| |
| |
| |
Ludo Jongen
Aan Tafel!!
Eten en drinken in de Middeleeuwen
Een speurder, politie dan wel privé, lost misdrijven op, bij voorkeur moorden. Die constatering zal niemand van zijn stoel doen vallen. Dat is doodnormaal. Guido Brunetti vormt op deze regel geen uitzondering. Bijzonder is wel dat deze politiecommissaris in het corrupte Venetië ten tijde van Berlusconi zich de maaltijden goed laat smaken. Donna Leon, de geestelijk moeder van Brunetti, vermeldt steeds welke gerechten haar hoofdpersoon tot zich neemt en met welke wijnen hij zijn smaakpapillen extra genot verschaft. Het water loopt je al lezend in de mond. Nu zullen ook andere detectives wel eten en drinken, maar daaraan wordt niet of slechts terloops aandacht besteed. Voor zover mij bekend wordt in literaire teksten nauwelijks melding gemaakt van deze primaire menselijke levensbehoeften. Overigens wordt ook aan een andere natuurlijke behoefte weinig inkt verspild: romanfiguren voelen nimmer aandrang het toilet op te zoeken.
Op de keper beschouwd is dat merkwaardig. Gewone, gezonde stervelingen gebruiken twee à drie maaltijden per dag en moeten zich enkele malen terugtrekken voor een kleine of grote boodschap. Het is me niet duidelijk waarom aan deze activiteiten in boekenen (en bij uitbreiding in televisieseries en films) zo weinig aandacht wordt besteed. Wellicht vindt men ze zó banaal zó vanzelfsprekend dat men er maar helemaal over zwijgt.
Dat doet men eigenlijk al eeuwen. Want ook in middeleeuwse literatuur wordt wel verteld dat een maaltijd wordt genuttigd, maar
Een famliedinertje (Handschrift, 14e eeuw).
wat men at of hoe een gerecht werd bereid, blijft in nevelen gehuld. Met enig speurwerk kunnen we ons toch een beeld van de middeleeuwse eetcultuur vormen.
| |
Van goddeloze zeerovers tot eerbiedwaardig koningen
Denkend aan de Middeleeuwen ziet men vaak koene ridders door schier eindeloze wouden trekken om beeldschone jonkvrouwen-in-nood te redden. Dat beeld is wel een beetje vertekend.
De Middeleeuwen beslaan globaal een periode van duizend jaar (500-1500). Tot de eerste millenniumwisseling van onze jaartelling werden teksten vrijwel uitsluitend in het Latijn aan het perkament toevertrouwd. De meeste daarvan zijn gortdroge geschiedwerken, traktaten en commentaren op de bijbel. Pas vanaf het midden van de 12e eeuw komt er een gestage stroom teksten in de volkstalen tot stand. Daarbij zit ook nogal wat ‘fictie’ althans volgens onze definitie van dat begrip. De ridderromans mogen zich tot op de dag van vandaag in een betrekkelijk grote belangstelling verheugen.
Het begon allemaal in wat tegenwoordig Frankrijk heet. Daarbij nam de hertog van Normandië het voortouw. Hij heerste niet alleen in zijn eigen hertogdom maar ook in het konink- | |
| |
rijk Engeland. In 1066 had Willem de Veroveraar (1027/8-1087) bij Hastings het leger van de Engelse koning Harold verpletterend verslaen. Sindsdien hadden de Normandische hertogen aan beide zijden van het Kanaal een en ander in de melk te brokkelen. Dankzij een huwelijk met Eleonora van Aquitanië (1122-1204) was Willems kleinzoon, Hendrik II (1133-1189), erin geslaagd de gehele westkust van de Pyreneeën tot de Mont Saint-Michel onder zijn bewind te brengen. Hendrik ‘huurde’ dichters in om het hertogelijke geslacht enig aanzien te geven. Waren zijn voorouders geen woeste Vikingen geweest die in de 9e en 10e eeuw moordend, plunderend en verkrachtend door de West-Europese kuststreken waren getrokken daarbij duizenden mannen, vrouwen en kinderen de stuipen op het lijf jagend? Hendriks grootste rivaal, de koning van Frankrijk, kon zich er tenminste op beroemen af te stammen van niemand minder dan Karel de Grote. Daar konden de Normandiërs niet aan tippen. Of toch wel?
Omstreeks 1135 had ene Geoffrey van Monmouth de Historia regum Britanniae (Geschiedenis van de koningen van Brittannië) samengesteld, uiteraard in het Latijn. Geoffrey herleidde de afstamming van de Britse koningen tot de Trojaan Aeneas, de legendarische stichter van het Romeinse Rijk. Zijn kleinzoon Brutus had Italië verlaten en had zich - na het westen van ‘Frankrijk’ en passant onderworpen te hebben - gewapenderhand gevestigd in Albion. Sindsdien droeg dat eiland zijn naam: Brittannië.
Rond 1155 werd dit Latijnse ‘geschiedwerk’ in opdracht van Hendrik II en Eleonora van Aquitanië overgezet in paarsgewijs rilmende verzen: de Roman de Brut (letterlijk: Het verhaal van Brutus in het Frans). Daarmee was voor dit vorstenpaar de heraldische kous allerminst af. Ze lieten niet alleen de voorgeschiedenis (vanaf de Trojaanse Oorlog tot en met de verovering van Italië door Aeneas), maar ook de ‘historisch witte plek’ tussen het verhaal van Geoffrey en hun eigen tijd invullen. Op die manier zorgde het Engelse koningskoppel ervoor dat de ‘Normandiërs’ konden bogen op een roemrijk voorgeslacht: ze stamden niet alleen af van de Trojanen, maar waren bovendien geparenteerd aan de beroemdste Britse koning aller tijden: Arthur. En daarmee troefden ze hun Franse collega royaal af.
| |
Niet alleen spanning en sensatie
In de Roman de Brut werd - net als in de Latijnse brontekst - veel ruimte (zo'n 20 procent van de tekst) vrijgemaakt om de geschiedenis van koning Arthur van begin tot eind te beschrijven. De Franse ‘vertaling’ heeft als extraatje dat die voor het eerst melding maakt van de Ronde Tafel, hét symbool van koning Arthur.
De Roman de Brut was weliswaar de allereerste Arthurroman in een West-Europese volkstaal, het genre is groot gemaakt door Chrétien de Troyes. Tussen 1160 en 1190 schreef hij een vijftal Arthurromans en daarmee zette hij de toon voor alles wat volgde. Met uitzondering van de 17e en 18e eeuw zijn aan deze Britse vorst sindsdien ‘aan de lopende band’ teksten gewijd. Behalve spannende avonturen bevatten middeleeuwse Arthurromans ook lessen. Een voorbeeld.
In de oorspronkelijk Middelnederlandse
| |
| |
Roman van Walewein (?1275) verwondt de neef van koning Arthur, Walewein, zijn tegenstander dodelijk. Nu was dat een buitengewoon kwaadaardig sujet: de schoft had een meisje tot bloedens toe met een zweep geslagen. Dankzij Waleweins krachtdadige optreden is een einde gekomen aan dit zinloze geweld. Naar ons gevoel is een en ander daarmee afdoende en vooral bevredigend geregeld. Het recht heeft zijn loop, omdat de booswicht een koekje van eigen deeg heeft gekregen.
Maar voor de middeleeuwse auteur is het verhaal allerminst af en hij gaat verder. Walewein loopt naar de zieltogende ridder en probeert hem over te halen zijn zonden op te biechten. Daardoor zal zijn ziel niet voor eeuwig in de hel hoeven branden. De booswicht gelooft dat God hem nimmer genadig zal zijn, zo veel kwaad heeft hij aangericht. Met de kracht van het argument dat Christus voor alle zondaren - dus ook voor hem - aan het kruis gestorven is haalt Walewein hem over te biechten. Vervolgens verzoekt Walewein het mishandelde meisje om haar verkrachter vergiffenis te schenken. Dat doet ze uiteraard: immers indien God zondaren hun zonden vergeeft, moeten wil, stervelingen, dat zeker doen. Binnen het verhaal wordt terloops een lesje heilsleer ten beste gegeven.
| |
Een gastvrij onthaal
Wie tegenwoordig door Europa reist, hoeft in feite alleen maar een creditcard op zak te hebben. Daarmee kan de trekker (m/v) zijn flatje en droogje én een gerieflijke slaapplaats betalen. Ridders op avontuur daarentegen waren meestal aangewezen op de gastvrijheid van kasteelheren, monniken of kluizenaars. In vele Arthurromans wordt aandacht besteed aan de ontvangsten die ridders ten deel vallen. In de Middelnederlandse Roman van Moriaan (overgeleverd in een versie van ca. 1310) schiet Walewein - l'histoire se répète - een jonkvrouw te hulp die belaad wordt door een stelletje onverlaten. In een stevig gevecht laat Walewein al zijn tegenstanders in het stof bijten. Daarna zet hij zijn reis voort, in z'n eentje, want de jonkvrouw is 'm ondertussen gesmeerd:
Toen (...) was het al laat in de middag. De dappere Walewein had de hele dag niets gegeten of gedronken; zijn ontbijt had in feite bestaan uit klappen uitdelen en ontvangen. Bekaf trok hij verder; van de honger wist hij zich heen raad meer. Hij reed door totdat de avond begon te vallen. Toen zag hij een kasteel. Hij was allesbehalve vrolijk vanwege de nijpende honger en de geweldige dorst. Hij dacht bij zichzelf dat hij moest proberen daar voor de nacht onderdak en voedsel te krijgen. Op de brug over de slotgracht stond de kasteelheer met een groot gevolg. Zodra Walewein van zijn paard gestapt was, groette hij hen.
‘God zij u genadig,’ antwoordde de kasteelheer. Daarop vroeg Walewein:
‘Met uw instemming zou ik vannacht graag hier blijven. Ik zou niet weten hoe ik anders aan onderdak kom. Ik heb de hele dag gereden en niets anders gezien dan eenzame onbebouwde akkers. Ik trof er geen levende ziel aan die me vandaag had kunnen herbergen.’
De kasteelheer zei:
‘Moge het goede dat ik u in alle vriendschap zal geven, heilzaam zijn voor mijn
| |
| |
ziel en lichaam. Ik zal u vanavond van al het nodige voorzien: gebraden vlees en wildbraad. Mijn kasteel staat open voor elke ridder; wie mijn gast wil zijn, zal de toegang niet ontzegd worden. Ik sta volledig voor zijn veiligheid in, tegenover allen die in dit land verblijven, zelfs tegenover mijn bloedeigen zoon van wie ik meer houd dan van welke ridder dan ook. Ik bied mijn gasten onvoorwaardelijk bescherming: wie hen iets zou misdoen zal - tenzij hij veel geluk heeft - het leven erbij inschieten. Dit zweer ik op mijn eed als ridder en bij de Maagd Maria.’ (...)
De gastheer behandelde Walewein zeer hoofs: Gringalet (Waleweins paard) werd goed verzorgd en de gastheer nam Walewein bij de hand en leidde hem door drie poorten naar een prachtige zaal. Onderwijl converseerde hij op hoofse wijze met zijn gast. In de zaal ontdeed men Walewein van diens wapenrusting (...). Aan tafel aten en dronken ze naar hartelust van al het goede dat de aarde voortbrengt.
(links) Een etentje bij de hertog van Berry (Handschrift, ca. 1401.1416).
(rechts)Ridders van de Orde van de Ster aan de maaltijd (Handschrift ca. 1380).
Bovenstaande passage is er een uit vele: in alle Arthurromans worden dolende ridders gastvrij onthaald. En steeds gaat die ontvangst volgens een bepaald stramien:
• | de ridder vraagt beleefd onderdak; |
• | de kasteelheer (soms de kasteelvrouwe of de zoon of dochter des huizes) voldoet met alle plezier aan dat verzoek; |
• | het paard van de ridder wordt op stal gezet en verzorgd; |
• | de ridder ontdoet zich van zijn wapenrusting; vaak laat de kasteelheer een bad voor zijn gast bereiden en leent hij hem kostbare makkelijk zittende kleren; |
• | men gaat aan tafel; soms wordt daarvóór beschreven hoe de tafels worden opgezet en gedekt; vóór (en na) de maaltijd worden de handen gewassen; |
• | de maaltijd wordt genuttigd; pas na afloop vraagt de gastheer wie zijn gast is en wat hij komt doen. |
Over wat er op tafel komt, zijn de teksten uiterst summier. In bovenstaand voorbeeld kunnen we alleen uit de woorden van de kasteelheer opmaken dat er vlees en wild op het
| |
| |
menu zullen hebben gestaan. En daar zullen we het mee moeten doen.
Een copieuze maaltijd (Handschrift, ca. 1340).
Zwerfridders zullen het niet meer dan normaal gevonden hebben dat op een adellijk slot behoorlijk gegeten werd, zowel wat kwaliteit als wat kwantiteit betreft. Wanneer deze ‘avonturiers’ noodgedwongen aankloppen bij een klooster of de hut van een kluizenaar, zullen ze geen hoge verwachtingen koesteren over de maaltijd. Zo worden twee van de hoofdpersonen (Walewein en Moriaan) in dezelfde Roman van Moriaan ontvangen door een kluizenaar. Weliswaar zeer gastvrij, maar schraalhans is er keukenmeester. Gelukkig brengt Gariët, een broer van Walewein, redding:
‘uit voorzorg heb ik voedsel ingeslagen: vlees, brood en twee zakken goede, koele, heldere wijn. Dat hangt allemaal aan mijn zadel. Mocht de nood aan de man komen, dan zou ik in ieder geval eten en drinken hebben.’
Gariët blikt een vooruitziende blik te hebben gehad, maar ook hier ontbreken de details.
| |
Een feestmaal
Een Arthurroman begint gewoonlijk met een feestmaal. Aan het begin van de Graalqueeste gaat koning Arthur op Pinksterochtend naar de mis en keert daarna terug naar Camelot. Tot zijn grote vreugde zijn daar inmiddels ook Lancelot en diens gezellen gearriveerd:
Arthur stelde ten slotte voor om aan tafel te gaan, maar Keye wees hem erop dat dat teen de gewoonte was:
‘U breekt met de traditie, heer, als u nu gaat eten. Op hoogtijdagen gaat u immers nooit aan tafel voordat er een avontuur beleefd is.’
‘U hebt gelijk, Keye,’ zei de koning, ‘daar moet ik me eigenlijk wel aan houden, maar in de opwinding over het weerzien van Lancelot en zijn gezellen was ik dat helemaal vergeten.’
Dat wordt dus honger lijden. Gelukkig stormt er onmiddellijk hierna een schildknaap de zaal binnen. Buiten adem deelt hij mee dat een steen met een zwaard erin in de slotgracht
| |
| |
drift. Daar is dus het avontuur. Nadat enkele ridders tevergeefs geprobeerd hebben het zwaard uit de steen te trekken gaat men eindelijk eten.
Nog is het niet afgelopen. 's Avonds gaan Arthur en de zijnen nogmaals naar de kerk:
Toen de koning en edelen die avond uit de kerk terugkwamen begon men aan de voorbereidingen voor het eten. De tafel werd gedekt en al spoedig zaten de ridders op dezelfde plaatsen als die ochtend. Zodra ze aangeschoven hadden hoorden ze zo'n harde donderslag, dat het leek alsof het kasteel in zou storten en iedereen vroeg zich bezorgd af wat voor geluid het zou kunnen zijn. Op het gedonder volgde een hel licht, waardoor het wel dag leek en bij dit licht keken ze elkaar eens verbaasd en onzeker aan, want niemand durfde een woord te zeggen. Ze wisten niet wat hun overkwam. Toen kwam de heilige Graal binnen, al zag niemand hoe. Er lag een witte, fluwelen doek overheen. Onmiddellijk daarop vulde het hele paleis zich met een heerlijk zoete deur, als van kruiden. De Graal zweefde over de tafel, waar direct ieders lievelingsgerecht op kwam te staan. Toen iedereen bediend was verdween de Graal, maar weer zag niemand hoe.
Jammer genoeg wordt niet verteld wat de lievelingsgerechten van de verschillende Arthur-ridders zijn. We zullen het met het bovenstaande moeten doen.
In de Graalqueeste wordt overigens ook gewezen op de gevaren van drankconsumptie. Perceval, een van de drie Graalridders, ontmoet in een ondoordringbaar bos een wonderschone jonkvrouw. De Graalridder is ook maar een eenvoudig mens en heeft honger. Gelukkig beschikt de jonkvrouw op wonderbaarlijke wijze over voedsel en drank. Het paar gebruikt samen de maaltijd:
Perceval verbaasde zich erover dat ze hem wijn te drinken gaf, want dat was in deze omgeving waarschijnlijk nergens te krijgen. De wijn zette hem in vuur en vlam, hij voelde zich sterker tot de jonkvrouw aangetrokken dan ooit tot een andere vrouw, maar toen hij haar vroeg met hem naar bed te gaan weigerde ze. Ze dacht namelijk dat dat hem des te hartstochtelijker zou maken. Perceval bleef aanhouden.
Uiteindelijk geeft ze toe. Net vóór het moment suprème valt Percevals oog op het kruisje in ronde knop van zijn zwaard. Dan bedenkt hij dat hij gezworen heeft zijn maagdelijkheid te bewaren. Hij maakt daarom een kruisteken. Daarop verdwijnt de jonkvrouw vloekend en tierend en steekt er een geweldige storm op.
| |
Niet met je ellebogen op tafel!
De meeste beschrijvingen van ontvangsten en maaltijden in Arthurromans zijn stereotiep. Daarom vinden wij ze vervelend en langdradig en dus overbodig. Het haalt de snelheid maar uit het verhaal. Voor een middeleeuws publiek zijn dit echter herkennisgspunten: zó en niet anders dien le gasten te ontvangen. Dat er een overvloed aan spijzen en drank werd opgediend, was normaal. Iedereen kon zich daar wel iets bij voorstellen. De ‘etiquetteregels’ konden echter niet vaak genoeg herhaald
| |
| |
worden. Uit Arthurromans kon men impliciet opmaken hoe men met elkaar diende om te gaan.
Vanaf de 13e eeuw werden de omgangsvormen opgetekend in speciale etiquetteboekjes. Daarin werd - behalve aan algemene beleefdheidsregels, als ‘Groet je gastheer en zijn verwanten vriendelijk’ - ruim aandacht geschonken aan tafelmanieren. In een 13e eeuws Middelnederlands Boekje van goede zeden treffen we onder andere de volgende regels aan:
Neem genoegen met het voedsel op je eigen tafel, waarmee je je op behoorlijke wijze kunt voeden. Wees niet als die veelvraten, die kwijlend rond lopen te kijken.
Leun niet met je ellebogen op de tafel al vind je dat gemakkelijk. Zit altijd recht, en wees degene die naast je zit altijd van dienst.
De beker die je in ontvangst wilt nemen, moet je stevig aan beide zijden, met allebei je handen omvatten. Aan de rand vastpakken moet je nalaten.
Als men je de beker geeft denk er dan om dat je je niet afwendt, als je drinkt.
Als je voedsel in je mond hebt, moet je wachten met drinken. In bekers pleegt men te soppen, maar in de mond van de mens hoort dat niet.
Wie in zijn mond sopt, heeft de manieren van een drol en is als een ezel, die in het drinkwater pist. Als je brood op de tafel legt dat je al in je mond hebt gehad, doe je jezelf grote schande aan.
Voorts verbied ik je zonder meer om je neus af te vegen aan het tafellaken. Droog je handen nooit aan je kleding af, dat is een schande. Vee tanden noch zwerende oen met het tafellaken schoon.
Steek je handen niet in het voedsel, als een prijzenswaardige superieur met je wil eten en drinken. En hou zijn tafellaken liever schoon.
Blaas niet in voedsel of drank; alleen dwazen doen dat.
Een aantal van bovenstaande voorschriften werd kinderen nog lange tijd ingeprent, bijvoorbeeld dat je niet met je ellebogen op tafel mag leunen. Misschien gebeurt dat nu nog wel, hoewel je als ouder dan hopeloos ouderwets bent. Andere regels komen ons volstrekt vreemd voor. Zo zal niemand het in zijn hoofd halen zijn neus in het tafellaken te snuiten. Blijkbaar gebeurde dat in de 13e eeuw nog wel, maar toen al werd dat minder beschaafd gevonden. Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat tafellakens lange tijd ook werden gebruikt als servet. Omdat de vork pas in de loop van de 14e eeuw zijn intrede heeft gedaan, was handenwassen in de Middeleeuwen geen overbodige luxe: vast voedsel werd immers met de hand in de mond gestopt; een mes werd uitsluitend gebruikt om vlees af te snijden. Soep en pap lepelde men ook toen naar binnen.
| |
Wat schaft de pot?
Uit rekeningen van adellijke hoven en stadsbesturen weten we dat er nu en dan grote bedragen werden uitgegeven aan eten en drinken. Soms werden letterlijk karrenvrachten etenswaren ingeslagen: rivier- en zeevissen (van paling tot oesters), gevogelte (waaronder pauwen), klein wild (zoals konijnen), groot
| |
| |
wild (herten, zwijnen), rund-, schapen-, lamsen geitenvlees én tonnen wijn en bier. Opvallend is dat er vrijwel geen groenten op de ‘boodschappenlijsten’ voorkomen. Had men die gewoon op voorraad net als kruiden? Of haalden chique mensen hun neus daarvoor op omdat dat het voedsel voor boeren, burgers en buitenlui was?
Die enorme hoeveelheden roepen het beeld op van Bruegeliaanse schranspartijen. Nu wil ik niet beweren dat die nooit hebben plaatsgevonden, maar het gaat me te ver alle feesten aan het hof of in een stad over één kam te scheren. Tegenwoordig willen feesten en partijen ook wel eens ontzettend uit de hand lopen, maar dat wil niet zeggen dat de deelnemers aan die festiviteiten altijd en zonder uitzonderingen straalbezopen in (hun eigen?) bed belanden. Maar ongetwijfeld zullen de genodigden voor een feestmaal in de Middeleeuwen hun buiktje rond hebben kunnen eten en zullen ze voldaan hun logies hebben opgezocht.
Ik vind het interessanter te weten hoe een gerecht werd klaargemaakt en dus hoe het smaakte. Gelukkig is er uit de (late) Middeleeuwen een aantal receptenboeken overgeleverd. In een 16eeeuws handschrift staat onderstaand recept voor een ragout van konijn:
Neem amandelen: pel die en stamp ze heel fijn. Neem wittebrood, snijd er de korsten af en stamp die samen met de amandelen. Neem witte wijn, gember, een beetje foelie en gemalen kruidnagel. Wrijf dit mengsel door een zeef en breng het aan de kook. Kook vervolgens het konijn en snijd het aan stukken. Giet de saus eroverheen en dien het op.
Opvallend aan dit recept is dat er geen enkele maat gegeven wordt. Hoeveel amandelen heb je nodig? Wat voor soort witte wijn en hoeveel? Wat is een beetje foelie? Hoelang moet een en ander op het vuur staan? Wie dit recept in zijn eigen keuken wil maken, zal dus aan het experimenteren moeten slaan. Daarbij is de kooktijd voor konijn nog het minste probleem. Uit eigen ervaring weet ik dat konijn na een uurtje klaar is. Het prutje levert veel meer problemen op. Hoogstwaarschijnlijk wisten koks precies hoeveel ze van welke ingrediënten moesten gebruiken. Daar hadden ze echt geen kookboek voor nodig. Dat hadden ze in de praktijk geleerd, van de kok bij wie ze in de leer waren geweest.
Middeleeuwse kookboeken bestaan eigenlijk niet, althans niet in de vorm die wij gewend zijn, dus met opgave van hoeveelheden en van kooktijden. In vrijwel alle middeleeuwse recepten ontbreken deze voor ons essentiële gegevens. Gelukkig hebben liefhebbers van de middeleeuwse keuken vele recepten inmiddels uitgeprobeerd (waarbij ze het aantal mislukkingen maar verzwijgen) en in een hanteerbare vorm op papier gezet. Op die manier is het natuurlijk heel doenlijk gasten een middeleeuwse maaltijd voor te zetten. En dan zal men merken dat die gerechten nogal zoet en flauw zijn. Uiteraard, want zout werd nauwelijks gebruikt!
| |
A whisky a day...
Wat middeleeuwers precies aten en dronken, blijft in de dikke historische mist verborgen. In Arthurromans wordt hier en daar wel gesproken over maaltijden, maar er wordt niet meer meegedeeld dan dat er bijvoorbeeld wild
| |
| |
14 oktober 1066: BBQ op het strand bij Hastings (Tapijt van Bayeux, tegen 1100).
wordt gegeten. Wat voor wild en hoe het werd bereid, blijft onvermeld. Gebakken? Gekookt? Geroosterd? De auteurs vonden dat hoogstwaarschijnlijk onbelangrijk. Ze wilden slechts aanduiden dat een ridder gastvrij werd onthaald, overeenkomstig de herenakkoorden, de ongeschreven wetten en reels van edelen. De lezers en luisteraars mochten hun verbeelding gebruiken en konden zelf invullen hoe zo'n maaltijd eruit zag, of beter gezegd: gesmaakt had.
Wat dat betreft is er in de loop der eeuwen weinig veranderd. Om de detectives van de Schot Ian Rankin op hun waarde te schatten hoef je echt niet alle merken whisky te testen die John Rebus Rankins hoofdpersoon, tot zich neemt. Nu houden de Schotten bij hoog en bij laag vol: A whisky a day keeps the doctor away! Dus misschien kan het geen kwaad, tenminste... als je van whisky houdt.
Amersfoort, Maria-Tenhemelopneming MMIV
| |
Bronnen:
Wie meer wil weten over de middeleeuwse literatuur, wordt verwezen naar Dini Hogenelst & Frits van Oortrom: Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen. Amsterdam 1995. De citaten uit de Roman van Moriaan zijn afkomstig uit Walewein, de neef van koning Arthur. Vertaling en toelichting: Ludo Jongen. Amsterdam, 1992. (Griffioen). 93-95 & 114. De Graalqueeste wordt geciteerd naar: Roman van Lancelot. Samenstelling en vertaling (uit het Middelnederlands): J.P. Bruggink, P.J.J. van Geest, C.P.L. Körnmann Rudi e.a.. Amsterdam, 1986. (Griffioen). resp. 87, 93-94 & 100-101. De selectie uit het Boekje van goede zeden is (in licht gewijzigde vorm) geciteerd uit Hooftheid is een ernstig spel. Samenstelling: Theo Meder. Amsterdam, 1988. (Griffioen). 92-94. Het recept voor konijnenragout is vertaald naar Ria Jansen-Sieben & Johanna Maria van Winter: De keuken van de late Middeleeuwen. Een kookboek uit de Lage Landen. Amsterdam, 1989. 62. Wie zelf middeleeuwse recepten wil uitproberen wordt verwezen naar. Johanna Maria van Winter: Van soeter cokene. 52 Recepten uit de Romeinse en middeleeuwse keuken. Enschede, 1971.
De illustraties bij dit essay zijn afkomstig uit dat boek.
|
|