Parmentier. Jaargang 19
(2010)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Philip Metres
| |
[pagina 11]
| |
juist in zich op, terwijl het lezers tegelijkertijd een reis biedt door het gedicht. Door deze dubbele beweging lokken documentaire gedichten constant hun eigen mislukking uit; ze onderzoeken de rekbare grenzen van het gedicht in relatie tot datgene wat Wallace Stevens ‘de druk van de werkelijkheid’ noemde. Hij definieerde dit als ‘leven in een staat van geweld; voor ons in Amerika vooralsnog geen lichamelijk geweld, maar wel voor miljoenen van onze vrienden, voor nog meer miljoenen van onze vijanden en, het mag gezegd, een staat van spiritueel geweld voor iedereen.’ (‘The Noble Rider and the Sound of Words’). Stevens klonk niet eerder zozeer als Martin Luther King Jr..
Het geslaagde documentaire gedicht weerstaat de druk van de werkelijkheid en kan op zichzelf staan: zijn taal en vorm kunnen niet gereduceerd worden tot die van het pamflet, goed voor kant-en-klaar gebruik, maar rijp voor de prullenbak. Het mag dan zo zijn dat dit soort gedichten niet ‘overeind zullen blijven’ in de rechtszaal, ze getuigen wel van de stemmen van mensen naar wie niet geluisterd wordt en die oog in oog met onbeschrijflijk geweld moeten zien te overleven. In de woorden van C.D. Wright in One Big Self: ‘Ook ik heb lief. Handen. Gezichten. De omtrek / Van de eiken. Ik onthul. / Niets dat bruikbaar is. In een rechtszaal’. Deze gedichten benutten de dubbelzinnigheid tussen een niets en een iets dat bruikbaar is. Hun kracht ligt in de wijze waarop ze bemiddelen tussen de taal van het bewijs en de taal van transcendentie.
De volgende, ruwweg chronologische lijst van documentaire gedichten biedt enkele hoogtepunten uit de traditie van de dichter als journalist, documentairemaker, geschiedschrijver, agitator. | |
1. ‘IV: Domestic Scenes’ en ‘VIII: Negroes’ uit Testimony: The United States, 1885-1890 (1934, 1978-9) en Holocaust (1975) van Charles ReznikoffJe zou een willekeurig aantal Amerikaanse balladezangers - zowel anoniem als beroemd - als uitgangspunt kunnen nemen voor een lijst met documentaire poëzie. Er zijn goede argumenten te geven waarom ook de Cantos van Ezra Pound - dat epische gedicht ‘met geschiedenis’ - geschikt zou zijn. Desondanks vormen Charles Reznikoffs Testimony en Holocaust een passend vertrekpunt. Reznikoff - die deel uitmaakte van een groep dichters (waartoe ook Louis Zukofsky, George Oppen, Carl Rakosi en Basil Bunting behoorden) die bekend werden als de Objectivisten, vanwege hun poëzie van strikte beschrijving en niet aflatende aandacht voor de wereld - werkte in een juridische uitgeverij, waar hij rechtbankverslagen samenvatte. | |
[pagina 12]
| |
Deze baan leidde tot zijn voornaamste werken, twee boeklange docu-gedichten die hun regels ontlenen aan rechtzaken (vaak met raciale misdaden als onderwerp) uit zowel de Verenigde Staten als Duitsland. Testimony, oorspronkelijk gepubliceerd als proza in 1934, groeide uit tot een aanzienlijke, tweedelige poëtische meditatie over Amerika, voltooid in 1978-1979. Net als voor de negentiende-eeuwse balladezangers ontvouwde het verhaal van Amerika zich voor Reznikoff in vaak choquerende geweldsdaden - daden die de donkere kanten van het Amerikaanse leven laten zien: racisme, patriarchaal geweld en bekrompen haat. Op een soortgelijke manier comprimeert Holocaust zesentwintig delen met getuigenverklaringen afkomstig van de processen tegen Nazioorlogsmisdadigers in Neurenberg en Jeruzalem. In het gedicht biedt hij zichzelf, vol zelfkritiek, aan als poëtisch medium, een secundaire getuige van de verschrikkingen van de Shoah.
De volgende selecties aan het begin van Testimony - ‘IV: Domestic Scenes’, ‘VIII: Negroes’, ‘IX’ en ‘X’ - dramatiseren het geweld van raciale en seksuele repressie met behulp van rauw understatement. Reznikoffs gebruik van sobere, bureaucratische taal doet het gedicht zinderen van onmededeelbaarheid, vooral omdat hij schijnbaar losstaande voorbeelden van Amerikaans geweld met elkaar in verband brengt, waaronder een neger die geslagen en vermoord werd, zogenaamd nadat hij bij een blanke familie naar binnen gekeken had; een Ierse vrouw die verdween en later vermoord teruggevonden werd; en een heel dorp dat uitstierf toen bleek dat er nooit een spoorweg zou komen. | |
2. ‘Absalom’ en ‘George Robinson: Blues’ uit The Book of the Dead (1938) van Muriel RukeyserMuriel Rukeysers The Book of the Dead is een onvergetelijk lang gedicht over mijnwerkers met stoflongen in West Virginia gedurende de late jaren twintig en vroege jaren dertig. Rukeyser, die zich op een trip naar Gauley Junction, West Virginia, had aangesloten bij haar vriendin Nancy Naumburg, een radicale journaliste en fotografe, gebruikte rechtbankverslagen, interviews in de eerste persoon en verhalende poëzie om een gedicht te creëren dat The Waste Land evoceert - als het door Rosa Luxemburg geschreven was. Dit gedicht is een van de minst bekende grote lange gedichten van de twintigste eeuw. In haar gebruik van een scala aan poëtische vormen (van blues tot sonnetten) brengt Rukeyser een hommage aan de stemmen en verhalen van het mijnvolk uit West Virginia dat worstelt met de verwerking van hun individuele en collectieve verliezen. Met deze krachtsinspanning ontpopt Rukeyser zich tot een poëtische Isis, die de Osirissen van Gauley Junction tot leven wekt. | |
[pagina 13]
| |
Net als Reznikoffs Testimony bevat Rukeysers Book of the Dead stemmen die doorgaans geen deel uitmaken van het Amerikaanse levensrefrein. ‘Absalom’ en ‘George Robinson: Blues’, die respectievelijk de stemmen van een bedroefde moeder van mijnwerkers en een Afro-Amerikaanse mijnwerker vertolken, zijn beide dramatische sleutelmonologen binnen het langere gedicht, terwijl ‘The Disease’ transcripties van een doktersverklaring over stoflong gebruikt. De voorlaatste regels van ‘Absalom’, uitgesproken door een moeder die namens haar dode zoon spreekt, zijn gaan staan voor Rukeysers eigen reddingsproject: ‘Hij zal niet worden gekleineerd, nooit; / Ik zal mijn zoon een stem geven’. | |
3. ‘America’ (1956) van Allen Ginsberg‘America’ is een goed voorbeeld van hoe een gedicht het nieuws van een heel tijdperk kan brengen en tegelijkertijd een lens biedt op het verleden. In dit geval roept Allen Ginsberg zowel zijn eigen heden op, midden jaren vijftig, als de radicale zeitgeist van de jaren 1910-30 (door verwijzingen naar de Wobblies, Sacco en Vanzetti, en de Scottsboro Boys). Hierdoor wordt Ginsbergs ‘America’ een monument ter ere van zijn eigen historische moment, van de buitensporige angsten voor het communistische Rusland uit de mainstream (‘Zij wil onze auto's meenemen uit onze garages.’) tot zijn eigen clowneske Beat-verzet tegen die cultuur (‘Amerika, dat ben ik. Ik praat weer eens tegen mezelf.’). ‘America’, een gedicht dat rijk is aan toonaarden en stemmen, afwisselend hilarisch en vol woede, voelt bevrijdender aan dan ‘Howl’, en daarbij is het een stuk leuker om te lezen (en te horen). De beroemde opname van ‘America’, beschikbaar in Holy Soul Jelly Roll: Poems and Songs en in Poetry on Record, toont Ginsberg op zijn best: geestig, extatisch zonder zichzelf te verliezen, en het publiek dat bij elk woord aandachtig luistert en lachend zichzelf herkent.Ga naar voetnoot3 | |
4. ‘The Lonesome Death of Hattie Caroll’ (1964) van Bob DylanBob Dylan schoof op naar een meer surrealistische, apocalyptische visie toen hij zich op elektronische muziek toelegde, maar zijn vroege werk is rijk aan bittere nummers die de raciale en klassen-ongelijkheden van het leven tijdens de jaren van ongekende welvaart na de Tweede Wereldoorlog vastleggen. Harry Smiths beroemde Anthology of American Folk Music (1952), een van Dylans meest vruchtbare invloeden, bevat een verzameling liederen die de traditie van balladezangers, het bewerken van sensationele nieuwsverhalen als het zinken van de Titanic (cf. ‘When That Great Ship Went Down’) of de moordaanslag op een president (cf. ‘Charles Guiteau’), illustreren, evenals de traditie om ze vanuit het perspectief van een buitenstaander te vertellen. De ballade | |
[pagina 14]
| |
is per slot van rekening allang opgenomen in de poëziecanon, van onvervalste balladen als ‘Barbara Allen’ tot de op hymnen gebaseerde gedichten van Emily Dickinson, die het metrum en rijm van de ballade volgen.
‘The Lonesome Death’ neemt afstand van enkele beperkingen van de poëtische balladevorm, maar zijn gebruik van rijm en verdichte manier van vertellen plaatst het binnen deze traditie. Het vertelt over de moord op de eenenvijftigjarige zwarte dienstmeid Hattie Caroll door een rijke man met politieke connecties genaamd William Zantzinger en zijn daaropvolgende veroordeling tot zes maanden cel. De veroordeling vond plaats in augustus 1963; nog geen twee maanden later had Dylan het nummer al opgenomen en speelde hij het geregeld tijdens liveshows en op televisie. Door niet alleen het gruwelijke verhaal zelf aan het licht te brengen, maar ook de sentimentele berichtgeving vanuit de massamedia (‘er is nu geen tijd voor tranen’), won Dylan de betrokkenheid van het publiek op een manier die hij jaren later zou herhalen, toen hij de zaak van Robin ‘Hurricane’ Carter op zich nam in ‘Hurricane’ - een lied waarvan het selectieve gebruik dat Dylan van de gebeurtenissen rond de moord maakt bijna even vaak bediscussieerd is als de zaak zelf. | |
5. Zero Hour and Other Documentary Poems (1980) van Ernesto CardenalErnesto Cardenal, een Jezuïetenpriester en voormalig Nicaraguaanse minister van cultuur na de Sandinistische revolutie in de jaren zeventig, schreef het titelgedicht van het boek halverwege de jaren vijftig om de strijd van zijn land voor economische en politieke onafhankelijkheid van de Verenigde Staten te dramatiseren en om de vermoorde Nicaraguaanse guerrilla Carlos Sandino te eren. Andere gedichten uit de verzameling, die ten dele geïnspireerd was op Pablo Neruda's Canto General, documenteren de revolutie van 1979 terwijl die plaatsvindt - een hectisch en extatisch soort revolutionaire poëzie, maar niet altijd even geslaagd.
Sommigen wijzen erop hoezeer Cardenals poëzie, waarin het verleden gedetailleerd wordt opgeroepen, een kritisch, historiografisch doel diende in een samenleving waarin meningsverschillen onderdrukt werden; sommige gedichten, geschreven in het heetst van de revolutie, vervallen af en toe in het kritiekloos celebreren van alles wat in naam van de revolutie gedaan wordt. Vertaler Robert Pring-Mill, de eerste die Cardenals poëzie ‘documentair’ noemde, merkt in zijn inleiding op dat deze gedichten filmische technieken gebruiken als ‘crosscutting, versnelde montage of flash frames... [hetgeen] erop gericht is een bijdrage te leveren aan de vormgeving | |
[pagina 15]
| |
van de toekomst - waarbij de lezer in het poëtische proces betrokken wordt om hem daarna tot volledige politieke betrokkenheid te prikkelen’ (ix-x). Terwijl zijn lezers de geschiedenis reconstrueren, delen ze in het vertellen erover en geven ze hun eigen versies van waar hun gedeelde toekomst heen zou kunnen leiden. | |
6. ‘The Colonel’ (1982) van Carolyn ForchDe jaren die Carolyn Forch als mensenrechtenactivist in El Salvador (1978-81) doorbracht resulteerden in dit gedicht, waarin een dichter een kolonel bezoekt die een geprivilegieerd maar opgesloten bestaan leidt in zijn land. Forchs gedicht, geschreven in proza, presenteert zich als een documentaire hervertelling. Het begint onheilspellend: ‘Wat je gehoord hebt is waar’. Dit gedicht is evenwel juist interessant omdat het zowel een documentaire laag bevat als vele aanwijzingen voor literair vakmanschap. Met andere woorden: het wijst op het sterk fictieve karakter van het leven dat de kolonel achter zijn ommuurde vesting leidt, maar ook op het literaire aspect van alle documentaire poëzie. In het gedicht wordt verteld hoe de maan zelf ‘naakt aan een zwart koord boven het huis bungelde’, als was het een verhoorlamp of toneelrekwisiet. Forch stelde later Against Forgetting: Twentieth Century Poetry of Witness samen, een bloemlezing met poëzie die geschreven is onder extreme omstandigheden die ‘het sociale op het politieke terugwint en zodoende het individu verdedigt tegen onrechtmatige vormen van dwang’. | |
7. Coming to Jakarta: A Poem about Terror (1989) van Peter Dale ScottToen literatuurwetenschapper Tracy Ware betoogde dat ‘Coming to Jakarta in zekere zin het lange gedicht is dat [Noam] Chomsky nooit schreef’, verwoordde ze precies het noodzakelijk radicale karakter van Peter Dale Scotts merkwaardige en meeslepende epos. Maar Chomsky, de taalkundige en politiek anarchist die bekend staat om zijn onverstoorbare rationalisme, evoceert nooit de persoonlijke terreur die Scott oproept in deze beklemmende weergave van zijn opwindende ervaringen met het gekonkel in de internationale politiek.
In dit gedicht boekstaaft Scott het proces dat leidde tot de ontsluiering van zijn persoonlijke, familiale en politieke betrekkingen met de onderaardse machinaties van de CIA in de jaren zestig. Het is het eerste deel van een trilogie van lange gedichten dat het onbekende verhaal vertelt van CIA-betrokkenheid in Indonesië, met name gedurende de slachting van een half miljoen mensen in 1965. Scott kiest onder meer voor poëzie omdat hij | |
[pagina 16]
| |
niemand kan vinden die een ongekuiste versie van de rol van de CIA in Indonesië en elders tijdens de Koude Oorlog zou willen publiceren. Voor Scott vliegt poëzie nog altijd buiten het bereik van de radar van het censuurapparaat dat in het proza nog wel steeds zijn werk doet. Hoewel het gedicht af en toe in samenzweringstheorieën vervalt (of daar misschien juist zijn kracht aan ontleent), toont het ook hoe poëzie zowel een medium voor als een voedingsbodem van onuitgesproken geschiedenissen kan worden. Zoals Whitman zich voornam te zingen voor ‘vele lange, zwijgende stemmen’, zo probeert Scott zijn verhaal nauwgezet te vertellen in een vorm die eigen is - ook al is hij gebaseerd op William Carlos Williams' ‘triadische voet’ van drieregelige stanza's waarbij steeds verder wordt ingesprongen. | |
8. ‘911 Is a Joke’ (1990) van Public EnemyChuck D, het meesterbrein en de voornaamste tekstschrijver achter Public Enemy, noemde rap eens ‘het CNN van het getto’. De veelgeprezen rapformatie bestormde de wereld van de populaire muziek in de late jaren tachtig met Fear of a Black Planet. Een van de vele actuele nummers op dit album, ‘911’, laakt het falen van nooddiensten die niet snel reageren op oproepen uit zwarte buurten. Gezongen door Flava Flav, de komische sidekick van Chuck D, is het nummer niettemin een vernietigende aanklacht tegen het gebroken sociaal contract. Opmerkelijk aan ‘911’ is natuurlijk dat dit nieuws geen nieuws voor het getto was (wiens bewoners zich zeer bewust waren van de problemen met het krijgen van medische hulp), maar nieuws over het getto (voor de blanke luisteraars van de groep uit de voorsteden).
Ondanks het deprimerende onderwerp bevat het nummer in zijn aanhoudende allusies, zowel muzikaal als talig, meer dan genoeg poëzie; als Flav het verlies van ledematen bijvoorbeeld vergelijkt met ‘compilatie’ gebruikt hij uit de muziekindustrie afkomstige metaforen om de brute economie van medische noodhulp bloot te leggen. Steeds moet ik daarbij denken aan Whitmans ‘Song of Myself’ waarin de dichter de verkoop van een meisje met éénvierde negerbloed op één lijn stelt met de amputatie van een ziek ledemaat, dat ‘op afschuwelijke wijze in een emmer valt’. Net als voor Flav zijn zwarte mensen voor Whitman gereduceerd tot niet meer dan verwisselbare onderdelen. | |
9. ‘News Report, September 1991: U.S. Buried Iraqi Soldiers Alive in Gulf War’ van Denise LevertovIn ‘News Report’ schuift Denise Levertov enkele van haar eerdere, lyrische pogingen tot anti-oorlogspoëzie terzijde door een collage | |
[pagina 17]
| |
te maken van een journalistiek artikel over de massabegrafenis van Iraakse soldaten door de Verenigde Staten. Dat wil zeggen: de dichter voert een ‘cut-up’ uit op het oorspronkelijke artikel, breekt de taal in stukken en geeft zo uitdrukking aan het trauma van een Amerikaanse militaire operatie die gepaard ging met het bulldozeren van loopgraven tijdens Operation Desert Storm, waardoor Iraakse soldaten levend begraven werden.
Door de herhaling en juxtapositie van woorden van militaire woordvoerders van de Verenigde Staten legt de dichter de nadruk op de beperkte toegang die media tot de oorlog hadden (en daarmee het gebrek aan niet-militaire getuigen van de doden) en onder streept ze de banden van de oorlog met het kapitalisme. Frasen als ‘zorgvuldig gepland en / geoefend’ en ‘de tactiek had als doel’ hadden moeiteloos uit een ondernemingsvergadering afkomstig kunnen zijn. De gruwelijke limiet van een bedrijfsmatige manier van denken wordt samengebald in de verklaring van een kolonel dat de massabegrafenis van de Irakezen gerechtvaardigd was omdat het individueel begraven van de lichamen niet ‘kosteneffectief’ was. Het had immers tot nog meer Amerikaanse slachtoffers kunnen leiden. | |
10. CodaDe laatste maanden ben ik enkele andere opvallende gedichten tegengekomen die zich op intrigerende manieren op documentair materiaal baseren.
Blue Front (2006) van Martha Collins is een vorm van geëngageerde geschiedschrijving waarin de dichter een poging doet haar vaders ervaring te reconstrueren die als vijfjarige getuige was van de lynchpartij van een zwarte man in de kleine stad Cairo, Illinois. Collins presenteert de tegenstrijdige en elkaar overlappende beschrijvingen van wat er gebeurde op die noodlottige dag om te onderzoeken hoe moeilijk het te boek stellen van traumatische gebeurtenissen is.
Jorie Grahams Overlord (2006) gebruikt fragmenten uit de taal van soldaten die in Operation Overlord meededen, de Amerikaanse stormloop op Omaha Beach aan de Normandische kust tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze zet de meditatie over een oorlog uit het verleden ook in om het aanhoudende conflict in Irak te bekritiseren.
C.D. Wrights One Big Self (2006) selecteert uitspraken en verhalen uit interviews van de dichter met gevangenen uit Louisiana, die hij samen met fotograaf Deborah Luster voerde (misschien | |
[pagina 18]
| |
in de traditie van Muriel Rukeysers reis naar Gauley Junction met fotograaf Nancy Naumburg). Wright jongleert met deze stemmen en beelden op zo'n manier dat er ‘één groot zelf’ ontstaat dat auteur, lezer en gevangene omvat.
Ten slotte componeert H.L. Hix in God Bless een serie wiskundig-formele gedichten ‘geheel samengesteld uit passages ontleend aan toespraken, executive orders en andere publieke uitspraken van George W. Bush’ waar hij vervolgens op de brieven en toespraken van Osama bin Laden gebaseerde gedichten doorheen weeft. De gedichten transformeren de taal van George Bush op komische en verontrustende wijze tot even gedetailleerde als exotische vormen zoals de sestina en de ghazel.
Nog aardig om te vermelden is dat recente pogingen tot dit soort documentaire poëzie vaak het effect van een koor sorteren, met een veelheid aan stemmen en uitingen die in een grotere (maar vaak dissonante) symfonie samenkomen. Dit zijn gedichten die niet simpelweg ‘menigten bevatten’ (zoals Whitman blufte), maar kolken en bruisen van menigten. |
|