Franz Tumler. Foto Sigrid John-Tumler.
sprak, Sovjetsoldaten op Unter den Linden, S-Bahnconductrices en straatveegsters, arbeidsters in de gloeilampenfabriek Osram, het bekendste café van Berlijn ‘Zur letzten Instanz’, tangodansen in het Haus der Freundschaft, en wederom de nodige regisseurs, actrices en zangers.
Het moet januari zijn geweest, het had nog niet gevroren, toen Tumler, zo schreef hij, over een ruïne aan de Kurfürstendamm liep. Een stuk verder snorde het verkeer om de fossiele Gedächtniskirche, ‘aan wiens stenen wangen gouden mozaïekogen kleven’. Het had gesneeuwd. Slechts op het trottoir was gestrooid met as en afval van cokes. Een oude vrouw bukte zich, liep heen en weer en verzamelde stukken cokes in haar tas. Eind jaren vijftig waren er blijkbaar nog steeds puinhopen die herinnerden aan de oorlog.
Ze toonde hem haar oven. ‘Ja, hier zijn we na 1945 opnieuw begonnen, heel klein, we hebben koolsoep opgewarmd op ons kleine oventje, dat wil ik u graag laten zien. [...] Ze zegt: Ach, in deze omgeving van de Kottbusser Tor was ooit de rijkdom van Berlijn, de vele honderden kleine bedrijven. Aan de muur hangen vergeelde foto's. Ze tonen haar man in zijn jonge jaren met een diepzwarte snor en zijn destijds weelderige vrouw in uitdagende poses voor een strandkorf aan de Oostzee. Daar geldt ineens een andere, ongelooflijk ver terug liggende tijd.’
Franz Tumler doet markante observaties. Volgens hem hadden de Berlijners, maar ook de Duitsers zeven jaar gezwegen. Dat veranderde in 1952 - waarom in dat jaar, vermeldt hij niet. Maar overal, in treinen, in cafés, in dat wat je maatschappij noemt, begonnen de mensen te praten. Een keerpunt. Een discussie mocht niet oppervlakkig zijn, moest van de grond af opgebouwd worden, met vele deelnemers. Dat was wat hij zag, en hoorde. Waar ze volgens hem in ieder geval zwegen was in Oost-Berlijn. De ‘lucht van het Oosten’ legt de gezichten het zwijgen op. ‘Nergens is dat zo sterk te bespeuren als hier in Berlijn, waar oorspronkelijk het levenselement van de mensen de gevatheid is. In het Westen van de stad ontmoet men dat menstype veelvuldig.’
Het verschil tussen mensen in Oost- en West-Berlijn valt zeker te herkennen in de foto's, hoewel er toen het boek uitkwam nog geen Muur was gebouwd. Die zou pas in augustus 1961 uit de grond worden gestampt.
Franz Tumler ontmoet, in zijn inleiding, een man uit het Westen, die is uit geweest, een beetje doorgedraaid - slapen lukt hem niet. ‘Hij zegt: Als ik hier in Berlijn ben, dat is groots, dan word ik nooit moe. Ik weet niet hoe ik het U zal beschrijven, het zit zo: er ritselt altijd wat in de wanden.’ In Bremen waar hij vandaan kwam ritselde er nooit iets. Laat staan dat de stad zinderde zoals Berlijn.