De Parelduiker. Jaargang 19
(2014)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Marsha Keja
| |
StukbloemgelezenUit brieven van en aan Pierre Dubois blijkt zijn oordeel over het opnemen van gedichten in bloemlezingen geëvolueerd te zijn van een ergernis over de selectie van steeds weer dezelfde gedichten tot zijn volledig verbod op het bloemlezen van zijn gedichten: ‘De rij van anthologieën, met of zonder Belgen daarin, wordt voor mij bijzonder eentonig wanneer ik daarin steeds dezelfde of verwante verzen van mijzelf zie. Daarom verzoek ik U hierbij de samenstellers van “Facetten der Nederlandse Poëzie” mee te delen, dat ik het opnemen van de “stukbloemgelezen” verzen, die zij hebben gekozen, niet toesta en hen verzoek, indien zij mij toch willen zien vertegenwoordigd, hun keuze te maken uit wat ik na de oorlog in tijdschriften (Libertinage, De Gids, Podium) publiceerde of uit de bundel “Het Verbreken”, onder de naam S. Colmar uitgegeven bij Sijthoff te Leiden.’Ga naar eindnoot3 en: ‘De taak van den | |
[pagina 91]
| |
bloemlezer is te lezen, de bloemen komen later wel. Wil hij dus bloemen lezen, waardoor zijn bloemlezing zich van andere bloemlezingen onderscheidt, dan moet hij meer lezen dan bloemlezingen. Ook als ik dit bezat, zou ik het niet mijn taak vinden bloemlezers reeds gepubliceerd werk toe te sturen. Mijn bezwaar tegen de keuze echter blijft. In tegenstelling tot het voorgaande wil ik wel zeer stellig zeggen, dat ik het zeer op prijs stel dat de uitgeverij Nijgh & Van Ditmar mij verwittigd heeft van haar plannen. Er zijn zo veel “pirated” bloemlezingen.’Ga naar eindnoot4 | |
Onbegrijpelijk en tenminste eentonigNaast eigenzinnig en direct is Louis Lehmann in zijn brieven ook bijzonder charmant en grappig, soms onbedoeld. Aan de gezaghebbende dichter en Leidse professor P.N. van Eyck schrijft hij schuchter: ‘Ik moet mijn brief helaas direct beginnen met een grove onbeleefdheid, die in een mondeling onderhoud te omzeilen zou zijn geweest, maar schriftelijk op geen enkele manier die ik meester ben. Het is voor mij namelijk zo moeilijk, uw schrift te lezen, dat ik de gehele strekking van uw brief nog steeds niet begrepen heb, zodat mijn brief niet zozeer een antwoord als wel een betuiging van sympathie mijnerzijds kan zijn.’Ga naar eindnoot5 In zijn brieven aan meneer én aan mevrouw Van Eyck laat hij zich zien als beginnend dichter: ‘Geachte Mevrouw van Eyck, Hierbij stuur ik U de gedichten, die ik in de loop van de laatste maanden voltooid heb. Dit is de eerste keer, dat zij onder de ogen komen van mensen, die mij haast niet “in het dagelijks leven” kennen en ik stuur ze met een zekere verlegenheid. Ze zijn namelijk zo geheel op mij persoonlijk ingesteld, dat ik vrees, dat ze voor anderen onbegrijpelijk en tenminste eentonig zijn.’Ga naar eindnoot6 Zijn ambivalentie over zijn poëzie blijkt nu al, aan meneer Van Eyck laat hij weten: ‘Ik heb in uw brief gezien dat u het als een aangenaam iets beschouwd om gedichten te kunnen schrijven en dat mij toekent als iets, wat ik voorheb op anderen. Ik heb het zelf (behalve toen ik zestien jaar was) altijd alleen gevoeld als iets toevalligs en onverschilligs en tegenwoordig vervult het idee me met afgrijzen als ik brieven krijg van allerlei zonderlinge jongemannen. Overigens heb ik op het ogenblik vrij sterk het gevoel, dat de schrijfperiode in mijn leven over is, zoals ik tot mijn achttiende jaar heb getekend en geschilderd en toen daar geheel mee ben opgehouden. Ik heb er nooit vreugde of trots aan beleefd een gedicht geschreven te hebben, maar vroeger kon ik het niet laten, als ik een regel had moest ik doorgaan. Tegenwoordig merk ik dat ik het best kan laten en elke inspiratie (regels krijg ik nog vrij vaak in mijn hoofd) volkomen negeren. Mijn verlangen naar werkzaamheid betreft is alleen: archeologie te studeren, maar dat zal waarschijnlijk zowel vóór als tijdens als na de studie een geldkwestie worden. Gedachten over de toekomst stemmen me altijd zeer mismoedig.’Ga naar eindnoot7 Pas echt enthousiast wordt hij als hij aan mevrouw Van Eyck over zijn muzikale activiteiten vertelt: ‘Deze brief schrijf ik U alleen maar om een nieuwtje te vertellen dat U waarschijnlijk zal interesseren. 3 Andere studenten en ik hebben een orkestje gevormd, dat speciaal Surinaamse muziek speelt. Een student | |
[pagina 92]
| |
de Boer speelt saxofoon en fluit en zingt soms tweede stem, Fruin (een achterneef van het burgerlijk wetboek) speelt trommels, Bakker negerrammelaars (maracàs) en ik zing en speel guitaar. We hebben vannacht onze eerste uitvoering gegeven op het SempreGa naar eindnoot8 bal en het ging heel goed. We hadden nog maar kort gerepeteerd en we hadden nog maar 6 nummers, maar we zullen er nog meer leren van de negerkok van sociëteit Minerva. Bij de grote masse van de studenten was het niet zo'n bijzonder succes, maar we hebben 2 onverwachte aanmoedigingen uit de juiste richting. n.l. eén van een kellner, die Surinamer bleek te zijn en toen we voor het optreden in de kleedkamer nog even zaten te repeteren, kwamen er een paar mensen binnen van de Engelse band van Nat Gonella, die in de grote zaal speelden, en één daarvan bleek van Trinidad te komen en had direct in de gaten wat we bedoelden.’Ga naar eindnoot9 Brief aan Uitgeverij Daamen, 2 november 1969, met de vermaarde oproep: ‘Gij zult niet Bloemlezen!’ (collectie Letterkundig Museum, Den Haag).
| |
Brevet van mislukkingLouis Lehmann had een moeizame relatie met de Nederlandse literatuur. Hij voelde zich als dichter niet erkend, en keek tegelijkertijd neer op de Nederlandse literatuur en op zijn eigen literaire werk. Hij wilde wel uitgegeven worden - al was het maar om het geld -, maar hij maakte zich min of meer onmogelijk door zijn eigengereide houding. De enige literaire prijs die Lehmann ontving was de Jan Campertprijs 1964 voor Who's who in Whatland. Uit een tot nu toe onbekend gebleven | |
[pagina 93]
| |
brief uit 1970 aan de Rotterdamse KunststichtingGa naar eindnoot10 blijkt dat hij in ieder geval nóg een prijs in ontvangst had kunnen nemen. Mogelijk heeft hij er meer geweigerd. Mijne Heren; In 1970, ten tijde van deze brief, was het vier jaar geleden dat zijn voorlopig laatste bundel Luxe verscheen. Acht jaar later schrijft hij aan zijn vroegere uitgever Van Oorschot: ‘Niet alleen wil ik geen verzamelbundel uitgeven. Ik wil niets meer uitgeven dat litterair is. Ik heb er te veel gezanik over gehad en te weinig practisch voordeel. Wat ik nu publiceer wordt alleen door specialisten gelezen. Ik heb ook geen uitgever meer.’ Een brief uit 1952 aan Van Oorschot laat ook al zien dat Lehmann last dacht te hebben van zijn naam als schrijver: ‘ik heb nu zoveel jaren de leukigheden van allerlei onbenulligen over mijn schrijven geduldig & ongeduldig verdragen en ik wens me nu eindelijk eens een pseudonym. Laat de Libertinage knulletjes dit gezeur staken, alsjeblieft, of hun titel veranderen in “chantage”. Verder weet ik niets, het leven is gecompliceerd.’Ga naar eindnoot11 | |
[pagina 94]
| |
Vanaf 1948 publiceerde Lehmann poëzie, proza en besprekingen in Van Oorschots tijdschrift Libertinage. In 1955 waren zijn roman De pauwenhoedster en zijn dichtbundel Echolood bij die uitgeverij verschenen. Bij Van Oorschot publiceerde Lehmann ook een van zijn vele vertalingen: De Misanthroop van Molière, met een ‘h’ in de titel op verzoek van Lehmann: ‘Hier is eindelijk de drukproef, zeer vertraagd door wetenschap & zenuwen. Ik heb er maar een opmerking over n.l. dat de spelling “Misantroop” mijn ogen bijzonder kwetst. De term komt uit het grieks en “anthropos” betekent mens, maar “antropos” is nonsens, zou iets kunnen zijn als “naar boven gekeerd” of “niet-manier”. Dus als het enigszins kan graag “Misanthroop”. In Nederlandse woorden kan spelling mij niets schelen.’Ga naar eindnoot12 In Tirade, de opvolger van Libertinage, publiceerde Lehmann gedichten en kritisch proza. Ook bij de eerste periode van Tirade moet hij betrokken zijn geweest, getuige een ongedateerde brief met zijn ongezouten mening over het blad, die begint met een charmante afmelding voor een vergadering: Beste Geert; | |
[pagina 95]
| |
Eigenzinnig was Lehmann ook in zijn onderwerpskeuze. Voor een uitgave van essays in Van Oorschots Stoa-reeks konden ze het niet eens worden over de inhoud: ‘Je hebt nog steeds mijn roze map en ik zou nu graag eens weten of er wat mee gebeurt. Je argumenten tegen mijn essais, die je laatst uitte, zijn voor mij het tegendeel van overtuigend. Als je het een bezwaar vindt dat ik schrijvers bespreek en aanhaal, waar ‘niemand’ (in dit geval dus jij niet) ooit van gehoord heeft, is dit een argument van een commerciëel uitgever die zijn lezers tegen alles wil beschermen, waar ze nog nooit van gehoord hebben. Als ik niet over dingen schreef, waar anderen niet over schrijven, zou ik mezelf misplaatst en overbodig vinden als criticus. Tot nu toe ben ik van je Stoa reeks verre van verrukt. Het weekdierengezever van Morriën, het schoolmeestersgezeur van Nieuwenhuis en het quasi-intellectuele gesnap van Gomperts. Die laatste zegt weleens iets plausibels, maar meestal niet.’Ga naar eindnoot13 In een ongedateerde, vermoedelijk eerder geschreven brief omschreef hij zijn ‘stukjes’ zo: ‘Ik vind het jammer dat jullie die twee stukjes niet aardig vinden. Ik weet wel niet of ze goed zijn, maar ze zijn wel van de soort die ik graag schrijf; praten over andere dingen, veel bekend veronderstellen, vooral niet te hard op een eigen mening hameren maar eventuele lezers wat dingen laten zien die ik opgemerkt heb en ze dan zelf maar laten uitmaken wat ze er van denken. Maar ja, de qualiteit weet ik dus niet.’ Als Van Oorschot te lang wacht met zijn definitieve oordeel over de essays verbreekt Lehmann de relatie met zijn uitgever: ‘In ieder geval zou ik nu voor kerstmis horen over de roze map. Dat was wel een belofte. Ik zal niet meer proberen iets bij je uit te geven, ik heb geen geduld meer, stuur de roze map maar terug. Ik ben dankbaar voor de dingen die je voor me gedaan hebt, maar ik zal niet proberen nog iets bij je uit te geven.’Ga naar eindnoot14 Van Oorschot is onaangenaam verrast, beweert dat hij graag de essays had uitgegeven en vraagt nog jarenlang in een p.s. op afrekeningen naar de reden waarom Lehmann niet meer bij hem wil uitgeven (‘Ik meen in ieder geval wel enig recht te hebben vanuit een jarenlange vriendschappelijke relatie om dit te weten.’Ga naar eindnoot15) | |
Phenomeen bloemlezingLehmann was scherp in zijn contact met uitgevers. Niet alleen wilde hij binnen een redelijke termijn een oordeel over ingezonden werk en weigerde hij opname in bloemlezingen, ook herinnerde hij ze aan mogelijk terloops gedane beloften: ‘Ondanks alle dranken die U zo overvloedig geschonken hebt en ik gedronken heb na de vernissage van David Kouwenaar, ben ik het verzoek om gedichten niet vergeten. Het stapeltje, dat hierbij ligt heeft me nogal veel wikken en wegen gekost, maar op het ogenblik vind ik het wel bijzonder.’Ga naar eindnoot16 | |
[pagina 96]
| |
Brief van Lehmann aan Paul Citroen, d.d. 11 augustus 1949: ‘Weledelgeboren Heer, Sinds een paar dagen ben ik mij bewust van grof wangedrag. Ik zou op een Dinsdag komen poseren. De Zondagavond daarvoor kreeg ik een telefoontje, dat als ik Maandagochtend vroeg naar Zaandam kwam, er een jacht zou liggen dat de onverantwoordelijke eigenaars tot mijn beschikking zouden stellen om mee op de Zuiderzee te zeilen.
Daarna heb ik bijna 14 dagen alles vergeten wegens nautische aangelegenheden. Pas op de terugreis, vlak bij fort Pampus, dacht ik weer aan mijn verzuim. Ik hoop dat het U goed gaat en dat ik weer eens mag komen poseren. Met hartelijke groeten ook aan Mevrouw L.Th. Lehmann’ (coll. Letterkundig Museum). In zijn contact met Reinold Kuipers van uitgeverij Querido drijft hij zijn eigen belang zover door dat Kuipers niet meer geïnteresseerd is. Lehmann weigerde een contract te tekenen waarin artikel 2 - ‘de auteur verplicht zich zijn eerstvolgende werk, schriftelijk ter uitgave aan de uitgeefster aan te bieden, tenzij een zodanig werk kennelijk geheel buiten het arbeidsterrein van de uitgeefster valt’ - voorkwam. Kuipers biedt aan dat hij genoegen zal nemen met een contract zonder artikel 2, maar vraagt Lehmann wel in een brief te laten weten dat hij voor meer dan een incidenteel werk aan de uitgever verbonden wil zijn. Ook dit gaat Lehmann nog te ver: ‘Ik teken graag zonder artikel 2, maar ik geef geen andere toezegging. Ik voel niets voor “horigheid” aan een uitgever. Ik wil best ergens in dienst zijn maar dan tegen een behoorlijk geregeld salaris. Zolang ik dat niet krijg ben ik de baas over mijn eigen eventuele werk. Dus geen artikel en ook niets anders.’Ga naar eindnoot17 Hier neemt Kuipers geen genoegen mee en zo was ook het contact met uitgeverij Querido voorbij: ‘het heeft voor een uitgeverij nu eenmaal geen zin incidenteel een werk van een auteur te publiceren. Wij zien, omdat jij je op generlei wijze aan ons wilt binden, dan ook liever van de uitgave van je gedichten af. [..] Wij geloven dat het zo | |
[pagina 97]
| |
beter is, want als er iets uitgegeven wordt, moet dat zowel wat de auteur als wat de uitgever betreft van ganser harte gebeuren.’Ga naar eindnoot18 Getekend portret van Louis Lehmann door Paul Citroen (coll. Letterkundig Museum).
In de jaren zeventig hadden ze nog contact over het opnemen van gedichten in ... bloemlezingen. In 1975 schrijft Lehmann: ‘Van de “Bezige Bij” kreeg ik de hier ingesloten aankondiging. Al jaren weiger ik alle medewerking aan bloemlezingen, ook toen ik nog kritieken schreef, was één van mijn stopwoorden: gij zult niet bloemlezen. Hierbij komt nog dat ik het publiceren van bellettrie geheel gestaakt [heb], ik behoor ook niet meer tot de leden van de Bezige Bij.’Ga naar eindnoot19 Kuipers reageert welwillend: ‘het is jammer, maar wij zijn geen mokkers. Wij leggen ons dus blijmoedig bij je beslissing neer.’Ga naar eindnoot20 Eind 1976 schrijft Lehmann: ‘Ik hoop dat je nog weet dat toen ik me met de litteratuur bemoeide, ik actie voerde tegen het phenomeen bloemlezing. Ik kreeg via de Bij het bericht, dat jullie mijn toestemming vragen om iets van mij in een bloemlezing te zetten. Het zou dus zeer inconsequent van me zijn om nu ineens toestemming te geven. Ik doe dat dan ook niet. Noordhoff of Wolters of zo'n andere schoolkinderenbeul heeft me recentelijk afgedrukt ondanks protest.’Ga naar eindnoot21 En halverwege 1978 speelt het weer. Kuipers probeert uit te leggen waarom ze tóch gedichten van Lehmann hebben laten staan in Al schrijvend. Proza en poëzie van 1920 tot 1950:Ga naar eindnoot22 ‘Over jouw negatie van je schrijverschap en je aversie tegen bloemlezingen hebben jij en wij het al eens eerder gehad. Jij bent nu eenmaal een schrijver en een die er wezen mag ook nog. Er zijn nu eenmaal bloemlezingen en deze hebben hun belang voor het ontdekken van schrijvers door aankomende lezers toch wel bewezen. Leve de literatuur.’Ga naar eindnoot23 Het mag niet baten. Het | |
[pagina 98]
| |
antwoord van Lehmann is niet bewaard gebleven, maar het antwoord van Kuipers daar weer op laat niets te raden over: ‘jouw wil ten aanzien van je eigen werk moet voor ons wet zijn. Wij zullen bij de eerstvolgende herdruk van de bloemlezing je gedichten eruit verwijderen.’Ga naar eindnoot24
In 1964 publiceerde Lehmann zijn voorlopig laatste bundel Luxe bij De Bezige Bij.Ga naar eindnoot25 Met veel enthousiasme werd na een stilte van dertig jaar, zijn bundel Vluchtige steden (enzo) in 1996 ingehaald: ‘De dichter L.Th. Lehmann is terug!’, schrijft Hans Warren in zijn recensie.Ga naar eindnoot26 Het was het begin van een herontdekking van de dichter Lehmann. Hij kreeg veel waardering voor zijn poëzie, en voor zijn podiumoptredens, zoals hij enigszins onderkoeld aan een Engelse vriendin schrijft: ‘Nowadays, being considered too old for a real job, I accept invitations for poetry readings. Archeology is more interesting, but those symposia only cost money and these readings are the only thing, except my radio lectures (tiny ones) on music, that people want to give me money for. I try to make them as little dull as possible, I appear to have some talent as a musical clown and/or stand-up comedian.’Ga naar eindnoot27 | |
[pagina 99]
| |
Louis Lehmann, Tour de soleil (collage, collectie Alida Beekhuis).
|
|