De Parelduiker. Jaargang 14
(2009)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Léon HanssenGa naar voetnoot+
| |
[pagina 32]
| |
werk zelf ook vergeten is. En Van Geel had trouwens nog een tweede carrière als beeldend kunstenaar, wat Grönloh hem niet kon nazeggen. Maar de onwil zich literatuurhistorisch onder één noemer te laten brengen, schiep een band tussen Van Geel en Grönloh. De laatstgenoemde liet Van Geel als een van de weinigen uit de literatuur toe tot zijn vriendenkring. | |
VerbondenheidJan Geurt Gaarlandt begrijpt de verbondenheid tussen beiden in termen van ‘een frappante sfeerovereenkomst in de natuurbeschrijvingen en natuurbeleving’. ‘Veel van wat Nescio in proza zegt is bij Van Geel poëzie geworden.’Ga naar eind6 Deze stelling laat zich aan de hand van de correspondentie specificeren. In zijn brieven aan de man die hij steeds als ‘Beste mijnheer Grönloh’ bleef aanspreken (terwijl deze met ‘amice’ repliceerde), is de bijzondere vriendschap te volgen. De eerste bewaard gebleven brief is van Nescio, gestuurd op 10 september 1952 met een geschenk voor Van Geels 35ste verjaardag: ‘Ik heb toen gezegd, dat als ik het geweten had, ik een boekje zou hebben meegebracht. Hier is het dan.Ga naar eind7 Groet is al weer in de verre verte verdwenen. Ik heb nu een paar maal aan het Kinselmeertje gezeten bij de wilgen’.Ga naar eind8 Van Geel spreidt aanvankelijk een opvallend imiterend vermogen tentoon in de natuurwaarnemingen, bijvoorbeeld in zijn beschrijving van het uitzicht op het Hoornse Hop in zijn eerste bewaard gebleven brief, van 19 september 1952, geadresseerd aan Grönloh en zijn vrouw Agathe (‘Aagje’).Ga naar eind9 Die brief is nog helemaal geschreven naar de pen van Nescio, alsof de jongere op deze wijze tegenover de meerdere zijn minderheid wilde erkennen, zijn volgzaamheid wilde betonen en blijk ervan wilde geven dat hij de vonk van de inspiratie ontvangen had. In het bijgevoegde gedicht zijn de natuurwaarnemingen uit de brief vervolgens tot poëzie geworden. De dichtregel ‘altijd het zelfde in een ander vergezicht’, tot titel van deze publicatie gekozen, lijkt een zinspeling op Nescio's motief ‘'t is God zelf die steeds in herhalingen vervalt’.Ga naar eind10 Hè, hè, 't is klaar, het aan ommezijde. Een paar regels wilden niet zo gauw lukken en dan gaan er gauw een paar dagen mee heen. Ook had ik het druk met allerlei ‘kwesties’ (meisjes). | |
[pagina 33]
| |
Nescio, 1957 (foto Eddy Posthuma de Boer).
het stadje zelf serener, minder armetierig lawaaiig, zoals Hoorn hier en daar. Gaver en echter in Morpheus' armen, meen ik. Dank-woord aan Nescio en zijn vrouw voor hun verjaardagsgeschenk (12-9-'52)Ga naar eind13 Vertedering zag ik in bokkesprongen vluchten,
zichzelf verwonderend ontwijken' in een gedicht:
ik haak hun armen niet uit die gespreide luchten,
ik laat hen staande slapen in hun bed van licht.
Ik ken maar één boeket dat ik zou willen schenken
als het te schenken en Uw klein hof ruimer was:
| |
[pagina 34]
| |
in Hoorn aan 't einde van de Breed staan in het gras,
in 't schaars gras van de dijk, drie bomen rijk te wenken. -
U die veel beter weet dan ik hoe zij daar staan,
geworteld in het licht, afzonderlijk ontstaan,
verstrengeld in elkaar, vervlochten in hun denken
tegen een lucht doorzichtig voor dat doel geschikt,
U zal begrijpen dat het mij heeft afgeschrikt
om anders dan gedroomd met hen U te bedenken -
U die vast eer, gelijk een beest door hemels koren
verlokt, dat in het licht hij ried achter de bomen,
- wel niet met huid en haar, doch in de geest gestrikt,
gestrikt werd eer dan ik, wellicht daar óók moest dromen,
daar Achter op het Zand hoog op de vest van Hoor'n,
van bomen binden tot een tuil om weg te schenken,
van zich gevangen overgeven in hun sprenkels
van takken, galgen, wind en licht en loof en lussen,
van onbereikbaar nooit genoeg te kunnen kussen
altijd het zelfde in een ander vergezicht -
U dank 'k en Ossie dank ik in dit dank-bericht.
| |
ObservatiesZij herkennen elkaar waarschijnlijk ook in hun observaties en ergernissen. Grönloh aan Van Geel op 26 maart 1953:Ga naar eind14 Het is al weer zoo een poosje geleden dat we in die torenkamer zaten boven dien wonderlijken binnenhuis architect.Ga naar eind15 De heer Sandberg, God hebbe zijn ziel (spoedig) heeft inmiddels mijn tuintje achter het Museum doen verwoesten.Ga naar eind16 Er is nog een plechtigheid bij geweest met wethouders en zoo en lyriek. Hij heeft geen plaats genoeg voor nog meer schilderijen en beeldhouwwerken van allemaal hoepels en kachelpijpen door elkaar. Ook die populieren hebben ze omgehakt (ze komen voor in ‘Een lange dag’). We zijn zoo erg cultureel. Vincent van Gogh is ook eerst uitgelachen. Aan al die genieën van vroeger die terecht vergeten zijn herinneren ze ons maar liever niet. Overigens is V.v.G. mijn afgod niet. Waarop Van Geel hem antwoordt: ‘Bedankt voor uw brief vol nieuws over de treurigste verminking van tuinen bomen, al prijzen reikend aan “koster” en hangruimte scheppend voor wie, weer op een andere wijze, zijn ziel doet hoepelen zonder de kachel de pablaten(?)’ en ‘Alles wat uitloopt en knop draagt, is bij grijs weer schraal en schrieltjes, zodra een vlaag zonlicht komt, belooft hetzelfde een paradijs. De ribes mag gerust reeds, rood en rose en groen, ontbot genoemd worden’.Ga naar eind17 | |
[pagina 35]
| |
Van Geel, mei 1958.
| |
CosterVan zijn kant liet Van Geel niet na enige literatuurpedagogie in de richting van Grönloh te ontwikkelen. Hij legde hem de achtergronden uit van Uren met Dirk Coster van E. du Perron, over wie hij in zijn brief van 17 oktober 1952 opmerkte: En òf dat honend bedoeld is, die ‘Uren met Dirk Coster’!Ga naar eind18 In zijn schrijven van 26 maart 1953 liet Grönloh merken dat de boodschap was aangekomen: ‘Voorts hebben we een “aanmoedigingsprijs” toegekend aan Dirk Coster. Dat ontbrak er nog maar net aan.’ (Dezelfde ‘aanmoedigingsprijs’, ook wel bekend | |
[pagina 36]
| |
als de troostprijs voor oudere letterkundigen, - Marianne Philips-prijs - zou in 1954 overigens aan Nescio en in 1969 aan Chr. J. van Geel worden toegekend, alsof het adagium ‘'t is God zelf die steeds in herhalingen vervalt’ ook hier van toepassing is.)Ga naar eind19 Als Van Geel hem op 31 maart 1953Ga naar eind20 antwoordt, kan deze moeilijk het genoegen onderdrukken dat hij Grönloh aan zijn kant tegen Coster en indirect dus vóór Du Perron heeft gekregen. ‘Dacht U ook niet dat die Dirk Coster reeds 20 jaar geleden gestorven was door de “Uren” die du Perron aan hem besteedde?’ Een brief van Van Geel aan Enno Endt van 30 augustus 1954, waarin hij over zijn contact met Nescio rapporteert, bevat ook een uitval naar Coster: ‘Nescio zendt mij met gelijke post erepromotie Dirk Coster - promotor Donkersloot. “De heren” waar E. d.[u] P.[erron] op had kunnen promoveren, hebben wèl succes.’Ga naar eind21 Uit het gegeven dat Chr. J. van Geel zijn tweede bundel Uit een hoge boom geschreven (1967), die hij reeds aankondigde in zijn laatste bewaard gebleven brief van 21 juni 1961, opdroeg ‘Aan de nagedachtenis van J.H.F. Grönloh’, wordt door Van Geelkenners opgemaakt dat hij Grönloh nog bóven Du Perron plaatste, aan wiens nagedachtenis pas de derde bundel Het zinrijk (1971) is opgedragen. (Van Geels debuut Spinroc en andere verzen uit 1958 was voorzien van de inscripties ‘Aan de nagedachtenis / van mijn grootouders C.J. van Geel / M.A. van Geel-Hofman’ en ‘voor Th. Cornips’, aan wie derhalve het primaat toekomt.) Andere literaire zaken komen in hun briefwisseling ook aan de orde. Zo merkt Van Geel op: ‘Hierbij een kattebelletje en een Kronkel-knipsel met een pluim van Van het Reve. Mag ik het terugontvangen, het aardige stukje? Ik mag hem graag, Van het Reve, al houdt hij een onbegrijpelijke hand boven Hermans, in wie ik niks zie’.Ga naar eind22 Reve had namelijk tegen Kronkel (Carmiggelt) verklaard: ‘Er bestaat op het ogenblik geen echt Nederlands proza en geen echte Nederlandse prozatraditie. Als ik W.F. Hermans uitzonder, zijn er na Couperus en Nescio eigenlijk geen schrijvers meer opgestaan, met wie het de moeite waard is je te meten’.Ga naar eind23 In een brief van vier dagen later komt het artikeltje nog even ter sprake: ‘De van het Reve-kronkel heb ik nu dubbel. Ik sluit hem in voor het archief, afdeling: vreemde ventjes. Schrijven kan dat vreemde ventje overigens goed, wat je niet van ieder vreemd ventje kan zeggen. Neem die andere vreemdeling, Roland Holst, is 't niet onleesbaar, dat proza? Als de een schrijft als een mol, de ander schrijft als een meeuw. De plus en plus étrange.Ga naar eind24 Maar die mol verstaat zijn vak en die meeuw?: “het akelig gekras van de witte zeeraaf”, zoals Elisabeth PostGa naar eind25 in de 18e eeuw over het beest schreef. De Postbox vertalersGa naar eind26 zullen een kluif aan de Uitvreter hebben; alleen al de titel doet ze knarsetanden, denk ik. Zo vergaat het de watertanders.’Ga naar eind27 Slechts een enkele keer komt hun eigen literatuur ter sprake. Toen Van Geel Grönloh naar het model voor de Uitvreter had gevraagd, antwoordde die: ‘De naam Schilperoort is mij al eens meer genoemd, maar ik ken hem niet. Niemand heeft trouwens model gestaan voor de Uitvreter.Ga naar eind28 Die is zoo maar in mijn hoofd ontstaan’.Ga naar eind29 | |
[pagina 37]
| |
Chris van Geel en J.H.F. Grönloh op het water nabij Zijpersloot, 1952 (foto Johan Rädecker).
| |
VriendschapDe vriendschap Grönloh-Van Geel is in de eerste plaats een literaire geweest zoals de brieven (met name die van Van Geel) ook tonen, slechts bij uitzondering was Van Geel deelgenoot van de tochten die Grönloh in de natuur maakte. Zo'n uitzondering was die fietstocht die zij op 2 augustus 1952, helemaal in het begin van hun vriendschap maakten, vergezeld door de beeldhouwer Johan (‘Hanny’) Rädecker (1921-1976), van Groet over Schoorldam naar Warmenhuizen. Op de terugweg namen zij bij Zijpersloot een roeischuitje naar Groet over het Noord-Hollands Kanaal. Bij die gelegenheid is, door Rädecker, de enige foto gemaakt die van beide schrijvers samen bewaard is gebleven. Op eerste paasdag 1953 stuurde Van Geel een afdruk van deze opname naar Enno Endt met een commentaar waarin hij aan de watersnoodramp van dat jaar refereerde: ‘Beste Enno, Hierbij de foto van de twee bij de ramp vergetenen, die, in een filosofisch gesprek gewikkeld, de dingen wachten die komen zullen. Het zich met het zitvlak op het element water bevinden, prikkelt de zinnen van sommige lieden: zie de gulp-streek van Nescio’.Ga naar eind30 Vriendschap was er niet alleen tussen de twee mannen, maar ook met beider vrouwen. Ten tijde van de ontmoeting van Chris van Geel met Thérèse Cornips schrijft hij aan Grönloh: ‘Het is vandaag bizonder stil, strak weer. Ook vannacht was het dat. Voor mij een slapeloze nacht, ook al omdat “heimwee tevergeefs mijn aandacht spande”.Ga naar eind31 Ik heb namelijk mìjn OssieGa naar eind32 ontmoet en na een week hier is zij nu een week bij haar ouders in Maastricht (niet toffelemone!Ga naar eind33). Ik kom haar eens la- | |
[pagina 38]
| |
ten zien. Ik bel dan vooraf op. Haar “verschijnen” is ook de oorzaak van mijn laat antwoord.’Ga naar eind34 Grönloh en zijn vrouw Agathe kwamen regelmatig op bezoek in Groet bij de Van Geels. In de zomer huurden zij in de omgeving ook wel eens een eigen huisje. De afspraken wanneer te komen, keren dan ook steeds terug in de briefwisseling. Tijdens een vakantie in Limburg, mei 1953 schrijft Grönloh een ansichtkaart,Ga naar eind35 in de stijl die we kennen uit zijn Natuurdagboek: ‘Ik heb vandaag van Eindhoven een vluchtig uitstapje kunnen maken. Maastricht Gulpen Ubbachsberg, Heerlen Maastricht. Ik grossier in bloeiende panorama's. Et tout d'un coup, d'un fol éclat, s'en va mon coeur.Ga naar eind36 Begin Juli komen we voor 14 dagen in Groet (woonwagen), dan verdwijnen we om 1 Augs voor 3 weken bij de ZevensGa naar eind37 in te trekken (in Groet)’.Ga naar eind38 Twee jaar later is het blijkbaar moeilijker een bezoek te plannen: ‘Ja en nou zou ik graag weer eens met jullie praten. Maar hoe moet ik dat doen. Het is nog heel onzeker of we dit jaar naar Groet komen en zooja, dan zal dat waarschijnlijk niet voor lang zijn. Nou wil ik graag eens voor een dag naar Groet komen maar als ik onverwacht kom zijn jullie uit en onvindbaar en dan loop ik daar in dat Groet. Maak ik een schriftelijke afspraak bij mooi weer dan zal t stortregenen als ik moet gaan en dat is ook nix. Heb je geen buren met telefoon die 't niet erg vinden als ik zoo 's morgens tusschen 8 & 9 opbel en die je a/d telefoon halen? Schrijf eens spoedig. Ik heb misschien een werkje voor Thérèse.Ga naar eind39 [...] Misschien kom ik Vrijdag tegen 12 uur’.Ga naar eind40 Een jaar later schrijft Van Geel over hun bezoek: ‘U bent te kort gebleven in Groet. We behielden een onbehagelijk gevoel van “onvoltooidheid”’Ga naar eind41 Een bijzondere blijk van vriendschap is een klein Sinterklaasgedichtje dat Van Geel en Thérèse Cornips in 1953 aan Grönloh en zijn vrouw stuurden:Ga naar eind42 Een bankje voor de voeten
Van twee der liefste mensen.
Sint zendt zijn beste wensen.
Sint laat u hart'lijk groeten
Grönloh wordt in januari 1956 getroffen door een beroerte en herstelt moeizaam. De briefwisseling wordt minder intensief en de bezoeken aan Groet zijn niet frequent. Grönloh schrijft: ‘Wat had ik in lang niets van je gehoord! Ik ben nog maar een half mensch. Ik wandel hoogstens 3 km per dag en je ziet ook het schrijven gaat nog maar stumperig. Ik moet nog veel rusten’.Ga naar eind43 In de laatste bekende brief van Van Geel voor Grönlohs overlijden komen alle elementen van hun vriendschap terug. Beste mijnheer en mevrouw Grönloh, | |
[pagina 39]
| |
Nescio met La Longue Marche (1957) van Simone de Beauvoir, 27 juni 1958 (foto Ben van Meerendonk/Algemeen Hollands Fotopersbureau).
recensie die ik heb gelezen was die in het Hollands Weekblad van 14 juni '61, No 109, een die bijna bulkte van lof.Ga naar eind45 Deze ontving U toch ook? Als er een komt die U bepaald niet bevalt, zou ik wel willen weten waarin deze verscheen en wanneer? Er was kans dat ik vandaag of morgen naar A'dam zou gaan, maar bronchitis bindt me aan huis. Ik had gehoopt U omstreeks de verjaardag te bezoeken, ook al om te zien wat U zelf van Boven het Dal vindt. Ruim een maand na deze brief overleed Grönloh. Van Geel krijgt van zijn weduwe wat spullen en zijn pak en jas, die jarenlang door Van Geel gedragen werd.Ga naar eind49 Curieus is de belangstelling van Van Geel voor een ‘gymnastiekding van spiraalveren’ in een brief aan de weduwe Grönloh.Ga naar eind50 Hij had reeds langer op dat ‘ding’ gespeculeerd, nadat de dokter hem meer ‘beweging’ had voorgeschreven.Ga naar eind51 Mevrouw Grönloh moest hem teleurstellen; zij bezat van haar man ‘nog wel een koffertje met stangen enz. maar echt toestellen heb ik geloof ik niet meer’. Terwijl Van Geel in een schitterende omgeving woonde waar tegenwoordig wekelijks massa's men- | |
[pagina 40]
| |
sen uit de randstad naartoe trekken om er in de vrije natuur te ‘bewegen’, zoals Grönloh en vele anderen trouwens destijds al deden, had hij uitgerekend zijn zinnen gezet op een apparaat waarmee Grönloh bewegingstraining had gedaan. | |
De briefwisselingIn de literatuur over Nescio en Van Geel is in ten minste drie publicaties aandacht besteed aan hun briefwisseling, waarbij telkens nieuwe vondsten gepresenteerd konden worden. In het aan Nescio gewijde tweede nummer van De Engelbewaarder uit januari 1976, moest de redactie zich nog neerleggen bij de constatering: ‘De brieven van Nescio zijn waarschijnlijk - de resten van Van Geels brievenverzameling zijn nog niet uitgezocht - verloren gegaan toen het huis van Van Geel in 1972 afbrandde.’Ga naar eind52 Wel kon bij die gelegenheid een passage uit Grönlohs brief van 26 maart 1953 worden afgedrukt, die Van Geel letterlijk had overgenomen in een briefkaart aan Enno Endt van 31 maart van dat jaar.Ga naar eind53 De tweede publicatie stamt uit 1979 en betreft een uitgave bestemd voor donateurs van de Stichting Chr. J. van Geel: Chr. J. van Geel, Dan kom ik aan, als het schikt. Drie brieven aan Nescio, bezorgd door Elly de Waard, die ruimschoots geholpen was door Enno Endt.Ga naar eind54 Dankzij hem kon zij ondersteunende informatie aanbieden uit de brieven van Van Geel aan Endt, waarin deze over zijn contacten met Grönloh uitweidt. In de hieronder volgende commentaren zal met dank daaruit worden geput. De derde publicatie ten slotte stamt uit 2002 en maakt deel uit van Guus Middags serie in Tirade met de titel ‘Het Van Geel Alfabet’: “Zesde supplement: Nescio”.Ga naar eind55 Daarin wordt de prentbriefkaart openbaar gemaakt van 7 mei 1953, in haast en enige euforie door Grönloh geschreven die middag ‘ergens tussen 14.00 en 14.30 uur’ op het treinstation van Maastricht, nadat hij eerder die dag met de bus van Gulpen naar Heerlen over ‘het dak der wereld’ was gereisd. In de jaren na het artikel van Guus Middag is het Van Geel-archief door Elly de Waard met medewerking van anderen nagenoeg compleet uitgezocht en geordend. Dankzij deze inspanning kon hier nu uit de gehele teruggevonden correspondentie tussen Grönloh en Van Geel geciteerd worden. Een volledige publicatie van de brieven werd door de erven J.H.F. Grönloh niet toegestaan. Uit de concepten die Van Geel van zijn brieven maakte (bewaard gebleven in het Van Geel-archief) blijkt dat zijn vriendin Thérèse Cornips daarin met de hand correcties doorvoerde en suggesties ter verbetering aanbracht, zodat haar betrokkenheid in de correspondentie groter was dan alleen virtueel. Het sinterklaasversje dat Van Geel en Cornips op 5 december 1953 meestuurden bij een geschenk, is hier als zelfstandig deel van de correspondentie opgenomen omdat het als zodanig ook tussen de papieren van Grönloh wordt bewaard. Het werpt bovendien licht op de vriendschappelijkheid van hun relatie. De sporen van de brand die het huis, het werk en de bezittingen van Van Geel en Elly de Waard op 11 februari 1972 grotendeels in vlammen deed opgaan (‘maar van de papieren, brieven en varianten van gedichten | |
[pagina 41]
| |
en van de tekeningen bleek een verrassend groot deel gered te kunnen worden’)Ga naar eind56 zijn in de teruggevonden Nescio-brieven en in de briefconcepten van Van Geel soms zichtbaar in de vorm van brandvlekken en waterschade. De brieven en kaarten van J.H.F. Grönloh en zijn vrouw Agathe Grönloh-Tiket (‘Ossie’ genoemd, 1883-1974) zijn, met uitzondering van de prentbriefkaart van 7 mei 1953 die geschreven is te Maastricht en ook daarvandaan verzonden is, alle verstuurd vanuit hun woonplaats Amsterdam. Sedert juli 1940 bewoonden zij het bovenhuis Linnaeushof 11-ii te Amsterdam-Watergraafsmeer; in mei 1956 verhuisden zij naar de benedenwoning Linnaeushof 57 nadat Grönloh in januari van dat jaar door een beroerte was getroffen. De correspondentie van en aan Chr. J. van Geel en zijn vriendin Thérèse Cornips is steeds afkomstig van, of gericht aan het adres Achterweg 17, Groet, bij Schoorl, Noord-Holland. Sedert de zomer van 1946 huurde Van Geel de hier gelegen atelierwoning (zij kwam reeds ter sprake in verband met de verwoestende brand van 1972) van de beeldhouwer Johannes Anton (‘John’) Rädecker (1885-1956; vader van de eerder genoemde Hanny Rädecker), die op zijn beurt de woonvergunning van Van Geels bovenwoning aan de Herengracht 598 had overgenomen in verband met zijn werk aan het monument op de Dam.Ga naar eind57 Het huis aan de Achterweg bezat aan de voorkant een apart houten huisje met rieten dak, het ‘werkhok’ van Van Geel. Toen hij Grönloh hier een keer ontvangen had, noteerde deze kernachtig in zijn dagboek: ‘'s Morgens omtrent elf uur naar Van Geel gegaan. In het hok gezeten, als wijlen de Titaantjes.’Ga naar eind58 Ongemerkt was daar, in dat hok, de werkelijkheid overgegaan in literatuur. |
|