| |
| |
| |
Ruben van Gogh
Zoete ziporra weer
Wie snelt daar heen? Door wie verlaten zou zij wel
niet zijn, dat zij haar verschijning opmaken moet
in dat schijnsel - dat schijnsel weer. Zij
verschijnt in revoluties heet het, in revoluties
die er toe doen, toe deden meer. Verdwijnt weer,
achterhaalt in Perkamenten resoluties
gedane beloftes - die eeuwige, die onuit-
gesprokene die van zeemannen - die dus
gaandeweg vervagen in amendementen.
Voortklinkende stamelklanken roept zij
op, als bij te veel drank: de oh's en ah's
ontsnappen aan de bankgelegen lippen
als zij uitgezonden wordt. En zo ook
in herhaling, want zij herhaalt zichzelf.
Daarnaast kaapt zij blanco gedachtes weg
als ware het als het ware ware
kaalgeslagen vragen, en laat ze,
bezwangerd maar eenzaam, achter, achter
in de taal achterin in de dikke Van Dale,
als een verzameling vreemde zeemeerminnen.
Zwischen uns seit Wahrheit: zingt zij, en:
Alles, alles, alles ist vorbei. In het Z.Z.W.
klinkt het zymotische zoemen: zzz ...,
Zoet. Zeer zoet. Zeer zoet zeer.
| |
| |
| |
Kringloop
Zo hier tussen de hoop uiteengereten
levenslopen nog iets aan waaide rest
vermindert die met de jaren. Daar
is me wat mee rondgezeuld zeg, o la la!
Butsen, ontbrekende onderdelen, gehavend
materiaal - allemaal verhalen ze van zwaar
doorleefd verleden. Pronkstukken van weleer,
anoniem verzonken in een vale kwantiteit.
O, als zij nu nog maar ooit ontkwamen hier,
uit deze stijlkamers van vergankelijkheid,
meer dan halfweg tussen showroom en depot
- en wat daar dan weer wacht: roest, schimmel,
rag, voortschrijdende tijd, en ook de schijt
van een enkele verdwaalde, opgezette vogel.
| |
| |
| |
Deze uitgave
oprecht verbaasd, wil je me
inlegvellen als ingestoken
veelbelovende bloemknoppen
| |
| |
| |
Klein oera linda
Opgetrokken uit pijn en bloed - geweren
in de rug: pleisterplaatsen in de duinen.
Nooit dieper dienst gedaan dan daar
te staan, onder de voortdurende dreiging
van helmgras, piepers admiraalvlinders.
Ja, nu pas, nu alles is vervallen, wordt
er verbeten strijd geleverd: jongens nog,
bijeengedreven in de holen en spelonken.
Altijd met elkaar, en altijd om het andere
geslacht. Heur namen als hiërogliefen
gekliefd in graffiti, krassen, krijt: Lyda,
Finda, Frya - kom terug, we hebben spijt.
In de hoeken liggen de platgetrapte resten
van hun liefde: blikjes diet-coke en sprite.
|
|