wanneer ouders zeurden over schoolresultaten, liefdes niet wilden vlotten, verveling genadeloos toesloeg, of om gewoon een biertje te drinken. Dat laatste vond natuurlijk buiten medeweten van de kerk plaats. We waren zeer bedreven in het aanleggen van geheime voorraden die zelfs de meeste bezoekers onbekend waren. Toen in de nadagen van onze onstuimige periode van vrijheid de waterleiding van het ‘Thomashuis’ moest worden gerepareerd, werden er door de loodgieter veertien lege kratten bier onder de vloer aangetroffen. De ontdekking sterkte het kerkbestuur in haar besluit een einde aan de goddeloosheid te maken. Op zaterdagavonden kon het aantal bezoekers tot vijftig oplopen. Maar ook in schoolvakanties trokken wij massaal naar onze jeugdtempel om Dionysus te aanbidden. We speelden er blackjack met
ons
| |
| |
schaarse zakgeld en kleine bijverdiensten als inzet. Als volleerde gokkers dronken we er gin-tonic, rum-cola of martini bij. Het spelen om geld ging gepaard met bedrog en scheldpartijen die er niet om logen. Met name Eddo was erg bedreven in het gebruik van krachttermen. ‘Godkankertyphusteringkaart,’ sprak hij wanneer een speelkaart hem niet beviel. En dat was erg vaak, eigenlijk hield hij alleen bij een aas zijn mond. Op het moment dat een kerkelijke autoriteit door een van de ramen werd gesignaleerd werd er groot alarm gegeven. Geld verdween onder tafelkleden, drank onder banken en bij binnenkomst trof de schriftgeleerde een braaf clubje jongeren aan die onschuldig met elkaar zaten te kletsen onder het genot van een kop koffie. We zetten er onze eerste schreden op het liefdespad, zoenden meisjes op de slecht verlichte weg naar ons honk en frunnikten aan strakke bandjes van b.h.'s die nog zo weinig hadden te verbergen. Met mijn zeventien jaren behoorde ik tot de ouderen en dientengevolge was ik een van de uitverkorenen die over een sleutel beschikten. Het zou de sleutel tot onze vriendschap worden. Luuk had problemen op school. Hij zat dat jaar in de vierde klas van het Atheneum; hij was een jaar jonger dan ik. De problemen die hij had moesten door een gebrek aan zelfvertrouwen veroorzaakt zijn, want hij was een intelligente jongen met brede interesses. Hij was veranderd sinds de tijd dat hij de populaire jongen op school was. De puberteit had zijn klokgave gelaat aangetast. De hoogblonde krullen waren verdwenen, alsof de zon die er altijd in leek te schijnen gedoofd was. De blik had zich naar binnen gekeerd en hij was zich meer van de wereld gaan afsluiten. In gezelschap van vrienden was hij niet langer het middelpunt, hoewel er duidelijk nog respect bestond voor zijn vroegere status. Op een zaterdagavond vroeg Luuk mij na een spelletje tafeltennis of hij mijn sleutel kon lenen. De komende week had hij tentamens die hij niet wilde
maken. Om te kunnen spijbelen had hij een plaats nodig waar hij aangenaam de tijd kon doden. Ik luisterde en stemde direct toe, was blij iets voor hem te kunnen doen. Geïnspireerd door zoveel lef verliet ik 's middags eerder dan het rooster aangaf mijn school en zocht hem op. We dronken cola, rookten shag en hij trachtte me te overtuigen van de kwaliteit van een nieuwe band, U2 genaamd, door hun single ‘I will follow’ een paar keer te draaien. De muziek beviel me wel, maar de titel deed mij aan een al te braaf schaap uit een vrome gemeente denken. ‘Het heeft niets met godsdienst te maken,’ had Luuk mij met een brede grijns verzekerd.
Hij is in slaap gevallen. Met de mond half open ademt hij traag. Ik neem plaats aan het bureau om de beelden beter te kunnen bekijken. Een close-up van zijn broer Arjan. Zwart-witfoto's uit zijn kindertijd, met een punaise aan de wand bevestigd. Luuk zit op mijn schouders op het station in Gouvy. Hij lacht uitbundig, net als ik, maar voor mij was dat op foto's normaal, voor hem een zeldzaamheid.
Door de foto werd Gouvy die zomer het symbool van onze vrijheid. Tijdens onze tocht door de Benelux hielden wij enkele malen halt in het dorpje in de Ardennen. Nooit zagen wij er een levend wezen, op een oude conducteur na
| |
| |
die zo vriendelijk was het vrolijke moment vast te leggen. Slechts het rangeren van een goederentrein of het passeren van de intercity uit Brussel bood afleiding gedurende het wachten op een lokale verbinding. Met onze splinternieuwe rugzakken en de tent van zijn broer hadden wij Kerkerland verlaten. We brachten eerst een paar dagen in Zuid-Limburg door, waar zowel Luuk als ik op de eerste avond aangeschoten raakten. ‘Met een ietwat dronken Luuk zochten we om 02:00 uur naar de ingang van de tent,’ noteerde ik de volgende morgen in ons gezamenlijke dagboek. Wij volgden het spoor van de Maas en hielden halt in Dinant. Aan de oever van de rivier sloegen wij onze tent op. De stad beviel ons zeer goed. 's Middags hadden we genoten van het uitzicht dat de Citadel ons bood. Het warme weer had ons de lust tot andere activiteiten ontnomen en 's avonds gebruikten we een provisorisch bereidde maaltijd die ons niettemin goed smaakte. We rookten zwijgend de lekkerste sigaret van de dag en begroetten de schemer met het openen van een flesje bier. De grijze kalksteenrots die het stadje domineerde kleurde zwart, de kerk ervoor langzaam opslokkend. Aan de overzijde van het Maasdal waren huizen op de helling van de heuvel gebouwd, die door een kronkelende weg bereikt konden worden. Het was bladstil en slechts het zwakke gonzen van het verkeer of het getoeter van een trein, die als een mobiele TL-buis aan de overzijde passeerde, verstoorde de rust. Luuk zat met z'n rug tegen een loofboom, de knieën opgetrokken. Hij keek afwezig naar een vrachtboot die zich traag door het water voortbewoog, terwijl ik liggend op m'n zij met een kroonkurk speelde. ‘Wat vind je van Silvia?’ vroeg hij en draaide het hoofd naar mij. ‘Silvia Hilgers?’ ‘Ja.’ ‘Een lekker wijf,’ vertrouwde ik hem toe. De dochter van de huisarts mocht er zijn. Op vrijdagmiddag bracht ze folders voor de plaatselijke supermarkt rond en
vanuit m'n slaapkamerraam bewonderde ik stiekem haar lange zwarte haar en donkere ogen wanneer ze het amateuristisch drukwerk bij ons naar binnen duwde. Ik kende haar echter alleen van gezicht, in tegenstelling tot Luuk, die op de lagere school bij haar in de klas had gezeten. ‘Maar toch niet alleen dat? Jij zegt het altijd zo plat, ze is niet alleen mooi, maar ook erg aardig. Vorige week zag ik haar op het feest van Jeroen, maar ik wist niet goed wat ik tegen haar moest zeggen.’ Hij draaide nerveus krulletjes in zijn haar en wierp me een ernstige blik toe. ‘Ze werd heel de tijd omringd door jongens, vooral door Jeroen. Ik heb haar een paar jaar niet gesproken, wat zou ik dan nu moeten zeggen?’ ‘Je hebt vroeger bij haar in de klas gezeten, Luuk, je kent haar toch,’ sprak ik hem bemoedigend toe, al waren de woorden meer voor mijzelf dan voor Luuk bestemd. Ik koesterde met mijn klasgenote Petra een soortgelijk ideaal en het ontbrak mij al een jaar aan daadkracht, terwijl er toch alle reden voor actie was want er waren vele kapers op de kust. ‘Maar het is zo lang geleden dat ze met Nathalie bij het voetballen kwam kijken, daar kan ik toch niet meer over beginnen. Waarschijnlijk herinnert ze het zich niet eens meer. Maar ik vind haar gewoon erg leuk, al weet ik niet of ik veel kans heb. Weet je wat Lucien vertelde?’ Ik antwoordde door mijn hoofd te schudden. ‘Hij zei dat Silvia het met Jeroen
| |
| |
heeft gedaan.’ ‘Geneukt, bedoel je?’ zei ik stoerder dan ik wilde. ‘Ach, daar is natuurlijk niets van waar,’ sprak Luuk geagiteerd, terwijl hij tegen zijn natuur in driftig met z'n arm zwaaide, ‘Silvia is zestien, net zo oud als ik, dat kan toch niet, Michel? Lucien vertelt graag sterke verhalen, dat weet je net zo goed als ik.’ Ik gaf Luuk gelijk door resoluut de gedachte te verwerpen en stelde voor haar een brief te schrijven. Ik had al vier onafgemaakte brieven aan Petra in mijn bureaula liggen en had het idee dat Luuk wel het lef zou hebben een brief op de bus te doen. ‘Maar wat moet ik dan aan Silvia schrijven? Dat ik van haar houd? Dat is toch belachelijk! Bovendien weet ik niet of ze het wel op prijs stelt. Misschien kijkt ze veel liever televisie dan dat ze brieven leest. Straks weet heel Kerkerland het, daar moet je toch niet aan denken!’ Opgelucht bedacht ik dat mijn romantische notities nooit in een envelop waren verdwenen, want Luuks beeld voorstellend kon ik de schaamte reeds voelen die Petra's reactie op school teweeg zou brengen. ‘Bovendien,’ vroeg Luuk zich hardop af, ‘als ze je dan leuk vindt, wat moet je dan?’ ‘Trouwen natuurlijk,’ antwoordde ik hem vrolijk. ‘Doe normaal man,’ bleef Luuk serieus, ‘jij wilt toch ook gaan studeren en zes jaar van je vrijheid genieten. Ik denk dat ik naar Leiden ga overigens, dat schijnt een heel gezellige stad te zijn. Als jij inderdaad voor Rotterdam kiest dan moeten we elkaar natuurlijk wel vaak opzoeken.’ Ik was er al twee jaar van overtuigd dat ik sociologie in Rotterdam zou gaan studeren en geloofde niet dat ik in het examenjaar nog van mening zou veranderen. Luuk hield van de Nederlandse taal, waar hij ook zijn beste cijfers voor haalde, maar twijfelde over zijn definitieve keuze. Ik kwam overeind en schudde mijn slapende arm, die te lang mijn hoofd had ondersteund,
heen en weer. Daarna zette ik het krat bier overeind, nam plaats op de zijkant en trok twee pijpjes tussen mijn benen vandaan, die ik met twee korte slagen op de rand van het krat opende. Luuk zette het flesje aan de mond, nam een flinke teug en veegde het brouwsel van zijn kin. Ik zocht naar de gomlaag van mijn vloei, wat in het onrustige licht van de fakkel geen gemakkelijk opgave was. Er verscheen een lach op zijn gezicht. ‘Weet je wat we doen?’ vroeg Luuk en zijn ogen glansden. Ik keek hem niet begrijpend aan. ‘We hebben straks zes jaar voor die studie, dan kunnen we er makkelijk een jaar tussenuit. Als we een half jaar werken dan hebben we de mogelijkheid om daarna een half jaar te reizen. Dan gaan we net als Arjan en zijn vriendin naar Scandinavië.’ ‘Ja, maar ik wil naar het Oostblok,’ bekritiseerde ik het plan. ‘Jij altijd met je Oostblok, maar goed dan gaan we toch dwars door Europa heen. Wat maakt het uit als je zes maanden de tijd hebt. Misschien kunnen we Arjans kampeerbusje wel lenen, dan hoeven we alleen het eten en de benzine te betalen.’ ‘Als jij dat kan regelen ga ik natuurlijk met je mee,’ sprak ik op spottende toon. ‘Maar voor mij is het ernst,’ zei Luuk en er klonk ontroering in zijn woorden door, ‘wij gaan over een paar jaar samen door Europa trekken.’ ‘Dat zeg je alleen maar omdat je teveel gezopen hebt, Luuk,’ toonde ik mijn ongeloof. ‘Dat denk jij alleen maar,’ diende hij mij fel van repliek, ‘maar het zal niet aan mij liggen als we niet gaan. Bovendien heb ik helemaal niet veel gedronken.’
| |
| |
Hij keek me boos aan en ik schrok van zijn felheid die ik niet zo goed van hem kende. ‘O.k. ik geloof je,’ sprak ik wat beduusd door zijn verontwaardiging. ‘Hand erop’, stelde Luuk voor en hij bood mij de palm van zijn hand aan. Ik liet de mijne er luid op weerklinken en ik schold hem lachend uit voor dronken drop. Hij wierp me een leeg flesje toe en ik plaatste dit in het krat waar de kroonkurken een bedreigde minderheid waren geworden. Knorrende magen dreven ons de stad in, waar wij in een café een enorme hoeveelheid friet met pindasaus naar binnen werkten. De schranspartij werd af en toe onderbroken door een lachbui. Mijn Frans stelde niet veel voor en veroorzaakte grote hilariteit bij Luuk wanneer een of andere stamgast een gesprek met ons wilde aanknopen. Daarna lonkte de glimmende tapkast en proostten we op de reizen die we nog zouden gaan maken. Ik begon de vrouw achter de bar, die qua leeftijd mijn moeder had kunnen zijn, steeds interessanter te vinden en tegen sluitingstijd had ik mijn schroom overwonnen en probeerde ik haar adres te ontfutselen. De eigenaar moest echter niets van het stel opgeschoten tieners hebben en zette ons op straat. Ik stribbelde eerst nog wel even verbaal tegen, maar toen Luuk mij aan de arm trok had ik mijn verzet snel opgegeven. Steun zoekend bij elkaars schouders waren we slingerend naar de camping teruggelopen. Luuk liet zich voor de tent in het gras vallen, hinnikte lachend tegen de maan en beweerde dat de donkere zijde het mooiste was. Ik piste in de Maas en trachtte in het schijnsel van een lantaarn de belletjes te tellen die de kletterende urine veroorzaakte. ‘Kom in de tent, Luuk, je vat kou zo,’ sprak ik hem vaderlijk toe en ritste mijn gulp dicht. ‘Ik slaap buiten vannacht,’ antwoordde hij met zware tong. Ik liep naar hem toe, tilde hem op en voor hij het goed en wel besefte hield ik hem in mijn armen geklemd. ‘Nee, niet doen, Michel, ik moet
zeiken.’ Hij was sterker dan ik. Met zijn krachtige linkerarm dwong hij mij los te laten en even later rolden we over het grasveld. Daarna probeerden we een imitatie van het varken van Benschop te geven, al kan het ook zo zijn dat ik dat die nacht gedroomd heb.
Hij is in slaap gevallen, de oogleden niet helemaal gesloten en de mond wijd open. De ademhaling is nog trager geworden en stokt telkens even. Iedere keer wanneer hij na de korte hapering inademt ontsnapt mij een zucht van verlichting. Het zweet staat me in de handen en ik krijg het benauwd. Juist op het moment dat ik voor het raam wil plaatsnemen om afleiding te zoeken gaat de deur open. Arjan komt binnen en beduidt dat hij mij komt aflossen. Even ontmoeten onze blikken elkaar, maar we wisselen geen woord. Zijn moeder laat mij uit en ik groet haar voordat ik de deur achter me dichttrek. De klap dreunt nog na in mijn hoofd wanneer ik zie hoe het vierde elftal woedend bij de scheidsrechter protesteert.
Giel van Strien
|
|