De Parelduiker. Jaargang 15
(2010)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
De laatste paginaWillem EllenbroekGa naar voetnoot+
| |
[pagina 69]
| |
definitief gevormd tussen zijn 12de en 17de jaar. ‘Welnu, deze tijd begon voor de twee genoemden omstreeks de Rijksdagbrand en werd besloten met het uitbreken van de oorlog. Hun wereldbeeld zal dus gekenmerkt blijven door een accent van werkloosheid, verveling, hopeloosheid, angst, uitlopend in een totale catastrofe. Maar in mijn geval viel deze periode precies samen met de oorlog.’ Het leven van Hermans en Reve werd gekleurd, met andere woorden, door de grauwe armoede van de wereldcrisis, het zijne door de helse gloed van de wereldbrand. Mulisch kwam ook uit een volstrekt ander milieu dan Hermans en Reve, die in Amsterdam Oud-West en Betondorp opgroeiden. Zijn vader Karl Victor Kurt Mulisch stamde uit de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. In de Eerste Wereldoorlog diende hij als commandant van een batterij zware bereden artillerie. Zijn moeder Alice Schwarz werd geboren in Antwerpen. Zij was de dochter van een joodse bankier die van oorsprong uit Midden-Europa kwam. Het maakte Mulisch uniek in zijn ogen en hij wilde dat wij dat wisten. Zijn vader had zijn moeder in Antwerpen ontmoet, toen hij daar in de Eerste Wereldoorlog diende. Na de oorlog kon hij in zijn thuisland geen emplooi vinden, schreef zijn oude relatie Schwarz, die zich inmiddels in Amsterdam had gevestigd, om hulp en kon bij diens zakenbank gaan werken. Karl Mulisch en Alice Schwarz trouwden in 1926 en vestigden zich in een villa in Haarlem. Het was een elegant paar, zie je op de foto's in Mijn getijdenboek, dat zich gracieus in de roaring twenties stortte. ‘Lippenstift! Lippenstift!’, riepen de jongens als zijn moeder de jonge Harry naar school bracht. ‘Het gebruik van lippenstift en maquillage was een herontdekking van jonge vrouwen in de jaren twintig; omdat de moeders van mijn generatiegenoten meestal ouder waren dan de mijne (ik ben het kind van een meisje van achttien), zijn die dat nooit gaan gebruiken. Ik was trots als de kreet “Lippenstift!” weerklonk. De moeders van de schreeuwers waren groezelige dikke wijven, terwijl de mijne meestal voor mijn zuster werd aangezien. Ik denk dat ik daar het minachtende soort welbehagen heb ontwikkeld voor een bepaald soort kritiek, dat uit de samenleving tot mij pleegt te komen.’ (Mijn getijdenboek) In 1937 scheidden zijn ouders, zijn moeder trok naar Amsterdam (en emigreerde na de oorlog naar de Verenigde Staten), hij bleef bij zijn vader in Haarlem. Zijn vader werkte in de Tweede Wereldoorlog bij de roofbank Lippmann-Rosenthall & Co, die geconfisqueerd joods bezit beheerde. Daar zat hij dan als zoon, in die bepalende jaren dat iemands wereldbeeld definitief wordt gevormd: aan de ene kant de vadercollaborateur, aan de andere kant de joodse moeder met haar gele ster. Die oorlog en dat besef waren beslissend in zijn leven. ‘Ik heb de oorlog niet zozeer meegemaakt’, zei hij later, ‘ik ben de Tweede Wereldoorlog.’ In de oorlog stortte hij zich, voor hij de leeftijd bereikte dat hij aan de meisjes toe was, op de alchemie en op de wetenschap in brede zin. ‘Zeventien is de leeftijd van mijn ziel’, verklaarde hij eens. ‘Toen ik zeventien was, wilde ik een boek schrijven dat zou gaan over Alles. Meer jongens hebben dat. Maar als die vijftig zijn, vinden ze zoiets kinderachtig. Ik niet. Ik ga het dóen.’ En hij deed het met De compositie van de wereld (1980). Hij wilde er ook niet van weten dat hij het schrijverschap ooit geambieerd had. ‘Ik heb nooit het idee gehad om schrijver te willen worden, zei hij, ‘ik bleek het te zijn.’ Hij legde zijn debuut zo ook niet bij zijn |
|