Toby krijgt een injectie en of het dáár nu aan ligt of aan haar eigen recuperatievermogen, ze is dezelfde avond alweer de oude en ‘schrokte [...] haar eten gulzig en luide boerend naar binnen, om de achterstand in te halen. En de volgende dag was er geen spoor meer van haar geheimzinnige kwelling.’
Dit verhaal is natuurlijk niet af. Die uitgebreide beschrijving van Nico in het begin moet tot iets leiden. En inderdaad belt Nico maandagmorgen op; hij spreekt zijn dank uit voor ‘het bewustzijnsverruimende feest’, maar: ‘hadden we op de tafel in de tuinkamer niet een bruin blokje gevonden?’ Als de verteller zegt dat alle rommel is weggegooid, wordt dat niet geaccepteerd. ‘De minzame Nico, nu ontpopte hij zich als een drammer. “Een donkerbruin vierkant blokje,” zei hij, “het moet op de tafel in de buurt van de asbak hebben gelegen.”’ Als dit niets oplevert, volgt nog: ‘“Het was mijn voorraad hasj voor de hele week,” zei hij gemelijk en noemde de prijs.’
Voor de minder opmerkzame lezer wordt dan de clou geopenbaard: Toby ‘die eerder in haar leven een buisje vol valium had leeg gegeten’ heeft het blokje hasj opgepeuzeld. De conclusie: ‘En we werden het met elkaar eens dat een weekvoorraad hasj of de prijs daarvan een redelijke strafmaat is voor een dierkwellende vorm van nalatigheid.’
De redactie van De Tweede Ronde, intussen versterkt met Ike Cialona, Wiebe Hogendoorn en Jos Versteegen, was blij met het verhaal dat verscheen in het Zomernummer 1996, en van toen af is Henk Romijn Meijer regelmatig verhalen blijven bijdragen. Ik weet niet meer hoe snel na inlevering, misschien wel bij inlevering, liet hij mij weten dat hij met Nico een portret van mij had geschetst. Maar geen nood, niemand zou me herkennen, want hij had een jazzmusicus van me gemaakt. De essentie van het verhaal was gebleven; ik was degene geweest die zijn hasj had laten liggen waar de hond zich bijna mee vergiftigd had en ik had daarna drammerig opgebeld met de vraag waar de dure hasj was gebleven. Dat herinnerden hij en Molly zich pertinent.
Wat kon ík mij herinneren van het feest waar de beschreven wantoestanden hadden plaatsgehad? Niet veel meer dan dat de oude schilder Willink en zijn fameuze Mathilde in een van haar Fong Leng-creaties juist weggingen toen wij met een groepje aankwamen. Ja, en dat er geblowd werd. Dat was toen vrij gangbaar op feestjes en daar deed ik van harte aan mee, met dit verschil dat ik een weedroker, geen hasjroker was. Dat heb ik Henk Romijn Meijer ook per brief gemeld, hoorde ik van Gerben Wynia, die de brief in het Letterkundig Museum had teruggevonden. Ik denk dat ik vooral kwaad was om de kwalificatie ‘knoeier’ van het personage Nico. De zaak is daarna blijkbaar mondeling afgehandeld, want een antwoord van hem heb ik niet kunnen terugvinden. Misschien is er door Molly bemiddeld.
Ik wist dat Henk Romijn Meijer een brouille méér of minder niet uit de weg ging. Met een paar goede tot zeer goede vrienden had hij gebroken, met de oude