[Nummer 2]
Van de redactie
An italicized I staggers down the street,
making its demands known to the traffic.
Bob Perelman
De ik-fguur is het meest ongrijpbare personage in de letteren. Een goed deel van de twintigste-eeuwse literatuur(beschouwing) probeerde het ‘ik’ te ontmaskeren als een fictieve constructie, maar pakweg het laatste decennium lijkt het echte ik terug van weggeweest. De discussie concentreert zich nu vooral op het autobiografisch schrijven dat onder het lemma ‘autofictie’ de dunne grens tussen het fictieve ik en het reële ik exploreert - dat laatste wil zeggen: de schrijver van vlees en bloed, zoals wij die menen te kennen van bijvoorbeeld de achterflapfoto en televisieoptredens. In het door hen samengestelde en ingeleide dossier ‘Ik’ mengen Bart Vervaeck en Arnoud van Adrichem zich in het debat, en wagen een ultieme poging om de eerste persoon enkelvoud in zijn vele gedaanten te doorgronden.
Allereerst geven zij het woord aan Ger Groot. Hij schrijft over de filosofische wederwaardigheden van het ik tijdens de tweede helft van de vorige eeuw. Lut Missinne essayeert vervolgens over het complexe spel met feit en fictie in autofictionele boeken of moderne autobiografieën. Gwennie Debergh belicht het mozaïek aan ikken in de romanreeks Voorbij ik en waargebeurd van Herman Franke. Atte Jongstra laat voorts zien dat hij via kropsla en doperwtjes iets over zichzelf kan zeggen zonder het onderwerp werkelijk aan te snijden. Erik Spinoy interviewt zichzelf over zijn jongste dichtbundel Ik en andere gedichten. Arnoud van Adrichem en Jan Lauwereyns dichten over het verlies van hun ‘ikding’ in de echoput, terwijl Peter Verhelst, tot slot, juist een surplus aan ‘ikken’ blijkt te bezitten getuige zijn prozagedicht met de veelzeggende titel ‘Iks’. Speciaal voor dit dossier portretteerde beeldend kunstenaar Damiaan Renkens het ik als de ander, een schijngestalte die aan zijn eigen schaduw tracht te ontsnappen.
Buiten het dossier treft u een essay van Daniël Rovers over Christiaan Weijts' Art. 285b, een roman waarin de schrijver en zijn hoofdpersonage verdacht veel op elkaar lijken. Hugo Bousset besluit deze Parmentier met een nieuwe aflevering van zijn vaste prozarubriek ‘Geritsel van papier’, waarin hij een ontmoeting organiseert tussen Koetsier Herfst van Charlotte Mutsaers en Lust van Elfriede Jelinek. Ook in deze ‘feminiene’ romans blijken ego en alter ego tikkertje te spelen - een tegelijk ernstig en lichtvoetig spel waarbij de lezer 'm steeds blijkt te zijn: ik.