De Parelduiker. Jaargang 20
(2015)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Martine Cuyt
| |
[pagina 48]
| |
Gounodstraat 15 toont vandaag een niet bepaald fraaie appartementsgevel. In juni 1964, toen Campert kwam, stond hier evenwel een herenhuis met drie verdiepingen en tien kamers, een luxe die hem vast deed duizelen na de benauwde bovenwoning op de Bloemgracht in Amsterdam. Hier heeft hij gewoond met zijn vrouw Lucia en dochtertjes Manuela en Cleo, met katten en eventjes met een hondje. Hier had hij zijn werkkamer op de tweede verdieping, waar grote ramen uitgaven op andere huizen. Bibeb, die hem twee weken na zijn verhuizing voor Vrij Nederland interviewde, fluistert me in dat er aan de achterkant een tuin met een terras zit (waar op 18 juni 1964, te 13 uur, Cees Nooteboom in de zon zit). Ik zie de parketvloer (tot in de keuken), de witmarmeren gang, de twee lange trappen naar de grote werkkamer. ‘De tafel met schrijfmachine staat bij het raam, of beter de ramen, waaruit driekwart van de buitenwand bestaat. En je kijkt tot 't eind van een lange straat die wat scheef loopt, zodat je een goed gezicht hebt op de daken en gevels van huizen, met zoveel allure als dit.’Ga naar eindnoot3 Ik zie er Campert rondlopen, zich afvragend waar toch die vroege, prachtig geillustreerde druk van Walt Whitmans Leaves of Grass gebleven is. Hij kijkt naar buiten en ziet een meisje lopen, te jong voor hem, maar niet voor een gedicht.Ga naar eindnoot4 Ik kijk naar huis no. 9. Daar leek het voormalige huis op nummer 15 op. Campert vertelde het me zelf in 2004, toen ik hem voor de plaatselijke krant meenam naar het Antwerpen van zijn herinneringen. Naar aanleiding van het verschijnen van zijn boek Een liefde in Parijs, dat als werktitel droeg: Liefde en vriendschap in Parijs en Antwerpen.Ga naar eindnoot5
Amsterdam zat hem even te hoog in 1964, zijn (derde) vrouw Lucia van den Berg had nul op het rekest gekregen bij het verzoek om een grotere woning - met schrijfkamer voor haar man - bij een ambtenaar ten stadhuize.Ga naar eindnoot6 Vrijwel gelijktijdig werd het portret dat Hans Keller en Hans Gomperts van hem maakten verboden om op de Nederlandse televisie uitgezonden te worden omdat in één gedicht het woord ‘naaien’ zat. In diverse interviews uit 1964 benadrukt Campert dat de herrie met de Nederlandse televisie niets met zijn verhuizing te maken had: ‘Ik wou echter eens eindelijk een heel huis bewonen wat in Amsterdam met de nog heersende woningschaarste onmogelijk is. Verder wou ik er eens volledig uit zijn. Ik wenste in een volledig nieuwe omgeving te leven.’Ga naar eindnoot7 Hij zocht afzondering, afstand van de bron Amsterdam, van het zenuwslopende kringetje van het Leidseplein.Ga naar eindnoot8 Toch vond hij het wel aardig dat de Vlaamse media meldden dat Antwerpse auteurs hem, uit kritiek op de preutse houding van de Nederlandse televisie, en uit solidariteit met Campert, de P.C. Naeltprijs hadden gegeven.Ga naar eindnoot9 | |
[pagina 49]
| |
Remco Campert en Lucia van den Berg op het terras van Gounodstraat 15. Foto Gerald Dauphin.
| |
[pagina 50]
| |
Met het verlangen naar Parijs nog steeds in het hart, dacht de dichter aan Brussel, testte de stad een paar weken uit, uitgeefster Angèle Manteau zou hem met plezier aan een pand helpen, maar hij vermoedde dat de Belgische hoofdstad te veel tijd zou vergen om te veroveren, dus werd het Antwerpen, waar hij dankzij zijn uitgever Geert Lubberhuizen (De Bezige Bij), die ‘aan het verzet een Belgische vriend had overgehouden, die makelaar was’Ga naar eindnoot10 in een mum van tijd een herenhuis kreeg aangeboden. De huurprijs was uiterst laagGa naar eindnoot11 onder andere doordat het op de nominatie stond te worden afgebroken (maar dat kon nog jaren duren). Ook al was Antwerpen een halfhartige poging om dichterbij Parijs - te duur - te komenGa naar eindnoot12, in de Scheldestad kreeg hij... een zee van ruimte. ‘Mijn werkkamer was een zaal. Ook de kinderen hadden de ruimte in hun slaapkamer. Voor het slapen gaan vertelde ik hun een verhaaltje over een beer die avonturen beleefde die altijd goed afliepen. Ik bouwde vlijtig voort aan poëzie en proza en schreef een column voor het Antwerpse dagblad Het Laatste Nieuws.’Ga naar eindnoot13 Camperts komst was krantennieuws in juni '64: ‘Remco Campert vestigde zich te Antwerpen’.Ga naar eindnoot14 Onmiddellijk zet hij zich aan het werk. Hij begint aan Het gangstermeisje en een ander boek, in de trant van Liefdes schijnbewegingen.Ga naar eindnoot15 Hij neemt zich voor Speak, Memory van Nabokov te gaan vertalen.Ga naar eindnoot16 ‘Gedichten schrijft hij minder,’ zei hij tegen Bibeb. ‘Het proza vergt nu eenmaal een grote concentratie.’ Het liefst schrijft hij thuis. ‘Op reis ben ik te afgeleid. Doe mij maar een eigen plek. Ik ben Cees Nooteboom niet.’Ga naar eindnoot17 In '64 en '65 verschijnen: Nacht op een kale dwerg (verhalen, 1964), zijn vertalingen De laatste troef en De mauve jurk van Valentine van Françoise Sagan, Hoera, hoera (gedichten, 1965) en Het gangstermeisje (roman, december 1965).
Ik wandel de hoek om, de bitse wind van de Molenstraat in. Het kleuterschooltje waar Campert Manuela (zijn tweede dochter Cleo was nog te jong voor school) naartoe wandelde, staat er nog. | |
GrenadineCampert ging vaak wandelen met de meisjes. Je volgt de tramrails maar en je bent zo in het Stadspark, waarover hij dichtte,Ga naar eindnoot18 waar de dochters yoghurt met grenadine lepelden en vader koffie of Stella dronk - de drankjes haalde je bij de Melkerij. Wij komen vaak in het Stadspark
Waar ook de joden van Antwerpen komen
Families op z'n zondags
Het jiddisch is er niet van de lucht
| |
[pagina 51]
| |
Gelukkig maar dat Campert een en ander vastlegde, want de Melkerij is verdwenen (het verderop gelegen Nachtegalenpark heeft nu een brasserie met die naam). Van de witte boot, Stad Antwerpen, in de vijver uit het vers is geen spoor meer in het park. Maar misschien sluipt Dr. Caligari er nog steeds rond in de bosjes. Je kunt er nog steeds Jiddisch horen. | |
Blote wijvenIn de beginmaanden van zijn Antwerpse exil komt Campert nog maar weinig buiten. Hij mengt zich nog niet onder de Antwerpse auteurs, maar stelt toch al meer letterkundige ruzies vast dan in Amsterdam.Ga naar eindnoot19 Na verloop van tijd treedt hij meer naar buiten. ‘Als de kinderen sliepen, trok ik met mijn vrienden Hugo Raes en Hugues Pernath de stad in om er de havencafés aan een diepgaand onderzoek te onderwerpen.’Ga naar eindnoot20 De kroegentochten zouden hem heel wat aantekeningen in zijn zakboekje bezorgen.Ga naar eindnoot21 ‘Met Hugues C. Pernath zat ik meerdere nachten in de Gard Sivik aan de Stadswaag. Hij had één handicap: hij werd steeds dover. De gesprekken werden bijgevolg kaler en kaler. Met Hugo Raes heb ik in De Engel gezeten. Ik ging vaak naar café De Muze, naar het Pannenhuys, waar de kunstscene zat. En naar het jazzcafé in de Wolstraat. Bij cafébezoeken was de inslag van bier de essentie. Bij De Pelgrim in de Boomgaardstraat liep het bier rechtstreeks binnen van brouwerij De Koninck. Ik heb meer dan een keer Antwerpse kunstenaars in puur Antwerps snel opflakkerende ruzies zien hebben. Ik heb die bijgevolg nooit helemaal begrepen.’Ga naar eindnoot22 Café Gard Sivik is al lang geschiedenis. Den Engel, op Grote Markt 3, buur van het stadhuis en van café Den Bengel, bestaat nog De Muze, het legendarische muziekcafé aan de Melkmarkt op nr. 15, dreigde na vijftig jaar, eind september 2014, failliet te gaan. Tegenwoordig is het, na een korte sluiting, open dankzij een reddingsplan. Het Pannenhuys is voltooid verleden tijd. De Mok, het jazzcafé in de Wolstraat evengoed. De Pelgrim in de Boomgaardstraat is sinds vorig jaar weer geopend. Geen idee of Campert dat al weet. Evenmin een idee in welk Antwerps café hij dit wc-opschrift noteerde: ‘Blote wijven vur de warkman.’Ga naar eindnoot23 Frans Van Campenhout, die in 1979 een monografie schreef over Campert, klinkt als een intimus in zijn beschrijving van 's schrijvers zwerftochten: ‘In herbergen kon hij uren lang aan de flipper spelen en als hij te veel gedronken had, liep men hem best niet voor de voeten. In nachtclubs werd hij gezien, maar ook in gelegenheden voor homosexuelen was hij geen onbekende. Hij koketteerde in die periode trouwens graag met een vriendje. Maar echt aarden in Antwerpen doet hij niet.’Ga naar eindnoot24 Henri-Floris Jespers, een van de laatste Pink Poets, kleinzoon van de schilder Floris Jespers en enige overlevende van het door Van Campenhout geciteerde rijtje vrienden: Gils, Pernath, Raes, Wannes van de Velde moet meer weten. Hij bekent dat hij Campert ontmoette op zijn nachtelijke omzwervingen met Hugues (C. Per- | |
[pagina 52]
| |
Remco Campert geïnterviewd voor de Vlaamse televisie over zijn tijdelijk verblijf in Antwerpen.
nath) en soms met Hugo Raes en misschien ook wel met Jan Christiaens, in havencafés, uitzuipkroegen, Griekse cafés en janettenkroegen.’Ga naar eindnoot25 ‘Meer nog dan Pernath leek hij eerder eenzaam, in zichzelf teruggetrokken, enigszins bedeesd, schuw. Echt contact heb ik nooit met hem gehad.’ In 1967 traden ze samen op in het Hessenhuis en vroeg Jespers Campert als jurylid bij de eerste H.C. Pernathprijs, voor Jespers voorbeelden van Camperts ‘ingeburgerde aanwezigheid’ in Antwerpen. De meeste havencafés - elke scheepsbemanning, Noors, Engels, Spaans, Grieks, had zijn eigen caféGa naar eindnoot26 - die Campert verkende met Jespers, maar vooral met Pernath en Raes zijn verdwenen. Al ging Pernath een aantal kroegen voor. De dichter overleed, zoals bekend, in 1975 na een beroerte en val van de trap van Vécu, de club van de Pink Poets (Moriaanstraat destijds, café inmiddels verdwenen). Hugues C. Pernath (die ook uitgaf bij De Bezige Bij) was een grote Antwerpse vriend. Samen met Paul Snoek en Gust Gils werd Pernath als een ‘van de meest getalenteerde jonge dichters van de Vijfenvijftigers’ genoemd. En hij was een van de drie Hugo's uit Vlaanderen (Pernath, Raes, Claus) met wie Remco een grote vriendschap beleefde. | |
Sixties feestjesRaes en Campert kenden elkaar via hun gezamenlijke uitgever, De Bezige Bij. Raes was er als de kippen bij om een portret van Campert te schrijven voor het magazine ABC toen die naar Antwerpen verhuisde in juni 1964: ‘zoals zijn werk is, zo is hij zelf ook: boeiend, warm menselijk, oprecht, eerlijk’, typeerde Raes Campert .Ga naar eindnoot27 Omgekeerd vroeg Campert Raes om teksten voor het tijdschrift Podium. ‘Work’ en ‘pleasure’ lieten zich naadloos combineren. Op 8 juni 1965 was Campert getuige bij het huwelijk van Hugo Raes en Marie- | |
[pagina 53]
| |
V.l.n.r.: Lucy Raes (vrouw van Hugo's broer Wim), bruidegom Hugo Raes, bruid Marie-Thérèse Vandebotermet, Remco Campert en Wim Raes; 1965 (archief Hugo Raes / Letterenhuis Antwerpen).
Thérèse Vandebotermet. De bruid stond zelfs even alleen voor de ambtenaar die hen zou trouwen, ‘want Hugo wilde Remco per se nog een paar belangrijke schilderijen in het Antwerpse stadhuis tonen (grinnikt)’.Ga naar eindnoot28 En Campert was er bij, in maart 1967 (toen hij alweer in Amsterdam woonde), toen Raes en echtgenote thuis een partijtje organiseerden bij de Nederlandse vertaling van Jerzy Kosinski's inmiddels iconische boek De geverfde vogel (De Bezige Bij, 1966).Ga naar eindnoot29 Het idee was gegroeid nadat ze Kosinski hadden ontmoet bij de presentatie van zijn boek bij De Bij in Amsterdam. Kort na het verschijnen van Raes' Het smarán (1973) schreef Campert aan Raes: ‘Beste Hugo, lieve MT, ik heb de afgelopen nachten jullie boek gelezen en ik heb zo af en toe gehuild, van herkenning en bewondering. Van onze generatie zullen we het altijd van elkaar weten - de liefde, de teleurstelling, de drift, het verzet tegen de klippen op, de machteloosheid over hoe ze ons in de vijftiger jaren te pakken hebben genomen, hoe ze dat zullen blijven doen, en hoe we tóch blijven bestaan. Ik vind het een prachtig woest boek, je beste, Hugo. Veel liefde en vriendschap, Remco.’ Afgestempeld 24.4.1973 De vriendschap lijkt onverwoestbaar en toch raken de twee gebrouilleerdGa naar eindnoot30 en verliezen ze elkaar uit het oog. Maar op het doodsprentje bij de afscheidsplechtigheid van Hugo Raes (28 september 2013) wordt op expliciet verzoek van Raes dit vers van Campert afgedrukt: | |
[pagina 54]
| |
Als ik doodga
hoop ik dat je erbij bent
dat ik je aankijk, dat jij mij aankijkt
dat ik je hand voelen kan.
Dan zal ik rustig doodgaan
dan hoeft niemand verdrietig te zijn.
Dan ben ik gelukkig.Ga naar eindnoot31
| |
Rokjesdag‘Rokjesdag’. Het woord werd gemunt door Martin Bril maar had gemakkelijk op het conto van Campert gekund, bedenk ik als ik naar de ansicht kijk die Campert eens naar Hugo Raes stuurde: witte, uitgespaarde letters op zwart: ‘keep america beautiful! / ... support mini-skirts.’ Op de Mechelsesteenweg, op een zucht van waar nu De Bezige Bij zetelt, neem ik de tram richting hartje Antwerpen - Campertlezers kennen de steenweg van het gedicht Antwerps meisje. En natuurlijk zie ik een meisje in een offwhite jurkje, en hoor ik haar de weg vragen naar De Muze, naar het optreden van Ferre Grignard.Ga naar eindnoot32 Dat treft, ik ben op weg naar De Muze, maar eerst naar Muze-n-express. Ik vraag me af hoe vaak de dichter regen in lamplicht gevangen zag op het macadam van de Mechelsesteenweg. De macadam - een woord als een Schot - is inmiddels meer asfaltweg dan macadam geworden. Het fietspad is er royaal als in Nederland. | |
Muze-n-expressIn de Erfgoedbibliotheek (ehc) op het Hendrik Conscienceplein no. 4, om de hoek van De Muze, liggen enkele Remcobestellingen voor me klaar. De titel van het interview met Campert dat dichter Tony Rombouts maakte in 1966 luidt boudweg: ‘Vraag het hemzelf’. Het is een nietsontziend, pittig interview. Het blad dat hoorde bij het befaamde café De Muze, kende slechts drie afleveringen. Het interview met Campert opent nummer drie. Het is logisch dat ik hier met Tony Rombouts heb afgesproken. ‘De Muze bestond half jaren zestig uit de kroeg op het gelijkvloers, een jazzverdieping en dan had je de zolder waar Vinkenoog, Gils en anderen lezingen kwamen geven. Ik besloot met het geld dat De Muze-zolder opbracht een gelinkte krant uit te geven. Na het derde nummer werd de zolder opgeëist door de cafébaas - wegens verbouwingen beneden - en ging de geldkraan dicht.’ ‘Campert was klant hier. Hij vond me helemaal niet bedreigend als interviewer: ik was in eerste instantie een dichter en het ging niet om een officiële publicatie, maar over een blad uitgegeven door een café.’ RomboutsGa naar eindnoot33 zocht hem op 31 mei 1966 op in de Gounodstraat: ‘Campert had gezegd dat hij zo open zou zijn als maar kon. En dat bleek. De vragen waren noch- | |
[pagina 55]
| |
tans niet altijd even vriendelijk. [...] Deze bijvoorbeeld: “Verschillende kritici veronderstellen dat u momenteel als schrijver een krisis zou doormaken en dat u die afreageert door te schrijven over een auteur die dezelfde krisis doormaakt. Hoe staat u tegen die veronderstelling?”’ Campert antwoordde: ‘Ik zie het niet zo erg. Ik heb wel geschreven over een auteur die in een krisis zit, maar dat is dat Gangstermeisje, en ik geloof dat men het toch niet helemaal begrepen heeft. Het is niet zozeer een krisis van het schrijverschap die die man doormaakt, maar gewoon een heel menselijke krisis die hij ook als niet-schrijver had kunnen meemaken. Ik geloof zelfs dat iedereen op die leeftijd dergelijke krises meemaakt. Tussen 30 en 40. Je weet niet goed raad met jezelf, voor zover je dat ooit hebt geweten. Wat mij betreft, ik heb er een boek over geschreven. Zo erg kan het dan ook weer niet geweest zijn. Ik ben het kwijt nu.’Ga naar eindnoot34 Café De Muze.
| |
Bedorven liefdeAntwerpen moet een moeilijke periode zijn geweest. Een crisis. En zijn derde huwelijk gaat eraan. Hij schrijft erover in Een liefde in Parijs,Ga naar eindnoot35 waarin zijn alter ego Richard Sanders in vele vreemde bedden belandt. Remco breekt met Lucia en verhuist terug naar Amsterdam. Aan de Volkskrant vertrouwt hij toe over de stad die hij verlaat: ‘Het is er rustig, er gebeurt niets. Dat isolement beviel me eerst erg goed, maar later werd het ook benauwend. Ik kan de stimulansen van Amsterdam toch niet helemaal missen.’Ga naar eindnoot36 ‘Hij verlaat Antwerpen in 1966, halsoverkop, keert nog één keer weer’Ga naar eindnoot37: In het huis
de zoete stank van oude kranten
en in alle kamers sporen van bedorven liefde.
Hij loopt de krakende trappen op
deuren staan open
een oud overhemd
hangt nog over een stoffige stoel
kinderpantoffels met gaten in de zool
boeken die te lang hebben gelegen
om nog mee te nemen
| |
[pagina 56]
| |
schimmel op borden
en de manke poes voorgoed verdwenen.’Ga naar eindnoot38
En toch is Campert in Antwerpen veel gelukkiger geweest dan hoofdpersonage Sanders, dixit Campert: ‘Mijn derde huwelijk is er stukgelopen, maar ik heb er ook veel plezier gemaakt.’Ga naar eindnoot39 Aan al zijn woonplaatsen heeft hij gedichten overgehouden en dat is voor de dichter én de lezer belangrijker dan dat hij er woonde.Ga naar eindnoot40 Zoals de door hem vereeuwigde poezen belangrijker zijn dan de tijdelijke. | |
Hondje CampertNatuurlijk had poezenman Campert poezen in de Gounodstraat, zelfs een mankje.Ga naar eindnoot41 Bij zijn Antwerpse verhaal hoort ook een hondje. ‘Hondje Campert’, zoals het volgens Hugo en Marie-Thérèse Raes op de halsband stond: ‘Camperts kindermeisje Toby had een keeshondje en de kinderen waren er dol op, maar het was niet zindelijk en Remco's katten bleven meer en langer weg en toen wilde Remco het reutje weg. Het zou naar de Bosschaertstraat gaan, dat wou zeggen: het asiel.’Ga naar eindnoot42 Het hondje ging naar de Bosschaertstraat, maar dan wel naar nummer 285, het huis van de familie Raes. ‘Onze kinderen Sieg en Carina doopten het “whisky” (ze kenden de hondjes sherry en cognac in de straat), maar voor Hugo en mij bleef het “hondje Campert”.’
Ik zit weer op de tram: van Groenplaats naar Centraal Station. Via de hoofdingang aan de De Keyserlei loop ik het Centraal Station binnen, zoek het perron richting Amsterdam, kijk rond en zoek sporen in de spoorwegkathedraal, die W.G. Sebald vereeuwigde in Austerlitz, en die zich sinds dit jaar ‘het meest romantische station van Europa’ mag noemen.Ga naar eindnoot43 Als ik het station weer verlaat schiet me een scène uit de film die Hans Keller maakte te binnen, Het Alfabet van Remco Campert, waarin je Campert het station ziet uitlopen om Hugo Claus op te zoeken (voor een gesprek over... bloedworst). Tijdens zijn Antwerpse jaren liep Campert het station elke week twee keer in en uit, op en neer naar Amsterdam, met als excuus dat zijn uitgever daar zat. De Keyserlei. Campert vergeleekGa naar eindnoot44 die met de Champs-Elysées en de Lange Koepoortstraat met de Boulevard Saint-Michel, maar wist dat de vergelijking niet klopte. De Schelde was evenmin de Seine. Van café Sport, tegenover het station, destijds, waar Campert de kranten las, geen spoor meer. Naar de stijlvolle zaak Locarno, De Keyserlei (nr. 51), dat openbleef zolang er klanten waren en waar Campert na de voorstellingen acteurs zag, Hugo Metsers bijvoorbeeld,Ga naar eindnoot45 en Shireen Strooker,Ga naar eindnoot46 hoef ik evenmin nog te speuren. Ik flaneer, zoals het hoort op deze lei, passeer café De Hulstkamp (De Keyserlei | |
[pagina 57]
| |
23), het verzamelpunt van Paul van Ostaijen (1896-1928). Volgens Gerrit Kouwenaar de enige Vlaming die de Vijftigers inspireerde.Ga naar eindnoot47 Misschien was het bij het voorbijlopen dat Vijftiger Campert deze verzen in het hoofd kreeg: Als Paul van Ostaijen
Niet zo jong gestorven was
En nu nog leefde
Dan was hij 69 geweest
Daar moet je toch eigenlijk
Ook niet aan denkenGa naar eindnoot48
Tom Lanoye hanteerde destijds in zijn polemische bundel Rozegeur en maneschijn (1983) provocerend het fileermes voor een aantal schrijvers. Campert en ‘de hele zooi’Ga naar eindnoot49, adresseerde Lanoye op de wijze van Lord Byron aan hofdichter Bob Southey:
gij, remco campert, dichter, veelbekroond
En tekenend voorbeeld van de hele zooi,
Hebt onlangs nog uw ware aard getoond;
Plat, zoals zovelen, en van laag allooi.
Welnu, Geachte Boekverbrander, 't loont
De moeite met die Vijftigers, het is mooi:
In eigen pulp en koffiedik zélf zoek
Als ‘10 blinde Vinken in een Kousebroek’.
[...]
Of de collega-dichters-columnisten de strijdbijl ooit hebben begraven, vraag ik me af en ik stuur een berichtje naar Lanoye. Hij antwoordt: ‘Begraven. Absoluut. Al bij de eerste keer erna kwam Campert redelijk ontwapenend op me af: “Gaan we voor altijd blijven mokken, of gaan we samen een glas drinken?” Iets van die strekking. En we hebben dat glas gedronken. Sindsdien is hij er nooit meer op teruggekomen. Ik ook niet.’ | |
Hollywood aan de ScheldeIk houd halt bij het bioscoopcomplex ugc in de Van Ertbornstraat no. 17. In de jaren zestig was deze buurt bezaaid met cinemazaaltjes, ‘Hollywood aan de Schelde’. Hoe vaak zou filmliefhebber Remco Campert hier geweest zijn? Gek, dat hij nauwelijks herinneringen heeft aan zijn vader Jan, maar wél weet hoe hij met hem Sneeuwwitje ging zien. Tegenwoordig gaat Campert nog steeds wekelijks naar de bioscoop.Ga naar eindnoot50 Vroeger ging hij nog vaker naar de cinema: een paar keer in de week, graag in de namiddag. | |
[pagina 58]
| |
Zo heeft hij ook in Antwerpen ‘de paleizen van bioscopen’ ontdekt, ‘maar was je eenmaal binnen, dan viel het allemaal nogal tegen. Er zat maar een handjevol mensen in de zalen, de hier en daar aangebrachte versieringen waren van goedkoop materiaal en ontworpen door de op twaalf na beste leerling voor de figuurzaagklas en voor de projectie maakte men gebruik van zaklantaarns. Halverwege was de batterij op.’Ga naar eindnoot51 Regisseurs lieten hem zelfs met hun blik naar discotheken in Antwerpen kijken: ‘Hippe discotheken, alsof ontworpen door het moderne broertje van Antonioni. Als je er binnenging waande je je in een comfortabele moderne wereld.’ Hij bekijkt en beschrijft de schijnwereld ervan, terwijl hij beseft honderd meter van de wind en de Schelde vandaan te staan, ondertussen Stella en Tuborg hijsend: ‘Antwerpse winkel- en kantoormeisjes opgetut naar het voorbeeld van ELLE, le Madison aan het dansen die toen dans le vent was.’Ga naar eindnoot52 | |
Le JazzVan Le Madison, naar Le Jazz. ‘We gingen met Remco en andere vrienden naar jamsessies in De Mok, het café van altsaxofonist Mike Zinzen.Ga naar eindnoot53 We zagen daar Cel Overberghe (trompet, contrabas, drums, tenorsaxofoon en piano) aan het werk en diens schoonbroer Fred van Hove op piano. En ik weet niet meer wie nog allemaal.’ Aan het woord is Andrea Van der Borght-Heirman. Ze is de enige nog in leven van zijn Antwerpse vrienden aan wie Campert in 1968 de dichtbundel Mijn leven's liederen opdroeg: (in volgorde van opkomst) Gust GilsGa naar eindnoot54, Hugues C. Pernath en Hugo Raes en Andrea en Jan Van der Borght. Ze heeft geen herinnering aan de presentatie van de bundel of dat ze die cadeau kreeg van Campert, wel aan het gevoel erbij: ‘ontroerd, warm, dat wij in het lijstje aangeschrevenen stonden. Remco kende namelijk veel mensen in Antwerpen’.Ga naar eindnoot55 ‘Wij waren geen groupies’, zegt ze stellig. ‘Wij waren echte vrienden die elkaar thuis of op café zagen. Wij wisten wanneer we wie waar konden ontmoeten.’ ‘Met Remco en andere vrienden zaten we ook thuis te luisteren naar jazz, op zo'n grote groengrijze Grundig bandopnemer. Wij hadden ook veel platen. Mijn man had gestudeerd in Princeton én veel jazzplaten en Amerikaanse boeken meegebracht: Remco vond beide zeer interessant.’ ‘We draaiden Dizzy Gillespie, Thelonious Monk, jazzdrummer Max Roach, een van de uitvinders van bebop. Vast ook wat van Ella Fitzgerald. Ik herinner me dat een andere Nederlandse vriend, striptekenaar Fred Julsing - die jarenlang werkte voor studio Toonder - op een avond “Too close for Campert” varieerde op Ella's “Too close for comfort”.’ | |
[pagina 59]
| |
Hugo en EddyBij de Van der Borghten schuift behalve Campert ook Claus aan, een toen al vertrouwde gast. ‘Claus was immers al bekend, na Suiker. De anderen van zijn generatie waren dat nog niet.’ Het was niet Antwerpen, het was Parijs geweest, dat in de jaren vijftig een band had gesmeed tussen de twee. In de lente van hun leeftijd, toen ze allen aan het ontbotten waren.Ga naar eindnoot56 Claus over Campert: ‘Campert is de in zichzelf gekeerde man in een café dat overweldigd wordt door spreekkoren uit de radio. Hij zegt u zijn mening als gij erom vraagt. Gij vraagt bijvoorbeeld: “Zeg Campert, wat is poëzie?” Hij kijkt u aan door zijn brillenglazen, neemt een slok Pils en zegt, afdoende, wantrouwig en toch overtuigend: “Poëzie is een daad.”’Ga naar eindnoot57 Het eerste gedicht uit Claus' gedichtenreeks De groeten is een programmatische verklaring én citeert uit Camperts beroemde vers ‘Poëzie is een daad’: Volgens Remco genas Voltaire zichzelf van de pokken
door het drinken van 120 liter limonade.
En dat dat poëzie was.Ga naar eindnoot58
Campert over Claus: ‘Ik heb geen voorkeuren in het werk van Hugo Claus. Ik bewonder het al jaren lang zonder enige restrictie. Ik ben een weerloze fan van Hugo Claus.’Ga naar eindnoot59 Campert en Claus bleven bevriend tot de dood - Claus overleed in 2008. Schrijver-schilder Pjeroo Roobjee typeert de levenslange vriendschap zo: ‘Ik heb mogen ervaren dat beide heren een warme vriendschap koesterden en elkaars oeuvre beminden. Die meer dan vijftig jaren durende vriendschap van twee niet zo makkelijke knapen heeft bij mijn weten op geen enkel moment schipbreuk geleden.’Ga naar eindnoot60
Het is ook aan dezelfde tafel bij de familie Van der Borght-Heirman dat de Antwerpse dichter-advocaat Eddy van Vliet zijn grote vriend Hugo Claus leert kennen en via Claus een nieuwe grote vriend maakt: Campert. Ontroerend mooi hoe Van Vliet op 13 februari 1974 voor televisie het optreden van Campert de volgende dag in het Internationaal Cultureel Centrum (icc) in AntwerpenGa naar eindnoot61 aankondigt: ‘De verlegen lyricus, zoals een kunstrecensent hem eens noemde, Campert komt spreken over en voorlezen uit eigen werk. Deze innemende persoonlijkheid heeft zowat twee jaar in Antwerpen gewoond en is een van de populairste en meest gelezen dichters in Vlaanderen... Zijn weemoedige parlandopoëzie wordt gekenmerkt door een sfeer van magie en desillusie; en doet wel eens denken aan Scott Fitzgerald. Camperts uitzonderlijke gave en eenvoudige poëzie wint fel aan aantrekkingskracht en inhoud wanneer je de verzen de dichter hoort voorlezen.’Ga naar eindnoot62 | |
[pagina 60]
| |
Ik heb geen idee hoeveel mensen er toen in het icc aan de lippen van Campert hingen, maar ik heb het vaak genoeg bij andere lezingen en woordfeesten gezien: Camperts stem, Camperts verzen raken het publiek. Op 15 januari 1998, bijvoorbeeld toen de Poëzie van de Middagen van de Poëzie van Campert kwam. Van Vliet was op dat moment voorzitter van de Middagen.Ga naar eindnoot63 Die bekende ooit dat niet Claus een invloed had gehad op zijn eigen werk, ‘voor mij zijn Vijftigers als Campert en Kouwenaar bepalend geweest.’Ga naar eindnoot64 Van Vliet verzamelde 365 gedichten rond de liefde onder Camperts motto Geen Dag Zonder Liefde. En de titel van Van Vliets bundel De toekomstige dief (1991) knipoogt naar zijn goede vriend Campert en de twee zinnen uit een van diens verhalen: ‘Ik zal een fiets gaan kopen. En ergens in de stad loopt de toekomstige dief al rond.’ Ik herinner me Campert in Zaal 7, aan de monumentale Cogels Osylei (Berchem), bij de laatste boekvoorstelling van Eddy van Vliet, Gigantische dagen, op diens verjaardag 11 september 2002, maar eigenlijk het officiële afscheid voor vele genodigden van de Antwerpse dichter-advocaat. Hij had het hoofd toen zwaar van de cortisone en de hersentumor. Hoe die twee mekaar in de armen vielen. Van Vliet zou op 5 oktober 2002 overlijden. | |
Remco GroetPagina's In Memoria, lamento's en afscheidsredes heeft Campert inmiddels geschreven. Die voor Gerrit Kouwenaar, die voormalige voorlaatste der Vijftigers is nog onderweg. ‘Steeds vaker belt een krant hem op/ bij een nieuwe dode die hij kende.’Ga naar eindnoot65 Schilder-dichter Jan Vanriet was zo onder de indruk van het huldebetoon dat Remco Campert bracht aan hun dode vriend Hugo Claus op 29 maart 2008 in de Bourla Schouwburg dat hij een reeks tekeningen en aquarellen en bijbehorende gedichten maakte onder de noemer ‘Remco groet’. Het geknakte silhouet van de groetende dichter ademt respect, afscheid en verdriet. Campert had toen net zijn ‘In Memoriam’ voorgelezen, voor Claus, in de Bourla Schouwburg, voor heel televisiekijkend Vlaanderen. [...]
Ach Hugo lieve vriend
blijf bij ons
blijf bij de poëzie
en bij dit land
en rust naar je aard
niet zachtGa naar eindnoot66
| |
[pagina 61]
| |
De Zwarte PanterHet verzorgde boekje Remco groet werd uitgegeven door ‘De vrienden van De Zwarte Panter’, zie ik. Zo jaagt Campert me de stad door. Van de Bourla Schouwburg op naar de bekende galerie aan de Hoogstraat no. 70-74. Niet de moeite om een tram te nemen. Ik neem de geur van regen op fruit - onsterfelijk gemaakt door CampertGa naar eindnoot67 - van de markt mee. Galeriehouder Adriaan Raemdonck heeft een gouden archief en een galerie die zich al decennialang (sinds 1968) laat kenmerken door kruisbestuivingen tussen beeldende kunst en literatuur. Het kost hem dus nauwelijks moeite om foto's van Remco in de galerie en met de hedendaags expressionistische schilder Ysbrant op tafel te toveren. Even gemakkelijk haalt hij de bibliofiele edities die hij uitgaf met Campert en Ysbrant.Ga naar eindnoot68 ‘Remco groet’ door Jan Vanriet, 2008 (coll. Museum Plantin-Moretus, Antwerpen).
Hij opent een kostbaar exemplaar (één van de 85) van Het jaar van de jicht (1977), met zeefdrukken van onder anderen Fred Bervoets, Ysbrant, Jan Cox, Wilfried Pas en gedichten van Campert, Conrad, Gils uit een donkerrode linnen map. De galeriehouder laat me alleen met dat fraais: ‘Kijk maar rustig.’ En daarna wandelt hij binnen met Vergane dagen (2001), 4 litho's van Ysbrant en 17Ga naar eindnoot69 en 4 gedichten van Campert. ‘Het is altijd feest als ik Campert zie,’ zegt Adriaan Raemdonck met bedoelde dubbelzinnigheid. ‘Ik zie hem op vernissages, bij boekpresentaties, of op de jaarlijkse zitting van de Onsterfelijken - maar daarvoor raadpleeg je beter stichter en kunstbroeder Pjeroo Roobjee. Figuurlijk: het is altijd een rijkdom om dichtersvrienden van beeldende kunstenaars te spreken.’ Campert verzorgde in De Zwarte Panter de inleiding bij ‘Oktober '43’, de dubbeltentoonstelling van Hugo Claus en Herman Selleslags op 12 september 1998. ‘Ik kan je precies vertellen wanneer ik Remco voor het eerst zag,’ vervolgt Adriaan: ‘in 1975 bij de vernissage van de eerste Ysbrantexpo in De Zwarte Panter. Ik geloof dat hij sindsdien geen enkele opening van Ysbrant heeft gemist. Waarom praat je niet een keer met Ysbrant? Ik kan je vast verklappen dat De Zwarte Panter in mei 2016 een dubbelexpo van Ysbrant en fotografe Frederique van Rijn, stiefkleindochter van Campert, plant!’ Adriaan doet een telefoontje met meester Ysbrant en opent de deur voor me. Ik mag bij Ysbrant in Berchem - niet ver van het station, dichtbij de Cogels Osylei, tramhalte Draakplaats - langs. | |
[pagina 62]
| |
Ysbrant en Remco Campert (archief De Zwarte Panter, Antwerpen).
| |
Ysbrant‘Weer een vriend van Debbie’ was het eerste wat door het hoofd van Ysbrant van Wijngaarden schoot toen zijn goede vriendin Deborah Wolf hem aan Campert voorstelde. Ysbrant en Campert zouden goede vrienden worden. Ze delen hun interesse voor schilderkunst, film, poëzie. In 1976 werkt Ysbrant voor het eerst met Campert: in het decembernummer van het tijdschrift Gedicht.Ga naar eindnoot70 Samen maakten ze een handvol bibliofiele bundels: litho's en verzen, bij galerie De Zwarte Panter en antiquariaat Demian (dat we dadelijk aandoen). In Lof van de dichtersGa naar eindnoot71 bekent Campert dat hij het kijken geleerd heeft van schilders. Dat beaamt Ysbrant. En toch blijft Camperts blik voor Ysbrant die van een dichter en niet die van een schilder, ‘al denk ik niet dat Remco dat zo ziet’. Ik moet Ysbrant maar niet vragen om dat uit te leggen. En of hij bedoeld werd met die schilders? ‘Nee hoor. Remco bedoelt niet dat hij het kijken heeft geleerd van mij, maar van schilders.’ Heeft Het satijnen hart, Camperts roman met een schilder in de hoofdrol, dan wat te maken met Ysbrant? ‘Evenmin.’ Maar het lange gedicht ‘School van herzien’ kan hij toch niet ontkennen? ‘Integendeel! Ik had Remco gevraagd om wat voor mijn boek te schrijven en toen werd het dit gedicht. Ben ik ontzettend blij mee.’Ga naar eindnoot72 Antwerpen en Paul van Ostaijen mochten meedansen tussen de letters Y (van Ysbrant) en R (van Remco). Een fragment: maar hopla
schilder en dichter springen en vallen
| |
[pagina 63]
| |
en dansen aan de hand van Paul van Ostaijen
die van Antwerpen
woordskelet in kristalcafé
lichtende bar in het duister
In 2014 verscheen bij De Bezige Bij een regulier boek van de twee vrienden: Licht van mijn leven: 19 gedichten, 6 litho's. | |
DemianHalte Conscienceplein, op een steenworp van de onvergetelijke Nottebohmbibliotheek en de barokke Carolus Borromeuskerk: antiquariaat Demian oftewel huisantiquaar, vriend, uitgever van Campert. Als je het antiquariaat binnenloopt en meteen rechts blikt, verwelkomt Campert je met ‘Het boek opent zich als een zee’, de allereerste litho die door hem werd gemaakt (samen met Ysbrant). René Franken legt een bijbehorende foto op zijn bureau, van Campert, die aan hetzelfde bureau zijn tekst op de steen zet voor die gezamenlijke litho tijdens de presentatie van ‘Openingen’ (2009), gedichten van Campert, litho's van Ysbrant, bij de Campertexpo Jagen, leven, herinneren (18 april tot 16 mei 2009), toen de boekhandel boeken, tijdschriften, handschriften, foto's, en tekeningen (sic) van Campert tentoonstelde. Campert signeert zijn zelfportret, een litho. Foto: Demian.
Boekhandelaar Franken toont een foto van Remco Campert en acteur en vriend Jan Decleir, tijdens de finissage van de expo Etsen van Ysbrant, 17 december 2000. Eerder had Franken Campert al geïnviteerd voor de expo Boeken van cartoonist Jacques Moeraert, beter bekend als zak. Campert zakt af naar Antwerpen, levert het ‘voorwoordje’ bij de catalogus en gaat op de foto met zak en een tasje waarop: wat een zak. Wat Campert aantrekt in de cartoons van zak? ‘De zachtzinnigheid waarmee ze zijn getekend.’Ga naar eindnoot73 In april 2010 openen Decleir en Campert de nieuwe boekhandel van Demian aan het Conscienceplein feestelijk. Dat wil zeggen, Decleir in levenden lijve, Campert in ‘facsimile’ - hij was fysiek aanwezig bij een literaire herdenking van Hugo Claus in Oostende. Demian liet voor de nieuwe winkel een facsimile-uitgave maken van Camperts In de namiddag een standbeeld opwinden, een vroege versie van het gedicht ‘Een standbeeld opwinden’, in april 1951 door de dichter in één exemplaar geschreven, geïllustreerd en van een omslag voorzien. Nog geen jaar later presenteert Franken Meisjes van plezier, zes nieuwe gedichten | |
[pagina 64]
| |
Campert met Jan Decleir op 17 december 2000 in antiquariaat Demian. Foto: Katell Bertrand.
van Campert, vier nieuwe litho's van Ysbrant en laat zo het gezamenlijke oeuvre van de twee vrienden groeien. René haalt een zelfportret van Campert beneden: de eerste litho die Campert alleen maakt, bij het verschijnen van Meisjes van plezier én een exemplaar van zijn Campertcatalogus uit 2014, die hij samenstelde ter gelegenheid van de 85ste verjaardag van de schrijver. ‘In Camperts oeuvre is voor mij de poëzie het allerbelangrijkst, maar ik houd natuurlijk ook van zijn briljante lichtvoetigheid als prozaschrijver,’ zegt Franken. ‘Als mens: ik hou van die minzame melancholie van Remco, zo zachtaardig, van zijn humor en zijn soms vaderlijke bezorgdheid. En hij is altijd blij met nieuws uit Antwerpen!’ | |
Decleir-LouwaardVanuit deze boekhandel vertrekken vele rails, ik beslis die van het grootse acteurskoppel Jan Decleir-Brechtje Louwaard te volgen. Zou Decleir momenteel Camperts grootste Antwerpse vriend zijn? Jan Decleir: ‘Al zou ik maar één secondje z'n beste vriendje in Antwerpen zijn geweest of slechts in een heel kort straatje van deze havenstad: het zou niemand iets aangaan en mij zeer verblijden. Ik weet het niet en als ik het hem zou vragen dan antwoordt hij “ja,” want Remco is voorkomend en lief.’ Decleir leerde Remco zowat vijfendertig jaar geleden kennen als ‘onsterfelijk lid van de Académie Thomas-Robert Bugeaud de la Piconnerie Duc d'Isly.’ (Over die academie straks meer.) ‘Ook heb ik onder de vlag van Behoud de Begeerte samen | |
[pagina 65]
| |
Remco danst met Brechtje Louwaard, 17 december 2000. Foto Katell Bertrand.
met hem en anderen enkele tournees gemaakt door Vlaanderen en Nederland. Ik herinner mij dat hij als oudste het hele gezelschap na het gedane werk en bij aankomst in de tijdelijke woonstede, wat altijd Antwerpen was, vriendelijk doch dringend verzocht met hem te gaan drinken. “Jullie hebben hier toch van die hele leuke nachtrestaurants?” begreep ik als een zachtmoedig bevel om hem te vergezellen aan een feestelijk gedekte tafel, met hem te eten en zeker ook te drinken. Niet uit drankzucht, maar omdat hij er niet van houdt om afscheid te nemen.’ Brechtje Louwaard heeft een enorme bewondering voor het werk van Campert én voor dat van Ysbrant, zegt ze. Ze denkt aan 17 schetsen voor Ysbrant (Revolver, 1996), Vergane dagen (De Zwarte Panter, 2001), en aan Openingen natuurlijk (Demian, 2009), wat ze zelf boven de doopvont hield. Ze fantaseerde in 2009 heerlijk over ‘lieve Remco’ en ‘lieve Ysbrant’ in haar openingstoespraak als ‘helden van de cinema of van de jazz, badend in champagne, jagend op vlechten’. Ze heeft een mooie anekdote over Claus, Campert en zichzelf: ‘Ik was een keer op bezoek bij de meester Hugo Claus en mocht onder diens geamuseerde oog tussen de boeken snuffelen. Mijn ogen vielen ‘op een heel mooi klein boekje met een prachtig kaftje’. Het bleek het bundeltje Vierendelen uit het regenjaar 1951. Ik ging in het boekje zitten lezen en Claus keek geamuseerd toe. “Mooi hè,” zei hij, “dat is Remco.”’ | |
Optredens‘Dit is Remco,’ zegt Gerd Segers, dichter, tijdschriftenmaker en voormalig organisator van poëziefestivals. Hij haalt twee Revolvers boven: Zeventien schetsen voor Ysbrant | |
[pagina 66]
| |
(1996, jrg. 22, nr. 3) en de eerste aflevering van jaargang 5 (1973). De gedichtencyclus schreef Campert naar aanleiding van de retrospectieve tentoonstelling van Ysbrant in het Antwerpse Sint-Jorispand in 1996. Het tijdschrift Revolver zag in hun samenwerking meteen de kans voor een fraai collectors item. Ysbrant illustreerde de cyclus met vijf kleurenlitho's. In 1973 droeg Revolver de ondertitel ‘periodiek rondom de werkelijkheid’ en aflevering 1 kreeg naar Segers’ idee de vorm van een steekkaartenbakje. Campert zit dankzij zijn openings-C als eerste in het tijdschrift/bakje met vijf verzen: Gisteren, Huis in Antwerpen, Mieren, Akteurs en Oproep tot Aktie. Vóór Martien J.G. de Jong, Roland Jooris, Georges MacBeth en Nic van Bruggen. Segers haalde slechts twee Nederlandse auteurs twee keer naar het Internationale Poëziefestival Dichters in het Elzenveld (dertien edities): Rutger Kopland en Remco Campert. ‘Omdat ze ook prachtig konden voorlezen.’ In het Antwerpse cultuurjaar 1993, ‘toen er niks rond poëzie op het officiële programma bleek te staan en wij dus in actie schoten’, en in 1998 ‘kwam Campert met zijn melancholische stem en het bijzonder mooie “Lamento” het festival opluisteren’. Voor of na het optreden dronken de dichters wel eens wat op het Mechelseplein, waar nu Elsschot toekijkt op de drinkers, maar toen nog niet, bij café Boer van Tienen, waar acteurs in opleiding en docenten in uitvoering van de theaterschool Herman Teirlinck kind aan huis waren. Jawel, ook Jan Decleir. De zonnetent bloklettert Liefmans. Ik vraag me af of ik zonet het café heb gevonden waar Campert altijd kriekenbier bestelt, of kersenbier, zoals het in Nederland heet. Liefmans en kriekenbier zijn één. ‘Het woord kriek heeft zich al in zijn mond gevormd voor hij de deur opendrukt. Het café ligt aan een klein rustig pleintje met bomen en bankjes.’Ga naar eindnoot74 Al ken ik het zinnetje uit Camperts column: nee, niet dát pleintje.Ga naar eindnoot75 | |
Behoud de begeerteOok Luc Coorevits, die met Behoud de Begeerte, kunstencentrum voor literatuur, sinds 1984 literaire evenementen organiseert in Antwerpen, Leuven, Brussel en ruimer, weet dat Campert veel dorst had. Hij herinnert zich een etentje met Campert en Herman de Coninck. Het werd een ongelofelijk vrolijk etentje. Om maar wat te zeggen: de drank raakte geheel op. Remco moest 's anderendaags naar Brussel voor een radio-interview voor het Vermoeden met Lea Vanhoeymissen, die vaste stem Betty Mellaerts verving. ‘De kater was toen zo groot dat er niet veel klank uit Remco kwam. Wellicht tot nog toe het enige interview met Remco waarbij de antwoorden alleen uit “ja” en “nee” bestaan.’ Bij Behoud de Begeerte staat Remco Campert op nummer vier van meest opgetreden artiesten. Tom Lanoye geeft iedereen het nakijken met 274 keer. Tweede is | |
[pagina 67]
| |
dichter Leonard Nolens. Claus is drie met Campert op de hielen: 127 en 126 optredens. Onder de titel van Geletterde mensen (samen met partner in crime Jan Mulder) of met anderen onder het hoofding Saint-Amour,Ga naar eindnoot76 op de eenmalige Clausherdenkingsavond: Remco stond er. Coorevits ontdekte Campert op de Nacht van de Poëzie in Vorst, 1980. Adembenemend goed, vond hij hem. ‘De rest is geschiedenis.’ Coorevits hoedt zich voor het woord vriend: ‘Van veelvuldig zakelijk contact is het gegaan naar een zekere gemoedelijkheid die je zou kunnen verwarren met vriendschap. Remco is soms erg gesloten, op andere momenten is hij heel open en begint hij vrij te babbelen, over leven en werk.’ Coorevits schudt een rij epitheta uit zijn mouw: Remco is: ‘schuchter, gesloten, lief, bezorgd, aandoenlijk, onhandig, vrolijk, levenslustig, grappig.’ ‘Je hebt schrijvers die rock ‘n’ roll zijn, Remco is geheel jazz,’ dixit Luc Coorevits. ‘Zijn gedicht “Lamento” is pure jazz. En ik mag zijn humor niet vergeten. Humor van een hele hoge klasse. En die is van het moeilijkste om te schrijven.’ | |
MitellaGebroken schouders, bloedende handen, gehavende neus, niets weerhield Campert ervan om het podium op te klimmen. In 2011 ging hij met arm in een mitella vanwege een gebroken schouder het podium van Saint-Amour (Nederland) op. Op het inmiddels ter ziele gegane Festival van het Woord, Zuiderzinnen (op het Antwerpse Zuid), zag ik hem een keer met de neus in het verband. De snapshots horen bij het beeld dat je hebt van de ontroerend onhandige dichter die 's ochtends vroeg zijn blote teen stoot tegen een tafelpoot, in een ijskoude kamer, waar de verwarming al dagenlang stuk is. ‘Dat is weer eens mooi misgegaan,’ zou Somberman zeggen. Ik moet denken aan de hilarische column van Jan Mulder na een lunch met Remco bij Jan Vanriet thuis in de Louisastraat, waarin de onhandigheid van Campert het moet ontgelden. In de auto onderweg had hij al per ongeluk een stuk polyester zo groot als een aanrecht van Mulders dashboard gescheurd, terwijl hij (R.C.) gewoon op zoek was naar een asbak. Maar ten huize van Vanriet escaleert de zaak. ‘Zoals gebruikelijk hadden de Belgen een en ander uitstekend verzorgd. Er was aardappelsalade, gerookte zalm, champagne enzovoorts. Er stonden ook drie plastic bakjes met selderijsalade, makreelpastei en filet americain.’ Volgt het hilarische én rampzalige relaas - met hoge voorleesbaarheidsfactor - van hoe Campert het onwrikbare plastic bakje met selderijsalade weet te slechten in een Pyrrhusoverwinning: ‘Eerst wrong hij het hele bakje met selderij tot moes, zonder dat de deksel en de bak van elkaar waren gescheiden. Maar de salade wou eruit, dat was duidelijk. Het spul kon elk moment in het gezicht van een van de aanwezigen spuiten. De dichter zette de nagels dieper in het plastic. Het plastic op zijn beurt knirpte en knerste van de pijn en het genot en wilde nog steeds niet toegeven. | |
[pagina 68]
| |
Toen gebeurde het. Campert scheurde de bodem eraf en kwakte de inhoud, met het bloed dat overal uit zijn handen stroomde, met stukken nagels en halve pinken op zijn boterham.’Ga naar eindnoot77 Het verhaal van de gehavende kokkerd in Antwerpen - de Neus is een bekend personage uit het Antwerpse volkspoppentheater, maar dit geheel terzijde -, schreef hij zelf neer: Omdat afspraak afspraak is (ik spreek dus weinig meer af), reisde ik vorige week naar Antwerpen, waar ik gevraagd was om wat gedichten voor te lezen op het jaarlijkse literaire festival Zuiderzinnen. Ik was er een dag tevoren gearriveerd om een plezierige avond door te kunnen brengen met Antwerpse vrienden. Na afloop van het samenzijn, waaraan lekker eten en wijn niet ontbraken, slaagde ik erin om bij het betreden van mijn hotel te struikelen en op mijn gezicht te vallen, wat me op een wond aan mijn neus kwam te staan. Ik had zogezegd een snee in mijn neus. Uit die snee stroomde het bloed ongeremd. Het bezorgde hotelpersoneel wilde al een ambulance bellen, maar dat wist ik te verhinderen. Een pleister leek me voldoende. | |
Twee dingen tegelijkOoit heb ik hem twee dingen tegelijk zien doen: voorlezen en tramrijden. Dat wil zeggen: hij las voor in een rijdende Boekentram, van de Antwerpse Linkeroever tot de deuren van de Boekenbeurs - toen: tram 2, halte Bouwcentrum. Op 8 november 2002 schreef ik over zijn aanwezigheid op de voor de gelegenheid aangeklede en ingezette Boekentram: ‘Schrijven is een liefdesaffaire voor Remco Campert. Voorlezen ook. En zo las hij op de Boekentram, zachtgevooisd, vurrukkulluk.... Hij liet de reizigers in tachtig beelden of meer de wereld zien. Hij las over de trein naar Marseille in de tram naar het Bouwcentrum, over de eerste metro met gele mensengezichten, en bracht een prachtige poëtische ode aan zijn jas, zoals alleen Campert een ode aan een jas kan brengen. Als de man die veertig jaar | |
[pagina 69]
| |
geleden in Antwerpen woonde lichtvoetig klinkt, dan is dat uit afkeer van zwaarwichtigheid.’Ga naar eindnoot79 | |
Académie Bugeaud/academie der OnsterfelijkenWe gaan eruit met een feest, zoals het hoort bij Remco Campert. Dit verhaal eindigt niet met de dood, maar met de onsterfelijkheid. Die zit de dichter gegoten, als een oud jasje. Tijd dat ik de Onsterfelijke stichter spreek, want veel is er niet gepubliceerd over deze bijzondere club. ‘De Académie Bugeaud of de club der Onsterfelijken is een chaotisch genootschap, zonder huishoudelijk reglement en zeer slordig met het bijhouden van verslagen en dergelijke,’ zegt dichter-stichter-schilder Pjeroo Roobjee. In één zin: ‘De Académie doet niets.’ Dat is overdreven. De heren - slechts één Onsterfelijke dame: schrijfster Chris Yperman - bouwen in ieder geval jaarlijks een stevig feestje in een machtig restaurant, alwaar ze een nieuwe Onsterfelijke verkiezen. De Académie werd in 1979 gesticht door acteur-causeur Pjeroo Roobjee in aanwezigheid van twaalf andere Académiciens, onder wie Hugo Claus. Campert werd in 1980 Onsterfelijk. ‘Zijn trouwe aanwezigheid, gedurende al die jaren, en het feit dat Remco met een welig genoegen de expeditie naar het verre Antwerpen (en vroeger Gent en Ellezelles) onderneemt, bewijst dat hij zeer vereerd was met zijn verkiezing.’ Campert was er ook op 7 december 2014 bij, in restaurant Hofstraat 24 (21; inmiddels gesloten), Antwerpen. Wat zo'n potentiële nieuwe Onsterfelijke in huis hoort te hebben? Roobjee: ‘Het criterium is: zichzelf niet te veel “au serieux” nemen, een dwarsligger zijn, tegen het voze gewricht van deze tijd ageren en vooral niet denken dat door het lidmaatschap van de academie gouden stoeltjes in de maatschappij kunnen worden bezet. De kunst van het tafeldiscours onder het knietje hebben is ook een vereiste.’ Roobjee kent Campert van tijden voor de Académie. ‘Sinds begin jaren zestig, mijn Amsterdamse jaren. Ik zag Campert er onder andere in café Hans en Grietje, later in Gent, aan de zijde van Hugo Claus, in het Gentse nachtleven, maar toen kon er nog geen sprake zijn van vriendschap. Die is pas later gegroeid, onder meer door zijn “onsterfelijk zijn” in de Académie Bugeaud en door gezamenlijke optredens.’ En na enige stilte beschrijft Roobjee feestelijk zijn held: ‘Alsof hij onstoffelijk is en door een soort genade ontsnapt aan de werkelijkheid, aan de zwaartekracht en aan de wetten van de tijd, blijft Remco Campert op raadselachtige wijze een lichtvoetige acrobaat in de dangereuze piste der letteren, een goddelijk mompelende snaak die net iets jonger en heel wat frisser is dan wij allen.’ ‘Hij is mijn geliefde bloedsbroeder, mijn held. Wanneer wij op gezette tijden te saam rond een tafel gaan zitten om er iets verkeerds te drinken, knijpen wij elkaar | |
[pagina 70]
| |
‘De Onsterfelijken’ voor een immens doek van Ysbrant in restaurant Hofstraat 24, Antwerpen, in 2006: van boven naar beneden en links naar rechts. Eerste rij: Etienne Vermeersch, Jérôme Reehuis, Johan Van Geluwe, Jan Mulder, Jan Decleir, Remco Campert, Mauro Pawlowski, Chris Van Hemelrijck, Eric De Buck, Etienne Desmet, Adriaan van Dis, Ysbrant, Ramsey Nasr, Damiaan De Schrijver. Tweede rij: Robbe de Hert, Chris Yperman, Kees van Kooten, Adriaan Raemdonck, Pjeroo Roobjee, Henny Vrienten, Herman Balthazar, Bo Coolsaet, Hugo Claus, Jacques Schotte. Derde rij: Guy Mortier. Archief De Zwarte Panter/Foto: Gerald Dauphin.
schalks in de kaakwang om er ons wel degelijk van te vergewissen dat wij er nog zijn en alzo doodcontent in malkanders nabijheid mogen toeven.’ ‘Ik bemin de schone mens Campert om de veelkantigheid van zijn karakter, een aard die weerbarstig is en overgevoelige, weergaloos sentimentele trekken vertoont. Maar evenzeer hou ik van zijn fraai vertolkte, ietwat sombere luchthartigheid, het tot montere farce promoverend spleen waarmede hij onze drentelgang in dit ondermaanse tranendal glashelder en in een precieze stijl gestalte geeft.’ ‘Alleen Campert kan de merkwaardige natuurverschijnselen, zoals het gedonder in onze verdoolde zielen en de blikseminslag in onze onzekere harten, zo meesterlijk observeren en scherpslijpend registreren. Alleen hij kan dat.’ Nee, het is geen toeval dat de zoon van Pjeroo Roobjee Remco heet.Ga naar eindnoot80 | |
[pagina 71]
| |
Gounodstraat revisitedIk fiets met de woorden van Campert en Roobjee in het hoofd nog even een avondlijk ommetje langs de Gounodstraat. Ik vraag me af wie de dichter, de man mooier beschreef dan Roobjee. Jan Vanriet? ‘Remco is als een oude Japanse meester: een kalligraaf die wat hij allemaal in zijn pols heeft, puur, met inkt en penseel, in één polsbeweging neerzet. Remco bezit een enorme alertheid. Hij heeft het allemaal gezien en herleidt het tot de kern. Zelfs al is er de schijnbare luchtigheid die weer heel veel moet bedekken.’ De wonderwoorden van Jan Decleir? En wat als een vriend, met name Ysbrant, je zijn favoriete dichter noemt? René Franken: ‘Zo zachtaardig, bijna vaderlijk bezorgd.’ Guy Mortier, al geruime tijd Onsterfelijk, vooral door zijn hoofdredacteurschap van weekblad Humo, die Campert april 1985 binnenhaalde als columnist, noemt hem ‘behalve een groot dichter en, met zijn fluwelen pen, een van de geestigste Nederlandstalige schrijvers, ook een betrokken en warm mens.’Ga naar eindnoot81 Opdracht Ysbrant en tekening - ‘Denkend aan REMCO’ opdracht van Ysbrant in Licht van mijn leven. Bezit: Martine Cuyt.
Je zou willen dat Campert weer in Antwerpen zou komen wonen. Thuis gekomen ga ik zitten naast de stapel Campertboeken en bekijk ze. In mijn goedkope editie van Tot zoens, pocket 27 - Bibliotheek Thuis / De Bezige Bij staat onder de titel ‘voor Martine, Remco Campert, Poetry International Rotterdam 1989’. Ik was student (in Antwerpen), hielp als vrijwilliger bij het poëziefeest dat Campert eerder had gepresenteerd. Het was dankzij het duwtje van de Belgische voordrachtkunstenares Leen Vermeiren dat ik naast hem stond en hem, bedeesder nog dan de dichter, vroeg om een opdracht. Niet het minste idee dat ik hem later zou mogen interviewen, wel een waarachtige wens. Ik lees de opdrachten in de opeenvolgende Campertboeken, waar na een poosje het woord ‘vriendschappelijk’ verschijnt. Ik voel dat ik ga blozen. Ik schenk mezelf een glaasje rode wijn in en klink op Campert, die ooit zeven minuten van mijn huidige adres (dat toen nog niet mijn huidige adres was) heeft gewoond. Ik open het gastenboek van de Boekentram en haal er de essentie uit: | |
[pagina 72]
| |
Met veel liefde weer in Antwerpen
aan die nooit verloren gaande liefde [...],
zodat ik deze stad (ook zonder Boekenbeurs)
wel nooit meer kwijt raken zal.
Remco Antwerpen 7.11.2002 | |
[pagina 74]
| |
Antwerps meisje
Het was laat in de avond
regen in lamplicht gevangen
sloeg neer op het macadam
van de Mechelsesteenweg
je had een offwhite jurkje aan
ik schatte je op vijftien
je liep langs de straat
waar ook ik overging
auto's passeerden remden af
reden weer verder
je vroeg de weg naar de Muze
café waar Ferre optrad
Ferre Grignard de zanger van jouw lied
zijn stem die op de radio geklonken had
en waarheen je nu op weg was
‘volg de tramrails maar
dan vind je hem vanzelf’
en ik onnozelaar liet je gaan
Antwerps meisje
dat ik in mijn hart draag
wat heb ik toch gedaan
met mijn leven.
Uit Nieuwe herinneringen (2007) |
|