Dolende dwaalsporen
Sergei valt achterover de gang in. Hij had met z'n rug tegen de liftdeuren geleund. Niet verstandig. Met een knal stuitert zijn hoofd op de betonnen ondergrond. De huizen op de galerij draaien om zijn hoofd. Zwarte vlekken verschijnen voor zijn ogen. Zijn hand probeert een deurkruk te bereiken. Hij hoort iemand met kleine passen naderen. Een meisje van een jaar of vijf drentelt op hem toe. Sergei kijkt omhoog. Ze heeft lange blonde vlechten, staat met haar rug naar hem toe, hangend over de balustrade. Zachtjes zingt ze een liedje. Hij herkent de melodie. Ziet de zandbak waarin hij speelde, vroeger, een eeuwigheid geleden. Hij probeert overeind te komen maar een vlammende steek in zijn nek doet hem ineenkrimpen. Het meisje draait zich langzaam naar hem toe. Haar gestalte groeit, haar armen slingeren langs haar lichaam. De vlechten vallen van haar hoofd, de kale schedel vertoont afgrijselijke korsten van nog etterende wonden. Haar ogen vangen hem. Dode ogen. Een verschrikkelijke leegte maakt zich van hem meester. Sergei! Sergei!! Ze krijst, pakt zijn hoofd in haar handen. Haar nagels rijten zijn huid open. Haar tandenloze bek verspreidt een gore rioollucht. Gorgelend kotst ze de woorden over hem heen.
‘Sergei! Ga weg! Ga weg! Ik wil niet meer, nooit meer, hoor je! hoor je me!! Sergei!! Ga weg! Verdwijn!’ Hij kijkt haar aan. Dit is geen vrouw. Dit is geen mens. Dit is een gedrocht. Een monster. Maar die ogen. Die ogen, een glans van herkenning.
‘Maar...jij bent...’
‘NEE!! ik ben niets, ik ben nooit iemand geweest. Ik zal nooit iemand zijn, ik wil niemand zijn. Kijk naar me Sergei! Wat zie je? Zeg me wat je ziet! Zeg het me! Zeg het me!’
Sergei slaat zijn ogen op. Zweet parelt over zijn voorhoofd. Een man buigt zich over hem heen.
‘Hij is er weer, geloof ik.’ Vaag hoort hij een sirene. De man ziet er betrouwbaar uit. Zijn ogen tenminste. De rest van zijn gezicht is verborgen achter een kapje. Zeker aan de shoarma gezeten. ‘Hallo?’ Hij voelt zijn tanden niet meer. Het is alsof zijn hele kop verdoofd is. Alsof hij naast z'n lichaam ligt, niet in staat iets te voelen. Het suist in zijn hoofd. ‘Ga weg! Ga weg! Zeg het me! Zeg het me!’ Hij glijdt weg, vliegt, valt in een diepte, vindt zichzelf terug, deinend op een wolk van suikerspinnen. Verdomd! Suikerspinnen! Da's lang geleden. Vroeger, ja vroeger. Met z'n allen naar de kermis. Centen peuren uit alle hoeken en gaten van het huis. De