Leo Gestel, ‘Stierengevecht’. Portret van Mommie Schwarz. Uit: Misjpoge, jrg. 23 (2010), nr. 4, p. 140.
kunst.’ Borduren is geen kunst, oordeelt Blauw. Anders zou je sokken stoppen ook wel kunst kunnen noemen. Ada zegt nooit veel, ‘doch wanneer zij iets zei, bracht het meestal Ger tot zwijgen’.
Rond de eeuwwisseling woonde en werkte Schwarz een aantal jaren in New York. Ook Ger Blauw was er geweest: ‘De schilder vertelde gaarne van zijn Amerikaanschen tijd en hoe hij geleefd had van het maken van reclameborden, het schilderen van opschriften, het ontwerpen van teekeningen voor geillustreerde weekbladen.’ Werk van Schwarz uit die tijd is niet teruggevonden. Lugers hoofdpersoon heeft de New Yorkse schilderijen van Blauw kennelijk wel gezien, afbeeldingen van wolkenkrabbers, die hij op koolrapen vindt lijken. Adriaan heeft sowieso weinig op met het werk van Blauw en zijn schildersvrienden van de Bergense School: ‘Wat jullie schildert, dat zijn houten flesschen, en kippen die vermomd zijn als visschen, en huizen, die er uit zien als slecht gerezen puddingen. Jullie boomen zijn van rubber met papieren bladeren en zoo'n vijvertje is net chocola.’
Zo'n landschap met rubberbomen en bruine vijvers had Ger Blauw zojuist verkocht. Om dat te vieren, plus het feit dat hij veertig was geworden, geeft hij een gekostumeerd feest in zijn atelier. Adriaan is ook uitgenodigd. Het hoogtepunt van de avond moet het stierengevecht worden - ook door Hynckes beschreven. Luger fantaseert er lustig op los, maar laat niet, zoals Hynckes, Schwarz als picador optreden maar een van de gasten de stiet doorsteken, die overigens mist en ‘met lans en al tusschen de glazen en flesschen terecht kwam.’ De stier en het paard gingen daarna met elkaar op de vuist.
Hynckes noemt Mommie Schwarz ‘een volmaakte komediant’, bij Luger is Blauw tevens een eersteklas practical joker. Samen met Adriaan haalt hij een grap uit met een schilder die Blauw niet kan uitstaan. Adriaan doet zich voor als een Amerikaans-Nederlandse kunstkoper die geïnteresseerd is in zijn schilderijen. Hij belt hem op in Arti, waar Schwarz trouwens ook lid van was, en houdt de kunstenaar net zo lang aan het lijntje tot die werkelijk gelooft dat hij de slag van zijn leven gaat slaan. Het einde van het liedje is dat de zogenaamde kunstkoper plotseling van gedachten verandert doordat hij het werk van Ger Blauw heeft leren kennen en dat véél liever wil kopen. Of dit verhaal op waarheid berust, is niet te achterhalen. Maar Ger Blauw heeft de grootste pret.
Troelstra memoreert Schwarz als ‘een hartstochtelijk hengelaar’. In Lugers roman