Deze tekening met inkt op papier dateert van 1951.
Campert. Het vervulde hem met trots dat hij uitgerekend als beeldend kunstenaar was uitverkoren door de club die hij al vele decennia bezoekt. Eind jaren veertig, begin jaren vijftig bezocht hij met zowel zijn dichtende als schilderende vrienden veelvuldig de kunstenaarssociëteit. In die tijd aarzelde Campert wat hij later zou worden: schilder of schrijver. Een tijd lang overwoog hij serieus door te gaan met ‘tekenen en verven’, zoals hij het zelf samenvat. Toen het schrijven de overhand kreeg, gaf hij die gedachte op. ‘Maar ik ben altijd wel een beetje blijven klungelen op dat gebied.’
Campert trok in die jaren op met Lucebert en Appel, die beiden behalve schilderijen ook gedichten maakten. Tot het omgekeerde achtte hij zich niet in staat. ‘Schilderen heb ik nooit gedaan. Dan moest ik echt technieken gaan leren... Dat zag ik mijzelf niet doen. En het schrijven drong op den duur alles opzij.’
Hij is nooit een bewaarder geweest, bekent Campert. ‘Anders was er veel meer overgebleven. Ik was ontzettend slordig. Ik heb veel dingen ergens achtergelaten, zoals die aquarellen uit Parijs. Rudy Kousbroek heeft ze bewaard. Toen zijn ze bij Frans Weisz terecht gekomen. Die heeft ze gered. En aan mij teruggegeven.’
Wat ook bewaard is gebleven, is het handschrift van het gedicht Een standbeeld opwinden (1952), door de auteur verluchtigd met zwierig lijnenspel. Daarna staakte Campert enige tijd het tekenen en verven. Althans, uit die periode is niets overgebleven. In de jaren zeventig pakte hij het illustreren weer op, nu met incidentele bijdragen aan de Haagse Post. Campert werkte vaak samen met beeldend kunstenaar Willem van Malsen. Uit hun jarenlange vriendschap vloeide het boekje Op reis voort, met afdrukken in kleur van negen schilderijtjes van Willem van Malsen (De Harmonie, 1974). Ze speelden beiden mee in een oer-Hollandse versie van een slapstickfilm onder de titel De Appeloogst, geregisseerd door Bob Langestraat (zie ook p. 175).
In 1977 tekende Remco Campert op verzoek van De Revisor een zelfportret: een Campert-romp in een kar, jonglerend met een wijnglas op het peinzende hoofd. En vanaf april 1979 publiceerde hij in NRC Handelsblad wekelijks een strip, die zes afleveringen haalde. Het waren losjes getekende, speelse anekdotes, vervuld van de melancholie die zijn proza kenmerkt. Onder de titel ‘Het verleden’ zien we twee mannen. Man 1 zegt beschuldigend: ‘Nee? Was jij boekhouder bij Nicolaas Kroese??’ Man 2, schaamtevol: ‘Zo af en toe...’ In ‘Voorlopig...’ vertelt een baardige tronie