‘Waar woont uw moeder?’ De man met de pet gaat naast me zitten. ‘In een verzorgingshuis misschien?’
‘Nee, gewoon thuis. Bij mij. Maar waar ben ik nu dan?’
‘Bij het station. Ik ga niet verder, 't is mooi geweest voor vandaag.’
‘Maar hoe kom ik dan bij moeder?’
‘Waar bent u ingestapt, meneer?’ Hij klinkt aardig.
‘In de bus.’
De man zucht. ‘Hoe heet u, meneer?’
‘Frits.’
‘En waar woont u?’
‘Bij moeder.’ Ik weet dat ik iets anders moet zeggen, de man zucht weer.
‘Mag ik uw kaartje even zien?’
Kaartje, op de bus. ‘Het kaartje is op de bus,’ zeg ik. ‘Het was op tijd.’
‘Nee ik bedoel uw stempelkaartje, dat u in dat kastje daar hebt gedaan. Dan kan ik zien waar u ongeveer bent ingestapt.’
Ik voel in mijn zakken. Een opgevouwen papiertje. De man schudt zijn hoofd maar glimlacht erbij. Hij vouwt het open, leest en staat op.
‘U doet me denken aan mijn vader.’ Een moment legt hij zijn hand op mijn schouder. ‘Blijft u maar zitten, ik ben zo weer terug.’
De deuren zoeven open en hij loopt naar een fel verlichte ruimte waar allemaal mannen staan in blauwe overhemden. Hij haalt een telefoon uit zijn zak, praat erin en knikt. Dan komt hij weer terug naar de bus. Ik zwaai naar hem en hij glimlacht.
‘Ze was al bezorgd om u, ik breng u even terug. Ze zal u bij de bushalte ophalen.’ Boven de voorruit opent hij een kastje waarin hij ergens aan draait. ‘Zo meneer, nu zijn we buiten dienst, en heeft u de bus helemaal voor u alleen. Met privé-chauffeur.’
‘De lege bus van zes uur.’
‘Nou, 't is iets later ondertussen.’ De chauffeur manoeuvreert tussen de geparkeerde bussen door en ik druk mijn neus tegen het raam. ‘Ik zal het licht een beetje dimmen,’ zegt de chauffeur, hij kijkt me aan via de binnenspiegel. ‘Anders willen er meer mensen met ons mee.’
Het gedempte licht scheelt, ik kan nu meer zien buiten. We rijden langs de verlichte stadspoort. De fontein ernaast staat in de steigers, renovatie. Was wel nodig. Linksaf door de winkelstraat. Daar is het rustig, alleen bij de snackbar zijn nog mensen bezig. Veel winkels ken ik niet, die zitten er waarschijnlijk nog maar kort.
‘We zijn er bijna. Ze staat vast al bij de bushalte,’ zegt de chauffeur in de spiegel.
Ik tuur door het raam. Herken de flat, die staat op de hoek. Dan zijn we bijna thuis. Snel hurk ik voor de stoel.
‘Wat doet u nu?’ De chauffeur kijkt verschrikt achterom.
‘Ssst,’ zeg ik en druk mijn wijsvinger tegen mijn lippen. ‘Lachen!’ De bus stopt en de deuren zoeven open.
Moeder stormt naar binnen.
‘Waar is mijn man?’ Ze kijkt verwilderd om zich heen. Dat speelt ze goed zeg. Ik sta op en roep: ‘Verrassing!’