| |
| |
| |
Bram Ieven
Antitaal
Over de taalterreur van Maurice Blanchot
Testrit
Maurice Blanchots verhaal L'Attente, l'oubli kenmerkt zich door een ascetisch, gefragmenteerd narratief dat direct begint met een hapering: ‘Hier, en bij deze zin die wellicht ook aan hem gericht was, werd hij gedwongen te stoppen’. (7) Bij de aanvang wordt een plaatsbepaling gegeven, abrupt onderbroken door een komma die haar wachttijd opeist. Omdat we te maken hebben met een deiktische verwijzing, blijft de plaatsbepaling voorlopig onbepaald, ze kan later in het verhaal pas betekenis krijgen, wanneer we te weten komen dat het personage zit te schrijven op zijn hotelkamer. Bij een eerste lezing ontstaat mogelijk de indruk dat de plaatsbepaling verwijst naar de zin die ze opent. Wat na de komma volgt, slaat dan meteen terug op wat aan de komma voorafgaat. Door het mannelijke hoofdpersonage van het verhaal vervolgens te laten denken dat de openingszin wellicht ook hem betreft, plooien de gebeurtenissen en handelingen van het narratief terug op de wijze waarop deze gebeurtenissen (na)verteld worden. De gebeurtenis en het vertellen van de gebeurtenissen zijn niet langer duidelijk onderscheiden. Het ‘hier’ waaraan de openingszin refereert, kan een plaats zijn waar het verhaal zich afspeelt, zoals de hotelkamer, of het kan verwijzen naar de openingszin zelf, zoals die bovenaan de pagina bij de aanvang van het boek staat.
Dergelijke narratieve en talige constructies creëren een meervoudigheid die zo kenmerkend is voor het proza van Blanchot. Ze zijn stilistisch ascetisch, toegankelijk zelfs. Toch ontstaat er een meervoudigheid in betekenis en in thematische invulling: de precieze betekenis van ieder woord op zich is (nog) niet helemaal duidelijk en waarover het narratief precies vertelt (het thema) blijft ook enigszins diffuus. Een stijltechnisch uiterst zuinige, zeer economische of zelfs extra-economische articulatie van narratief en zinsbouw vouwt de verschillende betekenislagen in elkaar en garandeert zo een ‘disparate verscheidenheid’. Ieder narratief
| |
| |
behoort toe ‘aan het meervoudige en heeft maar een realiteit als meervoudig’, aldus Blanchot in Le pas au-délà. (50) Dat deze meervoudigheid typerend is voor het narratief doet de vraag opkomen wat een narratief is, waarin haar eigenzinnige meervoudigheid bestaat, en waartoe die leidt.
L'Attente, l'oubli is als narratief wellicht eigenzinnig omdat het abstracte bespiegelingen over de aard van aanwezigheid, aandacht en bewustzijn moeiteloos opneemt in een narratieve reconstructie van een minimum aan kleine handelingen die in een hotelkamer plaatsvinden, in de interactie tussen twee personages. Nochtans is het stuk geen dekmantel voor een meer eigenlijke conceptuele boodschap. Het narratief geeft zoals gewoonlijk aanleiding tot enkele inzichten - maar die worden gekenmerkt door een onherleidbare meervoudigheid die enkel via stijl en taalgebruik, syntaxis en narratieve opbouw ontstaat. De inzichten die L'Attente, l'oubli ontwikkelt, zijn nooit los te maken van hun ontstaan. De literatuur spreekt een eigen, meervoudige taal die zich niet laat overzetten naar ‘een (metafysische, religieuze, etc.) vorm die niet de hare is’. (Faux pas, 99) Centrale begrippen in Blanchots denken zijn allemaal verbonden met deze taal die zich niet laat vertalen naar een metafysische of religieus begrippenapparaat. Het is ‘de taal,’ en exacter nog ‘de ervaring van de taal’ die Blanchots denken vormgeeft. (L'Entretien infini, 103) Blanchot spreekt eigenlijk maar één taal. Die taal draait om meervoudigheid. Maar ook om een doelloze leegte die eigen is aan die meervoudigheid. Daarin schuilt meteen ook de terreur van Blanchots werk.
De terreur van Blanchots werk is niet dezelfde als de terreur waar hij in zijn werk over schrijft, al lopen ze op een evenwijdig spoor. Ze onderscheiden zich van elkaar als techniek en thematiek. Wanneer Blanchot in zijn werk over terreur spreekt gaat het over een thema, waarbij hij eventueel concrete situaties aanhaalt of concrete momenten van terreur. Wanneer het gaat om de terreur van Blanchots werk, dan betreft het de wijze waarop de taal in zijn werk tot ontwikkeling komt, om de ervaring van taal die zich, volstrekt doelloos, op zichzelf terugplooit en zo een ruimte opent, een buiten dat neutraal is, bevrijd van subject of wereld. Leeg. Aan die leegte valt niet te ontsnappen omdat ze eigen is aan de taal zelf. Ze is niet enkel een thematiek die in de taal wordt aangestipt: ze is de taal zelf.
Weliswaar trekt Blanchot een ‘duidelijke lijn tussen de literatuur en de revolutionaire Terreur die ter dood veroordeelt’. (Derrida, Parages, 275) Maar zolang de relatie tussen terreur en literatuur of literaire taal tot een thematische overeenkomst beperkt blijft, is er nog geen terreur te bespeuren. De terreur van Blanchots denken toont zich misschien daar waar hij niet over terreur spreekt, in de passages waarin hij met behulp van taal en via analyse
| |
| |
van taal de begrippen van zijn denken uitwerkt: het buiten, het neutrale, het wachten, de aandacht. We hebben dan niet enkel te maken met een thematische conceptualisering - het gaat om ervaringen die vanuit de taal, in het terugplooien van de taal op zichzelf en in het meervoudige van de taal ontstaan. De terreur van de taal, die voortdurend in ontwikkeling is in de romans van Blanchot, is geen thema en vertoont geen overeenkomst met de doodstraf, ze veronderstelt niet dezelfde soevereiniteit of zelfbeschikking. De taalterreur is doelloos en geeft een idee van een buiten dat met de dood weinig van doen heeft, maar waarin ik wel radicaal afwezig ben. Naar aanleiding van de dood van Blanchot suggereert Derrida dat de ‘kracht van de taal wellicht volledig erop ingesteld is om die evidentie [de dood van Blanchot, BI] te ontkennen, te neutraliseren, op te heffen of ongedaan te maken, op voorhand te overmeesteren’. (270) Dit geeft de taal een kracht mee die, hoe zinloos ook, mogelijk op herstel van de aanwezigheid van een dierbare gericht kan zijn. Bij Blanchot is deze positieve mogelijkheid nooit de bekommernis van de taal. Er valt met de terreur van de taal niet te onderhandelen. Ze is taal tegen de taal. Antitaal.
| |
De kamer, verlaten van zichzelf
Op een dag meent het mannelijk personage van L'Attente, l'oubli dat hij via de beschrijving van zijn hotelkamer tot het diepe inzicht kan komen waarnaar hij al zo lang op zoek is, een blik op het buiten dat hem toebehoort maar waarin hij niet aanwezig is. Een dergelijk buiten behoort tot ‘onvertrouwde intimiteit van het denken’ (L'Entretien infini, 316): een plaats in het denken die het meest tot het denken behoort, maar geen eigendom is van dat denken en niet tot onderwerp van dit denken genomen kan worden. In het verhaal, waarin een man en een vrouw zich gezamenlijk in een hotelkamer bevinden, gebeurt weinig, zelfs vrijwel niets. Uiterst concrete, objectiverende beschrijvingen van de kamer verweven zich met bespiegelingen over de aard van het wachten (l'attente) en de aandacht (l'attention). ‘In de aandacht verdwijnt het centrum van de aandacht, het centrale punt rondom welk het perspectief, het zicht en de orde [...] zich verdeelt.’ (45) De man is zich terdege bewust van de onwennige aanwezigheid van dit zogenaamde centrum van de aandacht, dat hem het meest eigen is maar dat toch onaanraakbaar blijft, dat hij met zijn denken nooit afdoende kan articuleren. Toch wil hij met alle middelen een beter begrip krijgen van dit bevreemdende centrum van de aandacht dat opduikt terwijl hij zich concentreert op de kamer of op zijn gesprekspartner.
De afwisseling van extremen in concreetheid (de hotelkamer) en abstractie (de bespiegelingen over het wachten) als disparaat
| |
| |
beschouwen, zou een lezing van het verhaal opleveren die maar half recht doet aan de eigensoortige literaire taal van Blanchot. Het mannelijke personage weet immers zeker dat juist de concrete beschrijving van de kamer hem in staat zal stellen om tot de kern te komen van zijn abstracte bespiegelingen over het in de aandacht afwezige centrum van de aandacht. Zo wordt in L'Attente, l'oubli helder beschreven hoe hij denkt dat hij het bedreigende en bevreemdende centrum van de aandacht kan vatten door zichzelf als focuspunt te schrappen en de kamer vanuit zijn gesprekspartner te beschrijven:
Het was alsof hij in het binnenste van zijn denken een lijden had geïntroduceerd dat hem dwong om er niet langer aan te denken zodra zij wakker werd. Nochtans ging hij die dag verder. Hij verbeeldde zich dat wanneer hij exact en minutieus en niet vluchtig de kamer zou beschrijven, zonder rekening te houden met de aanwezigheid ervan voor hem, maar zou proberen om de kamer te verdelen rondom de aanwezigheid ervan voor haar, dat hij dan vrijwel noodzakelijkerwijs zou ontdekken wat ontbrak en hoe het gebrek hun beiden afhankelijk stelde van iets dat hem nu eens bedreigend, dan weer vrolijk, als een bedreigende vrolijkheid, toescheen. (32-33)
Kijkend door de ogen van zijn vrouwelijke metgezel hoopt de man tot een inzicht te komen dat nu al een voortdurende schaduw over zijn denken werpt. Tegelijkertijd echter weerhoudt haar aanwezigheid hem ervan om te slagen in zijn ambitie. In de gesprekken met zijn partner (die in het verhaal nooit echt op gang komen) en in haar aanwezigheid zit een zekere vertrouwdheid, die uitvoerige gesprekken belemmert en overbodig maakt. Het mannelijke personage van L'Attente, l'oubli vermoedt dat het mogelijk is om het centrum van het denken, de leegte die dit centrum van het denken uitmaakt, te ‘situeren, als hij in staat zou zijn geweest om er zijn geest ernstiger op toe te leggen’. (32) Maar ondanks deze mogelijkheid is er iets dat het personage - dat het denken - weerhoudt om door te denken. Wat hem belet is de aanwezigheid van de ander, die nochtans ook de kans biedt om vanuit een ander perspectief de kamer te beschrijven, om zo een dieper inzicht te krijgen in dit centrum van de aandacht.
Dat lukt nooit. Wat zich in het gesprek, in de aandacht, of in het wachten onthult, kan het subject nooit benaderen. Het geeft het subject een blik op een buiten dat het subject meteen ook weer uitschakelt. Het buiten is buiten het subject. Daarom heeft het personage de ander nodig als brandpunt van de aandacht. De ongedachte kern van het denken waarnaar de man zoekt, kenmerkt zich door ‘een punt van zwakte en verstrooiing’ (33), een vergetelheid die het zelfs met behulp van extreme concentratie
| |
| |
onmogelijk maakt om ten volle door te dringen tot dit lege centrum van het denken. Hier onthult zich opnieuw de verschrikking van een antitaal, een antidenken, een antiwereld waartoe taal, denken en wereld voortdurend aanleiding geven maar die nooit bevat kunnen worden.
Nochtans, wanneer de twee personages van L'Attente, l'oubli een blik willen opvangen van de vreemde, onaanraakbare blinde kern van het eigene van het denken, dan moeten ze wel met elkaar communiceren. In het stokken van de dialogen en in de beklemmende aanwezigheid van een zwijgende ander toont zich een schim van dit ongrijpbare eigene. De aanwezigheid van een concrete gesprekspartner toont opnieuw dat Blanchots denken enkel lijkt te kunnen ontstaan in het gesprek, in de taal, en via de literatuur.
En nochtans is de onvertrouwdheid die de vreemdheid [étrangété] in het spreken bewaart ook de intimiteit van het denken, ze heeft plaats door die abrupte, stille, ik zou willen zeggen impliciete intimiteit, die als doel heeft tussen twee sprekers, in een gekende en gefrequenteerde ruimte, een andere ruimte te openen waar de gewoonlijke mogelijkheden verdwijnen. (316)
Zoals Blanchot in het bovenstaande citaat uit L'Entretien infini aangeeft, kan net de dagdagelijkse vertrouwdheid tussen twee sprekers aanleiding geven tot die meer fundamentele, of liever grondeloze onvertrouwdheid. Dit wordt mogelijk dankzij een intimiteit tussen de sprekers. Maar het gaat om een ‘intimiteit die nochtans buiten zichzelf ligt’. (L'Espace littéraire, 183) Daarom opent zich vanuit die intimiteit ook een gapende onvertrouwdheid. Deze onvertrouwdheid, die in de haperingen van de taal te voorschijn komt, is geheel en al eigen aan de taal.
| |
Terug tot taal
Dit ondenkbare, neutrale buiten dat de personages van L'Attente, l'oubli obsedeert en waar hun relatie om draait, wordt ook in andere werken van Blanchot consequent aan de taal en aan het gesprek toegeschreven. Om die reden is het narratief van L'Attente, l'oubli ook niet de verpakking van een dieper inzicht dat op zichzelf kan staan. Het wachten, de aandacht en het buiten die in het narratief doorschemeren, worden opgebouwd in de taal die het narratief draagt. Het narratief geeft zo zelf ook blijk van de ‘bedreigende vrolijkheid’ waar de personages onder lijden.
De taal raakt aan de kern van het denken, niet omdat ieder denken tot een semiotisch of symbolisch decoderingsproces kan teruggevoerd worden, maar omdat in het gebruik van de taal een schaduw of vermoeden ontstaat dat de spreker dwars zit: in het
| |
| |
gebruik van de taal, hoe vertrouwd ook, komt iets te voorschijn dat achter die taal zelf lijkt te liggen, dat het sprekende subject dreigt te vernietigen en ook de essentie van het sprekende subject lijkt te zijn. De personages van L'Attente, l'oubli weten dit, maar ook de ongedefinieerde gesprekspartners die zo nu en dan in L'Entretien infini opduiken beseffen dit maar al te goed. Dit heeft de taal gemeenschappelijk met de terreur.
De duistere schaduw van de taal is er niet als zodanig, in een algemeen en abstract idee van de taal. Het inzicht omtrent het neutrale buiten dat vanuit de taal opflakkert, is niet te recupereren met behulp van een filosofische, conceptuele analyse. Het eigenaardige aan dit neutrale buiten is immers dat het pas in de taal, in het alledaagse gebruik ervan ontstaat, net zoals het pas ontstaat in de geconstrueerde meervoudigheid van het narratief en niet in de boodschap die dit narratief verkondigt. In zijn boek Parages wijst Derrida op het eigensoortige statuut van het verhaal, dat ‘datgene vernietigt wat, volgens de logica van de woorden, een gebeurtenis lijkt weer te geven, maar dit niet doet in naam van het concept, als een filosofisch gebaar’. (67) Het denken van Blanchot is niet betrokken op de algemeenheid die zijn filosofische concepten vereisen, het ontstaat vanuit concrete situaties. Dergelijke vertrouwde situaties vormen de aanleiding voor iets dat zelf ongrijpbaar en bevreemdend is, maar niet in filosofische concepten gevat kan worden. Het werk van Blanchot gaat dan ook zelden over de taal als zodanig. Veel vaker vertrekt het vanuit concrete aspecten van de taal en het spreken, zoals de pauze of het interval in een gesprek.
Ieder spreken kenmerkt zich door pauzes, waar wachten op wat volgt onvermijdelijk is. In deze pauzes wordt volgens Blanchot ‘de macht van het spreken’ onderbroken en toont zich het ‘enigma van de taal zelf’. Dat gebeurt omdat hier tegelijkertijd de aandacht en het wachten aan zet zijn. Het betreft dan een ‘aandachtige pauze’. (L'Entretien infini, 106) De pauzes in het spreken tonen zowel de noodzaak als de onvermijdelijkheid waarmee het concrete en het abstracte in Blanchots denken ineenvloeien. Intervallen, pauzes en haperingen komen immers alleen voor in een concreet gesprek. Het zijn bij uitstek kenmerken die buiten de ‘algemene’ definitie van de conversatie vallen.
Dialogen in romans zijn stilistisch duidelijk onderscheiden van alledaagse gesprekken die werkelijk plaatsvinden, maar ook in zijn romans vindt Blanchot een manier om de dialogen te laten stokken. Dat doet hij weliswaar niet vanuit een naïef realistische poging om de haperingen en pauzes van een werkelijk gesprek te benaderen, maar integendeel door uiterst zuinig gebruik van complexe linguïstische constructies of door het plaatsen van een komma die de zin onverwacht een meervoudige betekenis geeft. Iets gelijkaardigs gebeurt natuurlijk met de openingszin van
| |
| |
L'Attente, l'oubli. In het technische en geconstrueerde karakter van de taal zit net zo goed de terreur, dat wil zeggen het onhandelbare en ongrijpbare dat volgens Blanchot steeds opnieuw opduikt in ieder taalgebruik:
Laten we toegeven dat de schrijver zich interesseert voor de kunst als voor een pure techniek, en voor de techniek als het enige middel aan de hand waarvan geschreven wordt wat tot dan toe nog niet geschreven was. Maar wanneer ze waar wil zijn kan de ervaring de operatie nooit onderscheiden van haar resultaten, en de resultaten zijn nooit stabiel of definitief, maar eindeloos gevarieerd en verstrikt in een ongrijpbare toekomst. (La part du feu, 311-312)
Door een exploratie van de technische mogelijkheden en onmogelijkheden van de taal beheersen we de terreur die in de taal sluipt nog niet. Het moment waarop de taal zich tegen zichzelf keert en iedere mogelijkheid tot zin koppig en doelloos omverwerpt valt niet los te trekken van de operatie van de taal zelf, de ervaring van het buiten is niet los te maken van de operatie in de taal die deze ervaring mogelijk moet maken. Meer zelfs, de terreur van de taal bestaat er juist in dat de ervaring die ze constitueert niet los te maken is van de taal zelf. De ervaring is niet te transponeren naar een ander domein van kennen, ze laat zich niet reduceren tot een thema waarover we ‘met behulp van’ taal luchtig kunnen reflecteren. Ze gijzelt de taal - als techniek zowel als expressie. De werkelijke terreur bestaat erin dat we niet los kunnen komen van het doelloze ervan, dat zich niet tot een abstractie (een thema) laat reduceren, maar steeds vanuit het concrete, technische van de taal kan opspringen.
Het concrete schuilt zo ook in het gesprek, dat gekenmerkt wordt door het interval en de pauze die we niet echt onder woorden kunnen brengen, die we zelfs letterlijk stilzwijgen. Blanchot neemt ze tot uitgangspunt en analyseert de aandacht en het wachten in de pauzes. Hierbij is niet zozeer het gesprek in zijn algemeenheid het uitgangspunt van de analyse, maar juist het eigenlijke gesprek, hoe het gevoerd wordt, met behulp van welke middelen. Ook hier weer schuwt Blanchot de technische analyse niet en dat is geen toeval. In een ideaal gesprek zijn de pauzes geschrapt of weggemonteerd, want overbodig, betekenisloos en redundant. Enkel in het werkelijke gesprek zijn ze onvermijdelijk en onoverbrugbaar. Niet zozeer ‘het gesprek’ in algemene zin kenmerkt zich daarom door een wachten dat geen verwachten meer is - het wachten, en daarmee de ongemakkelijke ervaring die dit wachten oproept, sluipt bij uitstek het gesprek in via het concrete. Wie pauzes laat vallen heeft daar een concrete techniek voor nodig, een retorische handigheid of een stilistische taalbe- | |
| |
heersing zoals Blanchot die in zijn romans aanwendt. Wanneer ze spontaan vallen kunnen pauzes bijzonder ongemakkelijk zijn.
Het spreken en de stiltes komen ons vertrouwd voor. Maar deze vertrouwdheid maakt het mogelijk om een abrupte inbraak te doen op het denken, via het concrete gesprek. Het spreken is voor Blanchot daarom geen indicatie van een intersubjectiviteit of transsubjectiviteit waarin verschillende sprekers elkaar in eensgezindheid of desnoods in twist kunnen vinden, maar een plaats waarin het interval of de pauze centraal staat. Dit interval blijft juist ook bestaan tussen twee gesprekspartners:
Tussen de ene en de andere mens is er een interval dat noch van het zijn noch van het niet-zijn is en dat het Verschil van het gesprek draagt, een verschil dat aan al het verschillende en al het unieke voorafgaat. (L'Entretien infini, 99)
Met dit verschil worstelen ook de personages van L'Attente, l'oubli onophoudelijk. Het ontstaat steeds opnieuw in hun concrete haperingen om met elkaar te communiceren, maar het laat zich niet reduceren tot een concrete (en daarom nooit veralgemeenbare) instantie.
| |
Slot: dialectiek en antidialectiek
In een brief aan Georges Bataille schetst Blanchot de dubbele dialectische en non-dialectische beweging van het denken. Dat doet hij ook nu weer door terug te grijpen op de taal. Enerzijds, schrijft Blanchot, is er in het denken een door en door dialectische beweging die streeft naar ‘het spreken van alles [le parole du tout] via een dialectische vervulling’, maar anderzijds is er een door en door non-dialectische beweging die ‘zich totaal niet bekommert om eenheid en niet naar macht neigt (naar het mogelijke).’ (Lettres, 595-596) Dat de eerste beweging dialectisch is, betekent dat ze zich bezighoudt met de opeenvolging van negatie en affirmatie van wat woorden kunnen uitdrukken. De eerste beweging is in zichzelf dus al geen eenheid, ze erkent de beperkte uitdrukkingsmogelijkheid van de taal. Maar wel heeft ze als doel om via een dialectische beweging tot een eenheid te komen die uiteindelijk ook een totaliteit zal zijn. In L'Attente, l'oubli meent het mannelijk hoofdpersonage daarom dat het mogelijk moet zijn om, ondanks zijn eigen gebrekkigheid, toch iets te kunnen onthullen van dat ondenkbare dat het centrum van zijn denken uitmaakt. Dat bleek niet te kunnen omdat datgene waar hij naar zoekt iets is dat niet tot de dialectische beweging van het denken of de taal behoort.
De tweede beweging is antidialectisch en trekt zich van de relatie van de taal tot de wereld of betekenis helemaal niets aan. Dit impliceert dat de tweede beweging niet gewoonweg het tegen- | |
| |
deel is van de eerste beweging. In dat geval zou ze de negatieve variant van de eerste beweging kunnen zijn. De tweede beweging van de taal gaat echter veel verder dan gewoonweg een negatie van betekenis, ze is van een andere orde. Dit is waar het Blanchot om te doen is, hierin ligt de terreur besloten die hij in de taal steeds ziet ontstaan.
In de eerste, dialectische beweging is het denkbaar dat de neiging naar macht en eenheid tijdelijk worden losgelaten, om op die manier beter vat te krijgen op datgene wat enkel in de totaliteit van het spreken kan worden opgenomen door momentaan de aanspraak op totaliteit los te laten. De taal geeft daarbij haar streven naar een omvattende totaaluitdrukking van de wereld nooit op. Zoals Blanchot het uitdrukt in een vroege tekst: de taal blijft dan nog steeds ‘het instrument van het mogelijke’. Ze is gericht op ‘wat denkbaar of mogelijk is op een moment in de geschiedenis’. (Faux pas, 104) Dit is een dialectische en expressieve opvatting van de taal omdat ze vasthoudt aan de subjectieve uiting in haar relatie tot de wereld. De taal drukt de verhouding van een subject tot de wereld of de geschiedenis uit en al kan hierin nooit de volledige waarheid bereikt worden, ze geeft wel een deel van de waarheid mee, namelijk dat deel dat door het subject beleefd wordt. In deze opvatting kan de taal groeien door een progressieve samensmelting van subject en wereld mogelijk te maken. Dit is anders in de antidialectische beweging, die volstrekt onverschillig staat tot macht en onmacht, mogelijkheid en onmogelijkheid. De terreur die ervan uitgaat is niet strategisch, dat wil zeggen ze is niet gericht op het verwerven van macht via chantage of angst. Ze is op geen enkel doel gericht en kan daarom ook volstrekt betekenisloos zijn. Alleen, deze doelloze terreur ontstaat keer op keer in de taal, als een antitaal eigen aan de taal.
Volgens Emmanuel Levinas gaat het in L'Attente, l'oubli om een ‘discontinue en contradictoire taal’ die ‘voorbij de betekenis nog steeds weet te betekenen’. (39) Dit zou impliceren dat er in de taal nog steeds een mogelijkheid schuilt om te betekenen, om een soort zin mee te geven. Ieder betekenen blijft daarom gevangen in een expressieve opvatting van de taal, en blijft daarmee ook dialectisch. Blanchot keert zich van meet af aan tegen deze opvatting van taal als een expressieve mogelijkheid, tegen de taal als mogelijkheid gericht op de expressie van de relatie tussen subject en de wereld. Weliswaar is dit schijnbaar een taak van de taal, maar in werkelijkheid schuilt in de taal altijd iets meer dat enkel via de taal ontstaat en niettemin nooit tot een expressie van subject of wereld gereduceerd kan worden. Meer zelfs, zoals in L'Attente, l'oubli duidelijk wordt, is datgene waar het in de taal om te doen is steeds iets dat zowel subject als wereld op de helling zet. Het gaat om een antitaal die de taal onophoudelijk terroriseert, die tegelijkertijd het meest eigen is aan de taal. Omdat
| |
| |
deze antitaal doelloos is kunnen subject en wereld zich nooit een toegang verschaffen hiertoe, ze kunnen nooit tot beheersing en controle, indijking of onderhandeling overgaan. De terreur van de antitaal is onophoudelijk.
| |
Literatuur
Bataille, Georges (1998), Choix de Lettres 1917-1962. Gallimard: Paris. |
Blanchot, Maurice (1973), Le pas au-delà. Gallimard: Parijs |
Blanchot, Maurice (1962), L'Attente, l'oubli. Gallimard: Parijs |
Blanchot, Maurice (1969), L'Entretien infini. Gallimard: Parijs |
Blanchot, Maurice (1955/2003), L'espace littéraire. Gallimard: Parijs |
Blanchot, Maurice (1949), La part du feu. Gallimard: Parijs |
Blanchot, Maurice (1943), Faux pas. Gallimard: Parijs |
Derrida, Jacques (2003), Parages. Galilée: Parijs |
Levinas, Emanuel (1975), Sur Maurice Blanchot. Fata Morgana: Parijs |
|
|