De Parelduiker. Jaargang 13
(2008)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Marco EntropGa naar voetnoot+
| |
[pagina 39]
| |
journalistencabaret De Inktvis opgetreden. De
Voorkant van het programmaboekje bij de literaire feestavond in de Stadsschouwburg op 23 februari 1951. Tekening Jan van Keulen (collectie Stadsarchief, Amsterdam).
Inktvis was een gelegenheidsgezelschap, opgericht door en (voor het overgrote deel) samengesteld uit medewerkers van Het Parool. Annie Schmidt maakte er deel van uit, evenals Jeanne Roos, Wim Hora Adema, de illustrator Wim Bijmoer, Eli Asser en de dichter Han G. Hoekstra. Hun optreden was die avond in de smaak gevallen. Vooral de liedjes van Annie Schmidt hadden een prettige indruk achtergelaten. Nadat Hetty Blok met nummers uit het repertoire van Schmidt de rampzalig verlopen Boekenavond van 1950 weer enigszins vlot had weten te trekken, was de feestcommissie in haar overtuiging dubbel gesterkt. Cabaret zou het worden, gebracht door iemand van naam. | |
Literair kleinkunstenaarIn het Nieuwsblad voor de Boekhandel verscheen op 16 november 1950 het bericht dat de zestiende Boekenweek zou worden geopend met ‘een litteraire cabaret-avond waarin veel aandacht voor het boek wordt gevraagd.’ Er zouden voor deze avond speciale teksten worden geschreven, ‘terwijl korte daartoe geschikte stukken van Nederlandse auteurs voor het voetlicht zullen komen.’ De feestavond zou worden verzorgd door Wim Sonneveld en zijn ensemble. Wim Sonneveld (1917-1974) stond destijds bekend als een kunstzinnig cabaretier. Die status had hij mede te danken aan zijn tekstleveranciers, in de eerste plaats aan Hella Haasse. Zij schreef haar eerste teksten voor Sonneveld in 1943 en was lange tijd zelfs zijn enige auteur. In het begin speelde ze ook weleens mee. In 1948 werd Haasse - na het succes van het Boekenweekgeschenk Oeroeg koos zij als schrijfster voor de literatuur - ‘opgevolgd’ door Annie Schmidt. Zij zou Sonnevelds theaterprogramma's de voor haar typerende lichtvoetige literaire touch meegeven. Sonneveld was iemand die het experiment niet schuwde. Zo ontwierp hij als sluitstuk van het cabaretprogramma We spelen pantomime (1949) het ‘mimo-drame’ Het lied van Pierrot. Voor de uitvoering ervan had hij de medewerking gezocht van de beroemde Franse mimespeler Marcel Marceau. Het was Sonneveld tevens gelukt Martinus Nijhoff voor het project te strikken. Via Georgette Hagedoorn - de geliefde van Nijhoff speelde in het poëtisch droomspel de rol van muze - had hij de | |
[pagina 40]
| |
dichter bereid gevonden de proloog te schrijven. Hoewel het mime-experiment niet door alle theatercritici met instemming werd begroet, bevestigde het Sonnevelds imago van ‘literair kleinkunstenaar’. | |
KeukenmeidenromanSonnevelds gezelschap bestond uit Emmy Arbous, Hetty Blok, Lia Dorana, Conny Stuart en Guus Verstraete. Voor de Boekenweekvoorstelling zou het worden versterkt met leden van De Inktvis. Het journalistencabaret zou niet alleen manschappen leveren, maar ook volledig zorg dragen voor de invulling van het programma. Op 1 december 1950 ontving Sonneveld een eerste opzetje. Op briefpapier van Het Parool ontvouwde Wim Hora Adema haar plannen.Ga naar eind2 Als eindredacteur van de vrouwenpagina van Het Parool, met medewerkers als Annie Schmidt en Hella Haasse in de gelederen, kon ze ergens mee voor de dag komen. Gedrieën zouden ze alle liedjes en sketches voor hun rekening nemen.Ga naar eind3 Het programma ging er in grote lijnen als volgt uitzien. Het begon met een proloog door Annie Schmidt over twee boekensteunen, aan weerszijden van tien romans. Dan volgde een sketch van Hella Haasse, waarin de hoofdpersonen uit die boeken stappen, met elkaar in gesprek gaan en proberen te ontsnappen aan het karakter dat de auteur hun heeft gegeven. Achtereenvolgens verschijnen de schrijvers, de boekhandelaren en de uitgevers ten tonele, die de vraag opwerpen welke boeken succes hebben en welke niet. Annie Schmidt zou hierbij aansluiten met een liedje over de trilogie, ‘als het boek dat het wel doet’, gevolgd door de ‘dichter met zijn verzenbundel’, in de regel geen bestseller. In de volgende scène passeren alle soorten boeken de revue: van streek- tot familie- en historische roman (‘dat doet Hella natuurlijk’) en van kinderboek tot detective- en keukenmeidenroman. Over al die boeken geeft een literatuurcriticus zijn mening. Hierna maakt het ensemble pas op de plaats voor het literaire hoogtepunt van de avond: de voordracht van Pierrot aan de lantaarn, de kleine arlequinade van M. Nijhoff uit 1919. Als slotact was een nummer bedacht over de encyclopedie, te schrijven door Hora Adema. | |
TegenslagBehalve verschillende decors, veel rekwisieten en kostuums vereiste de gelegenheidsvoorstelling flink wat mankracht. Alleen al voor het slotnummer waren achttien uitvoerenden nodig - één voor elk deel van de encyclopedie. Hora Adema schatte het totaal aantal medewerkers in op dertig, de zes leden van Sonnevelds gezelschap meegerekend. Ze zou een heel eind komen. Kort voor Kerstmis 1950 kon ze Sonneveld melden dat inmiddels dertien mensen zich bereid hadden verklaard mee te doen, bijna allemaal ‘Inktvissen’.Ga naar eind4 In de loop van januari 1951 tekenden de contouren van de voorstelling zich | |
[pagina 41]
| |
steeds meer af. Aan het ‘officiële’ literaire gedeelte werd, naast de Pierrot van Nijhoff, een tekst van Kees Stip toegevoegd: een parodie op Speenhoff, afkomstig uit zijn in 1950 verschenen bundel Vijf variaties op een misverstand. Het deel na de pauze zou nu openen met een korte sketch van Hora Adema over de uitleenbibliotheek. En er kwam een nieuw finalenummer. De ‘Boekenweekencabaretavond’ - een titel was nog niet bedacht - zou worden besloten met een sketch van Annie Schmidt, waarin alle die avond ‘behandelde’ romans en reeksen tezamen komen. Tegen het einde van januari stonden de artiesten klaar om met de repetities te beginnen: het ensemble van Sonneveld, de ‘Inktvissen’ en hun gastspelers plus twee pianisten. Toen werd Hella Haasse ziek. Aan de datum van het Boekenbal viel niet te tornen. Die was al maanden geleden vastgesteld op vrijdag 23 februari 1951. Voor Sonneveld begon de tijd te dringen en in de luttele dagen die hem restten, kreeg hij ook nog eens de ene tegenslag na de andere te verwerken. Allereerst zag Hella Haasse zich genoodzaakt haar schrijfopdracht terug te geven. Annie Schmidt werkte intussen tegen de klippen op om haar teksten op tijd af te krijgen, maar kon niet meer doen dan zij al deed. Het werd nog erger toen Sonneveld in het zicht van de première de bijdragen van Wim Hora Adema afkeurde. Hij dreigde het hele optreden af te blazen, wanneer Schmidt en De Inktvis hem niet uit de brand hielpen.Ga naar eind5 In het Nieuwsblad was twee weken voor de opening van de Boekenweek niets te merken van de strubbelingen achter de schermen. Opgewekt meldde de redactie in het nummer van 8 februari 1951 dat op de literaire feestavond Het boek en de muzen Wim Sonneveld's Cabaret zou optreden, ‘aangevuld met enige andere krachten’. Het zou een bloemlezing brengen ‘uit zijn beste nummers van vroeger’ plus een aantal nieuwe, ‘speciaal op de wereld van het boek afgestemde schetsen’, geschreven door Annie Schmidt en Wim Hora Adema. Sonneveld had kennelijk eieren voor zijn geld gekozen en de gaten in het programma opgevuld met ‘literaire’ nummers uit eerdere voorstellingen. De avond ging dan ook - slim bedacht van Sonneveld - Een bloemlezing in prachtband heten. Wim Hora Adema, door het Nieuwsblad nog als tekstleverancier opgevoerd, kwam in het stuk niet meer voor. Met haar hadden ook de andere ‘Inktvissen’ het laten afweten, uit solidariteit, ongenoegen of beide. Alleen Clous van Mechelen wilde van geen wijken weten, mogelijk ook omdat Sonneveld twee teksten van hem op het programma had genomen.Ga naar eind6 Zestien nieuwe nummers had Sonneveld op het Boekenbal van 1951 zullen brengen, alle speciaal voor deze gelegenheid geschreven. Het werden er slechts vier, alles wat Annie Schmidt af had kunnen krijgen: ‘De flodderreeks’, ‘De trilogie’, ‘Weekend-party’ en ‘Ons boekenplankje’.Ga naar eind7 De schrijfster liet zich die avond wel in de Stadsschouwburg, maar niet op de bühne zien. In het conflict met Sonneveld had zij ten slotte partij gekozen voor haar vriendin Hora Adema. Sonneveld paste het programma zo aan, dat hij met aanzienlijk minder mensen uit kon. Naast van | |
[pagina 42]
| |
Programma van de literaire feestavond in de Stadsschouwburg op 23 februari 1951. Tekeningen Jan van Keulen (collectie Stadsarchief, Amsterdam).
Van Mechelen kreeg het ensemble versterking van de journaliste-cabaretière Emmy Huf, actrice Diny de Neef en twee zusjes van Lia Dorana: Kokkie en Tos. | |
SjeksjualiteitDat Een bloemlezing in prachtband met vallen en opstaan tot stand was gekomen, daarvan was op de gala-avond in elk geval niets te merken geweest. ‘De meest geslaagde van alle “boekenavonden”, die wij ons kunnen herinneren,’ jubelde Jan Willem Hofstra in de Volkskrant van 24 februari 1951. Ook de andere optredens van Wim Sonneveld's Cabaret in het kader van de Boekenweek waren een succes.Ga naar eind8 In den sprookjeshemel
Heel ver hier vandaan
Verder dan de sterren
en de bleke maan
leeft de fantasie nog
| |
[pagina 43]
| |
‘In de sprookjeshemel’ uit het programma Een bloemlezing in prachtband. In de schommel: Wim Sonneveld als H.C. Andersen. Decor Friso Wiegersma. Foto Sem Presser (collectie Maria Austria Instituut, Amsterdam).
leeft het dichterswoord
leven de verhalen
en de sprookjes voort.
Een bloemlezing in prachtband opende met ‘In de sprookjeshemel’ van Hella Haasse. Ze had het nummer in 1944 geschreven voor het programma Sprookjes.Ga naar eind9 Met de nodige aanpassingen en op de Boekenweek toegespitste aanvullingen bleek de tekst nog goed bruikbaar. Op aarde is geen plaats meer voor sprookjes. Hans Christian Andersen (Sonneveld), de gebroeders Grimm, Sheherezade en Moeder de Gans (‘de over-overgrootmoeder van Jacques Gans’) verdoen hun tijd tegenwoordig in de hemel, waar ook al weinig wordt gelezen. Ze hebben geen inspiratie meer en vrezen dat hun werk uit de mode is. Dan verschijnt het cabaretengeltje, dat hun ervan probeert te overtuigen dat er op aarde wel degelijk belangstelling bestaat voor romantiek en sprookjes. Ze moeten allemaal mee naar het Leidseplein, waar het publiek met smart op hen zit te wachten. Na deze toch wat omtrekkende beweging - De Groene (3 maart 1951) vond ‘In de sprookjeshemel’ tamelijk ‘kinderachtig’ - ging het programma rechtstreeks de literatuur in. ‘De flodderreeks’, gezongen door Diny de Neef, Emmy Huf, Tos en | |
[pagina 44]
| |
Kokkie Dorana, parodieerde de talloze goedkope populair-wetenschappelijke uitgaven waarop men zich kon abonneren teneinde het hele jaar door verzekerd te zijn van nutteloze kennis: Hoe word ik een persoonlijkheid?
Hoe raak ik olifanten kwijt?
Hoe wordt een artisjok gestoofd?
Hoe krijg ik boter op mijn hoofd?
Bescherm uw hoenders tegen snot.
Religie van de Hottentot.
Wat doe ik in mijn vrije tijd?
Wat is de sjeksjualiteit?
Satirisch commentaar op de traditionele nieuwjaarsopvoering van de Gijsbrecht in de Amsterdamse Stadsschouwburg leverde het voltallige ensemble op woorden van Van Mechelen: ‘Vi-va-vondelen, o wat is dat fijn, / Met de grote K van Kunst / Op het Leidseplein’. Na de luchthartigheid van Kees Stips Speenhoffiaanse ballade van Pyramus en Thisbe, voorgedragen door Hetty Blok, en het door Lia Dorana gezongen, navrante ‘Feestdag’ (‘Laten we nog maar eens vrolijk zijn’) van Wies Defresne - een bewezen succes uit een eerder programma - verstilde de voorstelling in de uitvoering van Pierrot aan de lantaarn door Sonneveld (Pierrot) en Guus Verstraete (Harlekijn).Ga naar eind10 Hun optreden viel in de smaak. De Amsterdamse kranten waren de volgende dag vol lof: ‘Het bleek, dat Nijhoff's heldere poëzie niets van haar glans verloren heeft’ (Het Parool); ‘Een experiment, dat stellig geslaagd mocht heten’ (Algemeen Handelsblad); ‘Een bijzonder programma-nummer’ (De Telegraaf). Bijval was er ook na de reprise in Den Haag: ‘een heel gevoelige toneelverbeelding, die tot een werkelijk hoogtepunt van het programma werd’ (Haagsch Dagblad); ‘Een glansnummer van dit programma’ (Haagsche Courant). Speciale lof ging naar Sonneveld, ‘die door zijn type en zijn talent iets volmaakts van de Pierrot-figuur wist te maken.’ (Het Vaderland). | |
PonypruikHet deel voor de pauze kreeg een eigen finale: ‘De trilogie’ van Annie Schmidt, een persiflage op de destijds razend populaire Scandinavische trilogieën, ‘vol met van die droeve, van die miezerige stroeve, van die norse, noorse, boeren op de hoeve’, zongen Hetty Blok, Lia Dorana en Conny Stuart. Na de pauze begon het programma opnieuw sterk, nu met een ensemblenummer van Annie Schmidt. ‘Weekendparty’ is een hilarische parodie op de detectiveroman, boordevol verwijzingen naar de wereldliteratuur, waarin het lijk en de moordenaar van rol verwisselen en Simon Vestdijk het uiteindelijk gedaan blijkt te hebben. In het tweede deel van het programma was Annie Schmidt sowieso goed verte- | |
[pagina 45]
| |
genwoordigd. Zo zong Emmy Arbous het door haar geschreven ‘Zeeën’, afkomstig uit het programma Iene miene mutte (1949), toen ook door Arbous uitgevoerd. Literaire actualiteit werd bereikt in het lied ‘De existentie’, op een tekst van Jan de Cler. Sonneveld had eerder materiaal van De Cler afgenomen, maar dit nummer was nieuw. Getooid met een zwarte ponypruik en - volgens De Tijd van 24 februari 1951 - ‘samba heupwiegend en grijpvingers in de lucht’, hoonde Hetty Blok, ‘met overslaande stem en ongenadig scherp’, de would-be existentialisten: We hebben niets, totaal niets positiefs te bieden
We zijn een fotonegatief, maar dan mislukt
En zijn een schrikbeeld voor de goede brave lieden
Waardoor de wereld uit zijn voegen is gerukt
Wij zijn een voorgeschoven post van decadentie
We zijn een wereldbeeld der toekomst, in het klein
En 't is alleen de zin van onze existentie
Dat wij - met Sartre - existentialisten zijn
De uitsmijter van de avond was ‘Ons boekenplankje’. Deze sketch, waarin romanfiguren uit hun boeken stappen, had Hella Haasse zullen schrijven. Door haar ziekte dreigde het nummer weg te vallen, maar het idee was te leuk om te laten liggen, zodat Annie Schmidt het oppakte en verder uitwerkte. Twee boekensteunen zijn het zat altijd maar de literatuur te moeten ondersteunen. Ze willen weg van hun plek, maar het lukt hun niet de boeken te laten omvallen: Wij blijven maar leunen als twee boekensteunen
Couperus en Vondel en Bloem en Verwey
zijn altijd nog eventjes sterker dan wij.
Dan komen een voor een de boekfiguren uit de banden tevoorschijn: Frits van Egters uit De Avonden, Sara Burgerhart, Eline Vere, Jan Wandelaar uit Hollands Glorie, Alide uit Anna Blamans Eenzaam avontuur, Van Eedens kleine Johannes, mejuffrouw Van Naslaan uit Camera obscura, Mária Lécina, uit de gelijknamige ballade van Werumeus Buning, en Kniertje uit Op hoop van zegen.Ga naar eind11 Ze zijn tot elkaar veroordeeld en hebben het daar niet allemaal even gemakkelijk mee, ook niet met zichzelf trouwens. Frits beklaagt zich erover dat hij tot in eeuwigen dage zal moeten doorgaan met puistjes uitknijpen, neuspeuteren en appel-bessen drinken. Sara Burgerhart stoort zich aan Frits' lompe taalgebruik. Eline Vere zit met de gebakken peren. Alide voelt zich door Blaman in de steek gelaten en krijgt het aan de stok met mejuffrouw Van Naslaan, omdat ze de kleine Johannes angst inboezemt: ‘U most zich sjeneren. Loopt in de literatuur als een del.’ Mária Lécina daarentegen heeft het uitstekend naar haar zin op het boekenplankje, want beleeft druk na druk.Ga naar eind12 Kniertje | |
[pagina 46]
| |
‘Ons boekenplankje’ uit het programma Een bloemlezing in prachtband. Boven de boeken (v.l.n.r.): Frits van Egters, Eline Vere, Alide, mejuffrouw Van Naslaan, Kniertje, Mária Lécina, de kleine Johannes, Sara Burgerhart. Als steunen: Hetty Blok (links) en Clous van Mechelen (rechts). Decor en kostuums: Friso Wiegersma. Foto H.J.A. Nieuwenhuijs (collectie Theater Instituut Nederland, Amsterdam).
krijgt het laatste woord. De vissersweduwe is allang blij dat er geen schip naar de haaien is: Goddank, Goddank! Wij zijn weer in veilige haven.
Zonder schipbreuk hebben wij 't gehaald.
Wij kunnen ons weer in onszelf begraven,
Want u denkt toch: Het boek wordt duur betaald.
Geen schipbreuk - het was onmiskenbaar een toespeling op de ramp met de Armada, het toneelechec van het vorige Boekenbal. In het slotlied, geschreven door Annie Schmidt, gaf het voltallige ensemble de zaal een welgemeend en gezond leesadvies mee: Lees meer. Lees meer. Lees meer.
Eet meer Blaman, drink meer Vestdijk, lees meer Fruit.
Lees meer, lees meer, lees meer,
Nooit meer wandelen, nooit meer vrijen, nooit meer uit.
| |
[pagina 47]
| |
Applaus en bloemen voor Wim Sonneveld's Cabaret op 23 februari 1951 in de Stadsschouwburg te Amsterdam. V.l.n.r.: Emmy Arbous, Kokkie, Tos en Lia Dorana en Wim Sonneveld (met stropdas). Foto Sem Presser (collectie Maria Austria Instituut, Amsterdam).
In een enkele roman van C.J. Kelk.
Zit meer voeding dan in zeven glazen melk.
In het oeuvre van van Schendel en Verwey,
zit meer eiwit dan in één zo'n kippenei.
Alle koolhydraten, alle calorieën,
vindt u in die mooie, noorse trilogieën.
Neem uw jas en neem uw hoed en ga hier uit.
Lees meer, lees meer fruit.
Voor zijn optreden in de Boekenweek kreeg Sonneveld allerwegen lof toegezwaaid. Het Haagsch Dagblad (27 februari 1951) vond het zelfs een van zijn beste programma's van de laatste jaren: ‘een avond van rijke humor, vol fleur en vaart, satyrisch cabaret van uniek gehalte.’ Toch overheerste hier en daar het gevoelen dat de lichte muze | |
[pagina 48]
| |
iets te licht was om een werkelijk culturele daad te stellen. Er gingen dan ook stemmen op om volgend jaar maar weer een toneeluitvoering te brengen. | |
ZelfmoordstemmingDe Propagandacommissie liet zich niet vermurwen. Haar was de cabaretavond goed bevallen. Na een traditie van min of meer plechtstatige voorstellingen had de lach letterlijk bevrijdend gewerkt. Sonneveld werd daarom uitgenodigd bij de volgende editie van Het boek en de muzen opnieuw zijn opwachting te maken. Voor de literaire feestavond van vrijdag 22 februari 1952 was hij voornemens een geheel op het boek afgestemd programma te leveren. Annie Schmidt zou ook weer van de partij zijn. Op papier zag Sonnevelds tweede Boekenweekprogramma er veelbelovend uit. De bewaard gebleven synopsis vertelt ongeveer het volgende verhaal. Apollo houdt zich meer met aardse zaken bezig dan met de schone kunsten. De muzen en Homerus, worstelend met het vervolg op zijn Odyssee, sturen de dichtersgod op dienstreis door de wereld van de literatuur, weg van de Parnassus, om zijn literaire kennis bij te spijkeren. Voor vertrek raadpleegt Apollo het orakel in Delphi, dat hem drie keuzes voorlegt: de beeldroman, de experimentele roman en de existentialistische roman. Hij kiest voor de laatste en besluit naar Parijs te gaan, omdat ze daar ook een Mont Parnasse hebben. In Parijs loopt Apollo de achttiende-eeuwse dichter Hiëronymus van Alphen tegen het lijf. Hij vergezelt hem naar Nederland, waar hij op de Muiderkring Vondel ontmoet, bezig met het schrijven van het Boekenweekgeschenk. Na de pauze volgt het kluchtspel De bruiloft van Simon en Jetje (Vestdijk en Henriëtte van Eyk), waarin Thomasvaer en Pieternel het afgelopen boekenjaar doornemen. In een volgende scène is Apollo getuige van het (verboden) ‘boekschrijfspel’.Ga naar eind13 Als de politie een inval doet, wordt ook Apollo gearresteerd. Nadat hij in zijn cel bezoek heeft gekregen van een uitgever, beleeft hij een drietal angstdromen over romans. Hij ontwaakt in een zelfmoordstemming en wil zijn muzen een afscheidsbrief schrijven. Maar het reclasseringsteam Wolff & Deken montert hem op. En het wordt nog gezelliger als Bertus Aafjes arriveert, in gezelschap van Top Naeff en Anna Blaman. Aan het eind van het verhaal valt alles op zijn plaats: de dichter van Een voetreis naar Rome blijkt Homerus te zijn, Top Naeff, Betje Wolff en Aagje Deken zijn de muzen en Blaman is een der gratiën. | |
Grieks dramaNet als bij Een bloemlezing in prachtband had Sonneveld de invulling van het programma aan de tekstschrijvers overgelaten. Het idee van het Apollo-verhaal was afkomstig van Willy van Hemert.Ga naar eind14 Op de avond van uitvoering bleken de ambities echter aanzienlijk bijgesteld. Het oorspronkelijke gegeven was er nog wel - Apollo die een oriëntatiereis maakt door de literatuur -, maar in de aanloop naar de Boekenweek was zijn reis bekort tot een uitstapje, de weidse titel ten spijt. Van Parnassus | |
[pagina 49]
| |
naar Montparnasse (Apollinische impressies in het rijk der
Voorkant van het programmaboekje bij de literaire feestavond in de Stadsschouwburg op 22 februari 1952. Tekening Hugh Jans (collectie Stadsarchief, Amsterdam).
ondermaanse muze) werd wederom niet de voorstelling die Sonneveld voor ogen stond. Dat was voor een deel te wijten aan Annie M.G. Schmidt. Volgens het Nieuwsblad van 28 februari 1952 had zij zo lang gewacht met het uitwerken van ‘de haar tijdig verstrekte opdracht’, dat er ten slotte niets meer van was gekomen.Ga naar eind15 Sonneveld was nu geheel afhankelijk van de teksten van Willy van Hemert en van Ina Philippo, die er op het laatste moment was bijgehaald. Het waren schrijvers met wie Sonneveld eerder had gewerkt, goede krachten, maar van een ander kaliber dan Annie Schmidt. Er rustte geen zegen op Sonneveld en de Boekenweek. Net als in 1951 was hij genoodzaakt de ontstane leemtes in het programma op te vullen met oude succesnummers. Een conferencier zou de diverse onderdelen aan elkaar praten. Daarvoor was de journalist Jac. van der Ster gevraagd, die onder het pseudoniem Oubol wekelijks een column schreef in De Kleine Krant, een rubriek in De Groene Amsterdammer. Tot verdere aanpassingen gedwongen, pleegde Sonneveld de belangrijkste ingreep in het deel voor de pauze. Men wilde toch toneel? Dan kreeg men toneel. Onder zijn regie studeerden Lia Dorana, Emmy Arbous, Diny de Neef, Guus Verstraete, Albert Mol en twee danseresjes inderhaast een eenakter in van Federico García Lorca: De liefde van Don Perlimplin voor Doña Belisa in zijn tuin. Sonneveld zelf zou de rol spelen van Don Perlimplin, die door zijn huwelijk met de veel jongere Belisa (Dorana) in het ongeluk wordt gestort. Zij blijkt het met de huwelijkse trouw niet zo nauw te nemen. Minnaars uit alle windstreken weten de weg naar haar slaapkamer te vinden. De bedrogen echtgenoot probeert - met succes - haar nieuwsgierigheid te prikkelen door haar liefdesbrieven te sturen, zogenaamd afkomstig van een geheimzinnige jongeman. Vermomd in een rode mantel arrangeert Don Perlimplin een ontmoeting in de tuin, een die zij hartstochtelijk accepteert. Hij weet genoeg. Voor de ogen van Belisa maakt hij met een dolksteek een einde aan zijn leven. Getuigde de keuze voor iets van García Lorca van artistieke moed of was het hoogmoed? In toneelkringen stond zijn werk volop in de belangstelling.Ga naar eind16 Sonneveld verklaarde in het programmaboekje zijn keuze voor deze eenakter door te wij- | |
[pagina 50]
| |
Programma van de literaire feestavond in de Stadsschouwburg op 22 februari 1952. Tekeningen Hugh Jans (collectie Stadsarchief, Amsterdam).
zen op de ‘simpele, hartstochtelijke en poëtische taal’ in het stuk, dat hem deed denken aan de reien van de Griekse drama's, aan het wagenspel uit de Middeleeuwen, aan sommige realistische scènes in het negentiende-eeuwse drama. Het waren eigenschappen die het gemeen had met een goed chanson. Om die reden, vond Sonneveld, lag het werk binnen het bereik van cabaretartiesten. Zuur voor Sonneveld, maar hij had de plank volledig misgeslagen. Juist op het toneelstuk hadden de kranten de volgende dag de meeste kritiek. De recensent van De Maasbode achtte de opvoering van de literaire eenakter door Sonnevelds ensemble volstrekt mislukt. ‘Niet alleen was de keuze ongelukkig, de acteurs en actrices bleken echter niet bij machte de poëtische taal van Lorca recht te doen wedervaren.’ Dat hun krachten te kort schoten, vond ook Hans Gomperts in Het Parool. Rein Blijstra stoorde zich in Het Vrije Volk vooral aan het feit dat men voor een avond van de Nederlandse Boekenweek blijkbaar geen Nederlands werk had kunnen vinden om de Nederlandse letterkunde te promoten. Zelfs het Nieuwsblad voor de Boekhandel dat zich gewoonlijk van meningen onthield, moest toegeven dat Sonnevelds gezelschap er niet in was geslaagd het niveau van zijn vorige Boekenweekoptreden te | |
[pagina 51]
| |
evenaren. Daar kwam nog bij dat de cabaretier zelf wegens ziekte niet had kunnen meespelen. Zijn rol van Don Perlimplin was overgenomen door Guus Verstraete, terwijl Kees Brusse hem verving in het cabaretgedeelte na de pauze.Ga naar eind17 | |
TarwekiemenAls rode draad door de cabaretvoorstelling liep Apollo's expeditie door letterenland. In de proloog, geschreven door Willy van Hemert, keert de dichtersgod, gespeeld door Kees Brusse, na lange afwezigheid terug op de Parnassus. Hier is Apollo weer, de god der schone kunsten,
Ik heb genoeg van dit steriele soort Parnas.
'k Sprak Blaman, Naeff, Van Eyk en toen we samen lunsten,
Dacht ik: dat zijn pas Muzen, zònder Ilias.
Ik weet wie Aafjes is, wie Vestdijk, wie Van 't Reve,
Ik zag het boekschrijfspel, met acht man in een zaal,
Ik sprak met Cals, die prijzen nemen kan en geven,
En in 't huis clos van Sartre kreeg ik les mains sales.
Aan zijn muzen, Homerus en de dichteres Sappho vertelt Apollo wat er is gebeurd. Pech met Pegasus had hem in het woud der literatuur doen belanden, waar ‘het dartele Vestdijkje’ stoeit en ‘het prille Blamannetje’ met haar kopje knikt. Hij verdwaalde er prompt. Gelukkig kwam hij Pythia (Emmy Arbous) tegen, de priesteres van Delphi. Verbijsterd over zijn geringe kennis van de letteren - en dat voor iemand die zich de god van de schone kunsten noemt - had zij Apollo aangeraden eerst maar eens her en der en bij deze of gene zijn licht op te steken. Het orakel had, om te beginnen, Apollo een introductie meegegeven voor de dames Wolff & Deken en voor Hiëronymus van Alphen: ‘daar kunt U een indruk krijgen van de gezapige voorlopers van de hedendaagse litteratuur.’ Maar deze sketch (van Van Hemert) is door Sonneveld niet gebruikt. Op deze plek in het programma werd het reservemateriaal aangesproken, een pantomimeact van Conny Stuart en Albert Mol uit een van Sonnevelds vorige programma's. De journaliste en vertaalster Ina Philippo leverde drie bijdragen aan Van Parnassus naar Montparnasse. Haar ‘Spectacle Coupé-rus’ - vrij naar Eline Vere - was een dialoog vol Couperiaanse woorden en wendingen tussen de almaar kwijnende freule Adeline (Lia Dorana) en baronesse Amélie van Tazelaer (Diny de Neef), over het belang van zielsgemeenschap tussen man en vrouw. Eigentijdser was het door Emmy Arbous gezongen ‘Leef-lang, blijf jong!’ Met die titel gaf Philippo een onmiskenbare knipoog aan cpnb-voorzitter Chris Leeflang, maar het lied gaat over het boek Blijf jong - leef lang van de destijds populaire Amerikaanse dieetgoeroe Gayelord Hauser (1895-1984), dat sinds zijn verschijnen in oktober 1951 al vier drukken had beleefd. Het boek was een hype, zoals dieetboeken | |
[pagina 52]
| |
dat kunnen zijn. Door de richtlijnen van Hauser te volgen, kon je wel honderd worden: U moet dat boek van Hauser lezen
Dat is die reuze slimme vent
Die weet, dat U graag jong wilt wezen
Als U 't tenminste al niet bent.
Die weet, dat U graag lang wilt leven
Maar niet gerimpeld zijn en oud
En U 't geheimpje wil verklappen
Hoe U Uw sex appeal behoudt.
Tarwekiemen, nooit meer brood
Luxebrood verhaast Uw dood
Biergistvlokken met melasse
Knoflookzaad en knolgewassen
't vitamine E complex
is onmisbaar voor Uw sex
Hauser wil U alles geven,
waarvoor U graag lang wilt leven.
| |
GymnasiastenrevueNa deze twee nieuwe nummers van Philippo had Sonneveld ter opvulling ‘De harp, de cel en Pieternel’ uit zijn repertoire opgediept. Het was een tekst van Hella Haasse, hoewel het programmaboekje dat niet vermeldt. Oorspronkelijk geschreven voor de voorstelling Opus 3 uit 1944 en toen uitgevoerd door Sonneveld en Conny Stuart. Bijgestaan door Albert Mol (als Pieternel) zouden zij de sketch over een muzikaal gezin ‘bezield met echte muzenmin’ opnieuw opvoeren. Doordat Sonneveld niet kon meespelen, is het nummer waarschijnlijk op het laatste moment geschrapt - in geen van de krantenverslagen van de Boekenweekvoorstelling wordt het genoemd.Ga naar eind18 Na een instrumentaal intermezzo hervat Apollo zijn studiereis. Alvorens naar de Parnassus terug te keren, brengt hij een bezoek aan het sterfhuis van de sentimentele dichter Rhijnvis Feith - de derde bijdrage van Ina Philippo - om ten slotte in Parijs de existentialisten te ontmoeten. Het finalenummer ‘Een avondje op Mont Parnasse’ was geschreven door Willy van Hemert. Alle clichés die er anno 1952 over de existentialisten bestonden, leek hij uit de kast te hebben gehaald. Het nummer zit vol obligatie verwijzingen naar het werk van Sartre, culminerend in het chanson ‘In het oude huis clos’, gezongen door Lia Dorana: | |
[pagina 53]
| |
In het huis clos zijn de deuren gesloten.
Rondom grijnst altijd het eeuwige niets.
't Ruikt er naar knoflook en bokking met kroten,
En Jean Paul Sartre die stalt er zijn fiets.
In het huis clos tochten alle portale,
Buiten de kamers hangt ijzige mist.
Geeft me, o liefste je beide mains sales,
Je me sens sans sous bras existentialist.
Sombre Jean Paul.
[...]
In het huis clos kraken binten en plinten,
Ratten verzwelgen het moordende niets.
Ik dwaal met jou door de steenlabyrinthen,
Stotend mijn scheenbeen aan Sartre zijn fiets.
In het huis clos geef 'k aan tranen de voorkeur,
Om het geluk, dat mijn hart heeft gemist.
En op het roestige bord aan de voordeur,
Staat mijn naam en beroep: existentialist.
Sombre Jean Paul.
Als Dorana is uitgezongen dooft het toneellicht. De existentialisten uit het laatste bedrijf keren terug op het podium in de gedaanten van de figuren uit de proloog - we zijn weer op de Parnassus. Verrukt van Apollo's belevenissen willen de muzen nog maar één ding: met z'n allen naar het vrolijke Parijs verkassen, zo klinkt het in het slotlied: Van de Parnassus naar de Mont Parnasse
Is voor Apollo en zijn muzen maar een pas.
En dan zwermen we daar
Langs Michel zijn boulevard
Naar de kring met Aafjes, Vestdijk, Elias,
We inspireren zelfs de grootste leek
Zijn geld te steken in een bibliotheek,
En we werken ieder uur,
Aan de bloei der litteratuur.
Twee en vijftig keer per jaar een boekenweek.
Hans Gomperts vroeg zich de volgende dag in Het Parool af of dit nu de beste propaganda voor ‘Het boek’ moest heten. Van Hemerts grappen over Griekse goden en Homerus ontstegen volgens hem nergens het niveau van een gymnasiastenrevue. ‘Zouteloos’, had Rein Blijstra de voorstelling gevonden. In Het Vrije Volk hekelde hij | |
[pagina 54]
| |
deze ‘slappe vertoning’. Dit had geen niveau. ‘Het was alles schijn-grappenmakerij, schijn-spitsvondigheid, schijn-literatuur.’ Als de organisatoren met alle geweld de avond niet te zwaar willen maken, kunnen ze toch een beroep doen op ‘onze’ humoristische schrijvers? Zij bereiken een heel wat hoger peil in hun werk dan nu werd geboden. ‘Een doodgewone letterkundige’, luidde Blijstra's advies aan Leeflang en de zijnen, meer was niet nodig om ervoor te zorgen dat zo'n feestavond niet ontaardt ‘in een banaal en burgerlijk festijn van oubollig welbehagen.’ De Propagandacommissie voelde zich zwaar verlegen met de kritiek. Als verzachtende omstandigheid voerde ze nog aan dat de ziekte van Sonneveld die avond een belemmering was geweest en dat bij de tekstschrijvers Annie Schmidt node was gemist. Toch wilde de commissie zich hierachter niet verschuilen. ‘De roep van de Litteraire feestavond’, klonk het nogal deemoedig in het Nieuwsblad van 28 februari 1952, vraagt ‘een volmaakte opvoering en wie op zich neemt een uitgezocht publiek bezig te houden, moet weten dat er aan die opvoering de hoogste eisen gesteld zullen worden.’ Met andere woorden: Leeflang wist wat hem te doen stond. Er kwam voortaan weer een toneelstuk op de openingsavond van de Boekenweek.Ga naar eind19 Sonneveld moest na zijn gedesavoueerde optreden nog maar weinig van boeken en schrijvers hebben. In 1953 bloemleesde hij weliswaar voor een serie zomervoorstellingen de nummers ‘Vi-va-Vondelen’ en ‘Ons boekenplankje’ uit zijn eerste Boekenbalprogramma, maar om het woud der literatuur liep hij voortaan met een grote boog heen, het ‘dartele Vestdijkje’ en ‘prille Blamannetje’ ten spijt. |
|