De Parelduiker. Jaargang 18
(2013)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Marco Entrop
| |
[pagina 50]
| |
Toekomst. [...]. Ik ben het dien avond niet te weten gekomen. En toch... spraken zij allen, over kunst, muziek, over Verleden en Toekomst. O, de dappere zeven, acht Toekomstministers! Géen woord van hunne redevoeringen, gedichten en imprecaties was te hooren. Maar zij, zij gingen dóor door het pandemoniesch geweld. En zij waren te bewonderen om hun moed, om hun volharding, ook om hunne oprèchtheid. Marinetti werd gewond aan zijn oog met een projectiel, aardappel of rotte ui. Het deed er niet toe: hij ging door. Hij schold het publiek - passatiste! - uit, zoo als het hèm uit schold: jou gèk! Maar was het niet léven, belangstelling? [...]. Florence, dien avond trilde van leven, van belangstelling. Vóor en tegen, wat de ministers van het Futurisme decreteerden. ‘Jullie moesten in het gekkenhuis worden op gesloten!’ riepen de duizenden. [...] Het tumult was oorverdoovend. Ik heb nooit nog zoo een tumult gehoord. Maurits Wagenvoort. Foto R. Paoli, Via de' Fossi 11 in Florence.
Couperus schrijft in zijn feuilleton dat hij er die avond in z'n eentje op uit is getrokken om ‘de opstand’ van de futuristen tegen de passatisten van nabij mee te maken. Hij had met zijn ‘Hollandsche vriend’ Jan willen gaan, maar die had net de stad verlaten. Daardoor had Jan ook de schilderijententoonstelling van de futuristen in de Galleria Gonnelli aan de Via Cavour in Florence gemist, eveneens door Couperus bezocht.Ga naar eindnoot3 Jan is een figuur die Couperus in zijn schetsen herhaaldelijk laat optreden. Zijn biograaf Bastet houdt vol dat de Jan-figuur uit vele van Couperus' feuilletons is gebaseerd op de schrijver-journalist en globetrotter Maurits Wagenvoort (1859-1944).Ga naar eindnoot4 Hierop valt wel het een en ander af te dingen, zoals Marijke Stapert-Eggen heeft laten zien.Ga naar eindnoot5 Voor een meer sluitende ‘bewijsvoering’ biedt de nalatenschap van Wagenvoort uitkomst. Aan de hand van Wagenvoorts zakagenda's en zijn (gedateerde) bijdragen als correspondent van het Haagse dagblad De Nieuwe Courant | |
[pagina 51]
| |
zijn z'n reis- en verblijfssporen vrij nauwkeurig te traceren. Dan blijkt dat Wagenvoort een andere koers volgt dan Couperus' vriend Jan.Ga naar eindnoot6 Als Couperus zich in zijn feuilletons in het gezelschap van Jan bevindt, is Wagenvoort in werkelijkheid niet eens in de buurt, soms mijlenver weg. Couperus viert met Jan carnaval in Nice, medio februari 1910.Ga naar eindnoot7 Wagenvoort verblijft op dat moment in Caïro, een tussenstop op zijn terugreis van Nederlands-Indië naar Italië. Op 11 april 1910 zet hij voet aan wal in Napels. Begin augustus 1913 bezoekt Couperus in München de Elfde Internationale, een kunsttentoonstelling in het Glaspalast, met ‘aan mijne zijde een Hollandsche vriend, die met zijn Hollandschen naam van Jan en zijn zeer Hollandsche nuchterheid, een man van fijnen smaak is [...].’Ga naar eindnoot8 De zomer van 1913 bracht Wagenvoort door in Siena. Volgens Bastet was Wagenvoort ‘blijkbaar’ voor zijn eigen courant naar München overgekomen om de tentoonstelling te bespreken.Ga naar eindnoot9 In De Nieuwe Courant noch in Het Nieuws van den Dag is er een recensie door Wagenvoort verschenen. Het omgekeerde gebeurde ook. Als Jan in Couperus' feuilleton op het punt staat Florence te verlaten, is Wagenvoort net enige weken in de stad. Op 16 oktober 1913 noteerde hij in zijn zakagenda: ‘Florence kamer gekomen’.Ga naar eindnoot10 Couperus zou zich eind oktober 1913 in Florence vestigen.Ga naar eindnoot11 Wagenvoort bleef tot kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in Florence, waarna hij overhaast terugreisde naar Nederland. | |
Geruchtmakende jongerenJan en Florence gingen niet echt samen. Volgens Couperus, in de gelijknamige aflevering van zijn feuilleton, vond zijn Hollandse vriend Florence ‘maar een klein, stoffig zoo niet modderig provincie-stadje, waar niet veel om gaat.’ Als je de musea en de kunstschatten van Florence wegdenkt, wat blijft er dan over?, vroeg Jan zich af. ‘Een stad zonder modern leven, een stad, zoo klein, dat je eigenlijk noch auto, noch rijtuig, noch tram van noode hebt [...].’ Er valt nauwelijks iets te doen, ja een beetje wandelen en enig bescheiden theatergenot. ‘Een stad dus van wat? Van Nièts!!’Ga naar eindnoot12 Maurits Wagenvoort hield van Florence en verbleef er vaak, meestal voor langere tijd. Toen hij er zich medio oktober 1913 vestigde, was in Nederland zojuist het nummer van het geïllustreerde weekblad Buiten verschenen, waarvoor hij een lofzang op Florence had geschreven, een stad die ‘zoo volmaakt [is] als een menschelijke schepping, door de natuur begunstigd, volmaakt kan zijn.’Ga naar eindnoot13 Het artikel weerspreekt alles wat Couperus zijn vriend Jan laat beweren. Waar Jan Florence voor dood verklaart, ziet Wagenvoort dat de stad trilt van jong leven. De futuristen zijn in aantocht. In Buiten gaat Wagenvoort nog niet voluit. Hij maakt terloops melding van hun in Florence verschijnende orgaan Lacerba en stelt vast dat deze ‘geruchtmakende jongeren’ met hun nieuwe kunst vooralsnog ‘bijna onmerkbaar’ de toekomst voorbereiden. Maar hun rumoer zou snel toenemen. | |
[pagina 52]
| |
V.l.n.r. de futuristen Aldo Palazzeschi, Carlo Carrà, Giovanni Papini, Umberto Bocccioni, F.T. Marinetti in 1913 (uit: Qui non si canta al modo delle rane. Marinetti e il futurismo a Firenze. Biblioteca Nazionale Centrale di Firenze [Rome 1994]).
Over de Italiaanse futuristen had Wagenvoort eerder bericht.Ga naar eindnoot14 Nu zij zich in Florence roerden, juist op het moment dat hij er was neergestreken, voorzag hij volop nieuwe kopij voor de kranten in het vaderland. Hij legde snel de hand op de laatstverschenen nummers van Lacerba. Dit tweewekelijkse tijdschrift was op 1 januari 1913 opgericht door Giovanni Papini en Ardengo Soffici. Regelmatige medewerkers waren: F.T. Marinetti, Francesco Cangiullo, Umberto Boccioni, Carlo Carrà, Filiberto Scarpelli en Italo Tavolato. Zijn eerste vanuit Florence verzonden bijdrage naar De Nieuwe Courant handelde over de komende Italiaanse verkiezingen. Wagenvoort sloot het artikel pontificaal af met het futuristisch politieke programma, overgenomen uit Lacerba en door hemzelf vertaald.Ga naar eindnoot15 Dat een van de programmapunten luidde dat steden die het verleden vereerden, waaronder Wagenvoorts geliefde Florence, op gewelddadige wijze moesten worden gemoderniseerd, kon hem kennelijk weinig deren. Hoe hij over de futuristen dacht liet hij in dit artikel nog in het midden, al kon hij niet ontkennen dat er in hun politieke manifest een logische gedachtegang zat. ‘Zij zijn niet zoo gek als zij er uitzien.’ Couperus kon weliswaar veel waardering opbrengen voor het elan van de futuristen, zelf behoorde hij tot het kamp der passatisten. Daar kon niets of niemand iets aan veranderen. ‘Ik ben als passatist geboren. Ik zal passatist sterven. Ik heb het Verleden lief.’Ga naar eindnoot16 Terwijl de futuristen dat haatten. Wagenvoort daarentegen zou de futuristen blijven volgen, ook nadat hij lang en breed in Nederland was terugge- | |
[pagina 53]
| |
keerd. Om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen, liet hij Lacerba en de Florentijnse Corrière della sera nasturen door Nederlandse kennissen in Italië.Ga naar eindnoot17 Caffè delle giubbe rosse ten tijde van het bezoek van de futuristen, dat toen nog Fratelli Reininghaus heette. Giubbe rosse zou de naam worden nadat de futuristen het zo gedoopt hadden.
‘Te oud om een futurist te zijn, te jong om een paai te wezen, die geen toekomst meer voor zich ziet, ben ik wat zij in hun welluidende taal een simpattizante noemen’, verklaarde Wagenvoort in een artikel dat hij publiceerde in de Haagsche Post.Ga naar eindnoot18 Wat hem in de futuristen aansprak, was dat zij in hun kunst - van de beeldende tot de literaire - het moderne, ‘altijd barende’ leven verheerlijkten. Het individu stond bij hen voorop. In dit streven herkende Wagenvoort de geest van de Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892), van wie hij een groot bewonderaar was en wiens bundel Leaves of grass (Natuurleven) hij in 1898 vertaalde. | |
Plattelandsschoolmeesters‘Ik kom dagelijks hier in een koffiehuis dat “de roode buisjes” genoemd wordt, wijl de bedienden er aldus zijn uitgedoscht. Al deze brave lieden doen de kleur van hun kleed eer aan door de kleur hunner politieke overtuiging en dit ofschoon de futuristen er de stamgasten zijn, die even fel tegen rood zijn als tegen zwart. Niets vermakelijker dan de discussiën soms dier futuristen met de “roode buisjes”.’Ga naar eindnoot19 Direct na zijn aankomst in Florence pakte Wagenvoort zijn vertrouwde levensritme op. 's Morgens aan het werk en daarna een rondje door de stad, dat steevast eindigde in het Caffé delle giubbe rosse aan de Piazza Vittorio Emanuele (tegenwoordig Piazza della Repubblica), ‘de huiskamer’ van de Florentijnse futuristen. Vaak zal hij er de redactie van Lacerba hebben getroffen. Wagenvoort was er kind aan huis, | |
[pagina 54]
| |
wist de met hem bevriende schrijver Carel Scharten te vertellen. Het ‘begaafde schrijverspaar’ Scharten en zijn vrouw Margo Antink leefden buiten de stad: ‘Hadden wij onzen reislustigen landgenoot in Florence eens iets mede te deelen, en wisten wij niet of hij alweer terug was, dan, in het derde zaaltje der “Giubbe Rosse”, bleek er onder het immer aanwezige groepje toekomst-artiesten [...] altijd wel iemand, door wien men kon worden ingelicht omtrent “Signor Wadzjenvort” [...].’Ga naar eindnoot20 Wagenvoort maakte er kennis met Papini en Soffici en de schrijvers, schilders en dichters in hun kielzog, van wie sommigen er volgens Scharten uitzagen als ‘verfijnde gentlemen, anderen als plattelandsschoolmeesters en nog weer anderen als apachen.’Ga naar eindnoot21 ‘Beknopt verslag’ van de grote futuristenavond in het Verdi-theater in Florence op 12 december 1913 in het tijdschrift Lacerba van 15 december 1913. Aan de kant van de acht futuristen, gewapend met moed, noodzakelijke beledigingen en originele poëzie, viel één gewonde te betreuren (Marinetti). De ‘5000 vijanden’ daarentegen veroorzaakten met hun spervuur van groente, toeters en sleutels vele gewonden in de zaal.
Schoolmeester of straatbandiet, Couperus vreesde een weerwolf te ontmoeten toen hij aan Papini werd voorgesteld. De ontmoeting was door Wagenvoort geregeld en had volgens hem plaatsgevonden op 4 februari 1914. Op die datum heeft | |
[pagina 55]
| |
Wagenvoort althans de namen van Couperus en Papini in zijn agenda genoteerd.Ga naar eindnoot22 Na zijn bezoek aan het Verdi-theater had Couperus zich in Papini's werk verdiept en onder meer zijn autobiografie Un uomo finito gelezen. In een geheel aan dit boek gewijd feuilleton noemde hij het ‘bijna volmaakt’.Ga naar eindnoot23 | |
Obscene verwensingenAls Wagenvoort zich al kort na zijn aankomst in Florence onder de futuristen mengde, hoe kan het dan zijn dat hij hun propaganda-avond in Teatro Verdi aan zich voorbij heeft laten gaan? Dat is ook niet gebeurd. Hij blijkt, net als Couperus, er een ooggetuigenverslag van te hebben geschreven. Doordat de Italiaanse verkiezingen van 26 oktober 1913 wekenlang het nieuws beheersten, duurde het enige tijd voordat Wagenvoort in de gelegenheid kwam over de futuristenavond te berichten. Er zaten soms meer dan twee weken tussen zijn opeenvolgende bijdragen. Het stuk heette ‘Kunstleven in Italië’, was gedateerd: ‘Florence, 26 December’ en verscheen in de avondeditie van De Nieuwe Courant van 2 januari 1914, nota bene één dag eerder dan Couperus' verslag in Het Vaderland. Wagenvoort had nog meer voor op zijn Hollandse vriend: Lacerba maakte in het nummer van 1 januari 1914 zo waar melding van zijn artikel.Ga naar eindnoot24 Zijn getuigenis van de bijeenkomst in Teatro Verdi behelsde overigens niet meer dan één alinea en was lang niet zo levendig als die van Couperus. Wagenvoort liet wel blijken dat hij ter plaatse was geweest, maar niet met wie. Ook noemde hij geen enkele futurist bij naam. Mogelijk wilde hij de eer aan Couperus laten of hadden ze met elkaar afgesproken wie over wat zou schrijven. Daarbij was Couperus' kennis van de taal niet toereikend genoeg om te lezen wat erover in de kranten was geschreven. Zowel in La nazione als in Corriere dela sera van 13 december 1913 verscheen een gedetailleerd verslag van de Grande Serata Futurista. Het lijdt geen twijfel dat Couperus en Wagenvoort bij het schrijven van hun stukken met een schuin oog hebben gekeken naar wat de Florentijnse pers hierover allemaal te melden had. Wagenvoort zal Couperus daarbij van dienst zijn geweest, want hij sprak uitstekend Italiaans. Bovendien zou hij die artikelen later nog nodig hebben. Dit schreef Wagenvoort in De Nieuwe Courant over de futuristenavond: [...] een uur voor het begin was de zaal propvol en reeds toen gaf zij een pandemonium te hooren, als waartoe ik niet dacht, dat eenige menigte in staat was. Het was als het loeien van een orkaan: grootsch, schrikwekkend en tevens beschamend. Hier was de menigte redeloos beest geworden van haast indrukwekkende domheid. En deze orkaan van stupiditeit heeft gewoed van achten tot elven 's avonds toen de ‘Futuristen’ stand gehouden tegen de bombardeering met fruit, groenten, stinkend goed, water en weet ik wat meer en gezegd hadden wat zij wilden zeggen zonder dat iemand een woord had kunnen verstaan. En het was eerbiedwekkend den moed dezer jonge mannen te zien, die het hoofd durfden bieden, een tiental, tegen een waanzinnige menigte van | |
[pagina 56]
| |
7000 beestmenschen. Florence is den volgenden dag wakker geworden met een moreele haarpijn en een verhoogde temperatuur van moderne gedachten: de geestelijke overwinning was aan de zijde der ‘Futuristen’. Nu was het sinds hun eerste publieke optreden gebruikelijk geworden de futuristen op het toneel en daarbuiten te belagen, zoals op 9 maart 1913 in Rome. In Teatro Costanzi kregen Marinetti, Papini en Boccioni wortelen, artisjokken, appels, tomaten, sinaasappels en obscene verwensingen naar het hoofd geslingerd en werden ze bij de uitgang opgewacht door een vechtlustige menigte, waarbij er rake klappen vielen.Ga naar eindnoot25 In Milaan was het niet anders geweest, en dus kon men in Florence niet achterblijven. Tumult was, zo gezegd, inmiddels onderdeel van de folklore. | |
Larmoyant eindeErgens in de tweede helft van 1914 is bij Wagenvoort het plan ontstaan een futuristische roman te schrijven. Voor De Nieuwe Courant had hij in september zijn tweeluik over de Italiaanse futuristen afgesloten, waarin hij Marinetti, Soffici en ‘de joviale Boccioni’ als de drie ‘woordvoerende leiders’ van de beweging aanwijst.Ga naar eindnoot26 Van Marinetti heeft Wagenvoort dan mogelijk - hij behandelt ze kort in dit artikel - de twee ‘wild-fantastische romans’ Mafarka le futuriste en Le monoplan du pape gelezen. Waar Couperus meer affiniteit had met het werk van Papini, voelde Wagenvoort zich juist aangetrokken tot dat van Marinetti, of beter: tot zijn persoonlijkheid. Marinetti zou de centrale figuur worden in zijn roman. Achterin zijn agenda van 1914 heeft Wagenvoort aantekeningen gemaakt voor de roman, die dan nog geen titel heeft. De Italiaanse futuristen komen hier nog voor onder hun werkelijke namen. De kern van het verhaal is dat Marinetti verliefd wordt op een vroom meisje, dat aanvankelijk niet wil toegeven aan zijn avances. Ze raakt zwanger van hem, wat Marinetti tot razernij brengt omdat hij vindt dat daardoor ‘haar teere schoonheid’ wordt aangetast. Kennelijk wil Wagenvoort haar in het kraambed laten sterven, want na haar dood stapt Marinetti - de futuristenleider was behalve autocoureur een verwoed aviateur - in zijn vliegtuig, ‘stijgt 5000 meter hoog en valt dood, op het oogenblik dat zijn zoon voor 't eerst een kreet slaat.’Ga naar eindnoot27 Zo larmoyant eindigt inderdaad de roman die onder de titel Het koffiehuis met de roode buisjes in december 1916 verscheen bij de Amsterdamse uitgever H.J.W. Becht, een half jaar na de voorpublicatie in het tijdschrift Groot Nederland. Wagenvoorts ‘Roman uit het Italiaansche kunstenaarsleven’ is opgedragen aan de ‘illustrissimo Maestro delle Lettere Italiane Moderne F.T. Marinetti’. Verder heeft de auteur zichzelf weinig moeite getroost om de sporen naar de werkelijkheid uit te wissen. De futuristen heten bij Wagenvoort aveniristen. In Alessandro Francesco (‘A.F.’) Donaldi is gemakkelijk Filippo Tomasso Marinetti te herkennen. Achter Aldo Spinelli gaat onmiskenbaar Giovanni Papini schuil.Ga naar eindnoot28 Het tijdschrift van de aveniristen gaf Wagenvoort de titel De Zweep mee. | |
[pagina 57]
| |
Het koffiehuis met de roode buisjes werd bij verschijnen tamelijk zuinigjes ontvangen.Ga naar eindnoot29 Sinds Gerrit Komrij dit boek behandelde in Verzonken boeken geniet het echter een cultstatus, die het in belangrijke mate heeft te danken aan de onbekommerd beschreven homoseksuele verhouding tussen de personages De Anselmis en Carodi.Ga naar eindnoot30 Overigens bleef deze ‘buitenwettige liefde’ destijds niet onopgemerkt. Zo waakte André de Ridder er in zijn bespreking van de roman voor het ‘luchtje van ontucht en perversie’ in te ademen dat deze ‘abnormale liefdesverhouding’ omringde.Ga naar eindnoot31 | |
Knoestige wandelstokkenIn het tweede hoofdstuk van de roman beschrijft Wagenvoort een rumoerige propaganda-avond van de aveniristen in het Verdi-Theater in Florence.Ga naar eindnoot32 Met Couperus' verslag bij de hand, de knipsels uit de Florentijnse pers en het nummer van Lacerba van 15 december 1913, waarin de futuristenavond omstandig werd gememoreerd, kwam Wagenvoort een heel eind. Zijn fantasie deed de rest. Lang voor aanvang liep de schouwburg overvol met volk dat uit was op deining en rumoerig vermaak. Een geloei en gefluit steeg op toen Donaldi en zijn mannen het toneel betraden. Immers ternauwernood was A.F. Donaldi begonnen te spreken, of het getier verhief zich opnieuw met zooveel kracht, dat het den ouden schouwburg deed dreunen. Maar daarbij werd nu de groep [...] beworpen met alles wat het gepeupel der galerijen, en de vijanden in de loges - gepeupel niet minder, ofschoon dan in sierlijk avondtoilet en betiteld als markiezen, graven en ridders - voor dit doel hadden meegenomen, of onder de hand vonden. In een oogwenk lagen voor de voeten dier uittarters der menigte bossen wortelenlof, vooze aardappelen, rotte sinaasappelen, vuile bij het neerkomen tot struif gebroken eieren, en het bestoken daarmee hield maar aan. Maar dat er ook vrienden, zoo niet vereerders in de zaal waren, getuigden de bloemen en lauwertakken, welke mede neervielen, en die met ijver door de verguisden werden opgeraapt. In de zaal gingen nu ook voor- en tegenstanders met elkaar op de vuist, aangevuurd door de aveniristen die vanaf het toneel de menigte opzweepten met hun grondstellingen, meningen en denkbeelden. De zaal was woest, Donaldi en zijn medestanders bleven kalm, spottend en uitdagend hun programma afwerken. De voor hen bedoelde projectielen vielen nu ook onder het publiek op de voorste rijen: Onder de bestoking van links en rechts, van boven en beneden met beursche vruchten en stinkende eieren, onder de bespuiting uit syphonflesschen, ofschoon dan het meeste naast of voor hunne voeten viel, bleven niet alle aveniristen ongedeerd. Een aardappel had A.F. Donaldi aan het hoofd geraakt, Spi- | |
[pagina 58]
| |
nelli was bemorst door een stinkend ei, Cardoni nat gespoten. Zij hielden echter vol en bedwongen hun woede, terwijl zij soms de toejuichingen, waarvan zij het handgeklap eêr zagen dan hoorden, door nadrukkelijke dankbetuigingen versterkten. Verslag van de avond van 12 december in La Nazione, lv, van 13 december 1913, p. 4 (uit: Qui non si canta...).
Na afloop stond een woedende menigte de aveniristen bij de uitgang van de schouwburg op te wachten. Er was een politiemacht op de been om de vechtlustigen in toom te houden, maar toen Donaldi en de zijnen, gewapend met knoestige wandelstokken, naar buiten kwamen, stortten de wachtende tegenstanders zich op hen: Er ontstond plotseling een straatgevecht: zwaaiende stokken, gebalde vuisten, die op hoedelooze koppen en wilde muilen neer kwamen, waaraan de politie, onverschillig waar hare slagen vielen, krachtig deelnam, zoodat zij spoedig de straat voor het theater had schoon geveegd. [...]. Toen de aveniristische groep met eenige ontvangen ontvellingen en builen voor het ‘Koffiehuis met de roode buisjes’ aankwam, zag zij zich nog slechts gevolgd door een troepje joelende kwâjongens, dat schimpliedjes zong, maar weldra door de politie op het plein uiteengedreven werd. Donaldi hield aan de welgemikte aardappel overigens nog een flinke bult op zijn linkerslaap over. | |
[pagina 59]
| |
Genoeglijke koutZeven jaar na het overlijden van Couperus publiceerde Wagenvoort zijn autobiografie De vrijheidzoeker. Wagenvoort beschrijft hierin onder meer het weerzien met zijn ‘oude vriend’ Couperus in Florence in 1913. Bijna elke avond tegen zessen ontmoetten ze elkaar voor een kwartiertje genoeglijke kout op de Piazza Vittorio Emanuele, tegenover Gilli en het ‘Koffiehuis met de roode buisjes’.Ga naar eindnoot33 Wagenvoort herinnerde zich - en hij ging er overduidelijk prat op - dat hij Couperus met Papini in kennis had gebracht, maar ook dat hij met hem ‘een propagandistische voorstelling’ van de futuristen had bijgewoond. ‘Door Couperus beschreven’, voegde hij eraan toe. Dat kan niet anders dan de futuristenavond van 12 december 1913 zijn geweest. Was het uit bescheidenheid dat Wagenvoort het door hemzelf opgetekende verslag van het optreden hier verzweeg of was het uit zijn herinnering verdwenen? Wat Couperus destijds ook mocht beweren, hij was die avond helemaal niet zonder gezelschap. Weliswaar niet met vriend Jan, maar met vriend Maurits. Zijn futuristenroman liet Wagenvoort in dit verband niet onvermeld. Het koffiehuis met de roode buisjes had een ‘goeden lezerskring’ gevonden, schreef hij. Maar het boek beleefde nooit een herdruk en raakte al snel in de vergetelheid. Toch overleefde juist de passage uit de roman die literair-historisch de moeite waard blijft. Dat had Victor van Vriesland goed gezien. In 1955 bloemleesde hij de door Wagenvoort beschreven aveniristenavond in de prozabundel De vergetenen.Ga naar eindnoot34 Hoe toepasselijk was deze titel gekozen. |
|