De Parelduiker. Jaargang 12
(2007)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||
Legendarisch maar onbekendLudo Simons noemde in zijn Geschiedenis van de uitgeverij in VlaanderenGa naar eind1 de Nederlander Jos Goudswaard (1870-1959) een levende legende door zijn memoires Uit 't leven van een leurder. Maar ik ben weinig mensen tegengekomen die ooit van hem gehoord of zijn boekje gelezen hebben. Zakelijke informatie over deze curieuze vrijbuiter bleek moeilijk te vinden. Ook in Vlaanderen, waar Goudswaard de meeste sporen heeft nagelaten en waar zijn schriftelijke nalatenschap berust, zijn nu geen mensen meer in leven die hem ontmoet of correspondentie met hem gevoerd hebben. Zo blijft onze hoofdbron Uit 't leven van een leurder, het achtenzestig bladzijden tellende boekje dat Goudswaard in april 1915 bij Uitgevers-Maatschappy Elsevier te Amsterdam publiceerde, kort nadat hij wegens het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog uit zijn belegerde woonplaats Antwerpen naar zijn geboortedorp Baarn was gevlucht. Het is Goudswaards enige zelfstandige publicatie, in haast geschreven uit geldnood en opgedragen aan zijn toenmalige broodheren: de uitgevers Elsevier, L.J. Veen en Van Holkema & Warendorf. Conform de titel vertelt de op dat moment vijfendertigjarige auteur hoofdzakelijk over zijn belevenissen als colporteur van Hollandse (kunst)boeken in het Vlaamse land. Over zijn voorgeschiedenis of familieachtergrond verneemt men vrijwel niets en ook de 44 jaren die hij nog tegoed had maken dat dit met hartenbloed geschreven werkje zeker geen compleet levensverhaal behelst. De schrijver springt naar eigen zeggen ‘van den hak op den tak’, zich weinig bekommerend om taal of stijl. Als karakterologisch zelfportret voldoet het echter aan alle voorwaarden van een goede autobiografie. En wat meer zegt: het geeft een onopgesmukt beeld van het Vlaamse volksleven vóór de Eerste Wereldoorlog. Maar eerst de vraag: wie was Jos Goudswaard en in welke hoedanigheid bereisde hij het Vlaamse land? | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
Van kantoorbediende tot handelsreizigerGoudswaard is een in Nederland veel voorkomende naam, die mij al enkele malen op een verkeerd spoor heeft gezet. De hier bedoelde Johannes (‘Jos’) Goudswaard is echter 7 september 1870 te Baarn geboren als tweede zoon van het echtpaar Jan Goudswaard (1838-1891) en Henriette Cornelia Rodi (1833-1897). De uit Brielle afkomstige vader, van beroep huis-, rijtuig-, meubel- en sieraadschilder,Ga naar eind2 komt verder in het hele verhaal niet voor - anders dan de moeder, een Schiedamse. Op een moment dat auteur Jos Goudswaard het nodig acht om een paar als soldaat geleerde krachtvloeken te gebruiken, herinnert hij zich ‘dat m'n moeder mekleinmanneke geleerd had: “Je moet Gristus zeggen en niet Kristus. Jezus hoort zich liever met zachte dan met harde klanken aangesproken”.Ga naar eind3 Achteraf bestempelt hij dit als ‘zot gedoe’. Duidelijk is intussen dat Goudswaard uit een vroom christelijk gezin stamt. In het Baarnse bevolkingsregister 1891-1900 staan beide ouders en alle zes hun kinderen als Nederlands Hervormd geregistreerd. Zodra Jos Goudswaard echter het ouderlijk huis uit is, vermelden de bevolkingsregisters achter zijn naam: ‘godsdienst geen’. En in Uit 't leven van een leurder noemt hij zich nadrukkelijk een vrijdenker. Te opmerkelijker, omdat hij dan in een overwegend roomse omgeving verkeert en dikwijls vriendschappelijke betrekkingen met Vlaamse geestelijken onderhoudt. Het is een van de paradoxen waar het leven van Goudswaard vol van is. Men mag aannemen dat de kinderen van Jan Goudswaard goed konden leren. Jos zou het met zijn werk in een tweetalig land als België nooit gered hebben zonder een behoorlijke vooropleiding. Zelf schrijft hij dat hij ‘in zijn jeugd grondige taalstudies deed’.Ga naar eind4 Vermoedelijk gebeurde dat op de Baarnse jongenskostschool ‘De Oorsprong’Ga naar eind5 van M. de Vries, waar ook zijn drie jaar jongere broer Jan Izaak Goudswaard van 1 januari 1887 tot juli 1889 de lessen volgde. Met zodanig resultaat dat deze als eerste uit de bus kwam op ‘het toelatingsexamen tot de Koninklijke Militaire Academie te Breda en geplaatst werd bij het wapen der genie Indië’. Vader Jan Goudswaard meldt dit vol trots per advertentie in het Baarns Weekblad van 3 augustus 1889. Ook Jos' jongste zus Lena Wilhelmina (1877-1975) ontsteeg het ouderlijk milieu en bracht het tot onderwijzeres. Zij zou later trouwen met een collega-onderwijzer die wethouder van Baarn werd: B.J.J. Wijkamp.Ga naar eind6 Jos zelf daarentegen lijkt van begin af geneigd tot een avontuurlijk bohémienbestaan. Naar eigen zeggen was hij in 1890 soldaat bij de genie.Ga naar eind7 In het Baarnse bevolkingsregister 1891-1900 staat hij nog te boek als ‘kantoorbediende’, maar op 15 maart 1893 vertrok hij volgens datzelfde register naar Amsterdam. Ook de andere kinderen Goudswaard trokken, op Lena na, uit Baarn weg. Veel toekomst was er niet in een boerendorp dat toen weinig vleiend ‘het groene graf’ werd genoemd.Ga naar eind8 Voor Jos kwam daar nog bij dat hij een heftig levend rebels iemand was, die het ook in Amsterdam niet lang kon uithouden. ‘Natuurlijk had ik ongelijk, maar 't werd er mij te eng, te schijnheilig; ik ging als gelukzoeker naar België, waar ik na veel | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
De vader van Jos Goudswaard plaatste in het Baarns Weekblad van 3 augustus 1889 een trotse advertentie over de schoolprestaties van een van zijn zonen.
wederwaardigheden mijn brood als binnenlokker en uitlegger in een wereldtentoonstellingskermistent verdiende’.Ga naar eind9 Op 22 augustus 1896 liet J. Goudswaard uit Amsterdam zich te Antwerpen inschrijven met als beroep handelsreiziger en adres St. Jacobsmarkt 33.Ga naar eind10 Hij moet daar echter al veel eerder zijn gearriveerd, want het amvc Letterenhuis in Antwerpen bezit van hem twee onuitgegeven manuscripten: het toneelstuk in twee bedrijfjes De Familievrijer en de prozaschets Leed, aan het eind respectievelijk gedateerd: Antwerpen, 21 december 1894 en 23 januari 1895.Ga naar eind11 De Familievrijer speelt overigens voorjaar 1892 op ‘een achterbovenkamer in “de Pijp” te Amsterdam’, mogelijk de locatie waar Goudswaard toen zelf huisde. In elk geval heeft hij in die jaren enige literaire aspiraties gehad. Dat daarvan niet te leven viel moet hem al snel duidelijk zijn geworden. Op 5 mei 1894 opende de Belgische koning Leopold II de Tweede Wereldtentoonstelling van Antwerpen op een 46 hectaren groot terrein aan het Zuiderkwartier.Ga naar eind12 Ze diende vooral als exponent van de industriële en commerciële ontwikkeling van de havenstad. Maar voor het grote publiek waren er ook enkele spectaculaire attracties, zoals een Kongolees dorp met 144 echte zwarten en een nagebouwd fantasiestadje ‘Oud-Antwerpen’. Binnen die half-kermisachtige sfeer past ook het optreden van de 23-jarige Jos Goudswaard als explicateur in het ‘Musée des Phénomènes’, ‘waar gevlekte negerinnen, roodhuiden, vuur- en menscheneters onder mijn aanwijzing en uitlegging moesten optreden’. Een toevallige ontmoeting met een voorname bezoekster loopt uit op een indringend gesprek over de wijze waarop Louis Couperus het vrouwelijk hart analyseert en over Krafft Ebing, auteur van de Psychopathia Sexualis (1886). Verrast door zijn eruditie noemt zij hem ‘une énigme, un drôle de coco’, een raadsel, een vermakelijke kerel, maar stelt gelijk de vraag: waarom zoekt u niet een baan in de boekhandel, die beter past bij uw talenten? Hoewel hij geen enkele behoefte voelt om de lucratieve maar conven- | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
tionele weg van zijn vroegere schoolmakkers te gaan, zet die ene opmerking hem toch aan het denken. En kort daarop solliciteert hij als verkoper bij een grote boekhandel. | |||||||||
Twintig jaar ‘zagen’Eind december 1892 was in Antwerpen door S. Warendorf Jr. van de Amsterdamse firma Holkema en Warendorf in samenspraak met Max Rooses, conservator van het Museum Plantin-Moretus, De Nederlandsche Boekhandel opgericht.Ga naar eind13 Directeur werd de Nederlander L.H. Smeding, bedrijfsleider Gerard Nahon, vader van de Vlaamse dichteres Alice Nahon. Het was feitelijk een Hollandse importhandel in een Vlaamse omlijsting. Zo trad de Antwerpse burgemeester mr. Jan van Rijswijck (1853-1906) op als bedrijfsadvocaat en Max Rooses als commissaris, terwijl de literator Lode Baekelmans een tijdlang redacteur was van het huisorgaan Maendelijksche Boekenlijst. De winkel was gehuisvest aan de St. Jacobsmarkt te Antwerpen, waar ook Goudswaard woonde. De Nederlandsche Boekhandel heeft, ook als uitgeverij, een succesvolle rol gespeeld in de culturele ontwikkeling van Vlaanderen, waar boeken tot dan toe maar moeilijk waren doorgedrongen. De verkoop gebeurde hoofdzakelijk via catalogi en prospectussen, verspreid door enkele rondtrekkende vertegenwoordigers met intekenlijsten. Als boekventer of deftiger: ‘makelaar in boekhandel’ heeft Jos Goudswaard zo'n twintig jaar lang te voet heel België doorkruist om zowel Franstalige als Nederlandse boeken aan de man te brengen. Op eigen risico, zoals hij in zijn memoires met nadruk stelt. Voor menigeen een rotbaan en ook naar eigen besef een keiharde aangelegenheid. Maar het gaf Goudswaard de gewenste vrijheid. Onderweg ontmoette hij allerlei interessante mensen als Guido Gezelle te Kortrijk, diens leerling pastoor Hugo Verriest, Stijn Streuvels, burgemeester Jan van Rijswijck, minister August Beernaert (1829-1912) en vele anderen. Trots vervulde hem als het was gelukt om een ongeletterde rijkaard een moeilijk verkoopbaar luxe-boek aan te praten. Goede gelegenheden daartoe waren kunstmanifestaties en taalcongressen, waar een geselecteerd publiek op afkwam. Maar zelfs daar moest er flink ‘gezaagd’, dat wil zeggen eindeloos gezeurd worden. Zo probeerde Goudswaard bij een Jordaens-tentoonstelling eens Rubens' leven en werken (Amsterdam 1903) van Max Rooses voor 50 francs te verkopen. Goudswaard: ‘Daar komt Max Rooses binnen. Natuurlijk vind ik goed dat ge met m'n boek werkt, maar a.u.b. niet zagen.’ ‘Mijnheer Rooses, antwoordde ik, als gij meent dat 't boek zonder zagen te verkoopen is, doe het dan zelf’. Ik sloeg het werk dicht. Ge kunt het bij den oud-boekverkooper vinden voor fr. 18 in plaats van fr. 50.’Ga naar eind14 Dan had pastoor Verriest een realistischer kijk op de verkoopmogelijkheden van Gezelles poëzie: ‘'t Is wèl gedichten te schrieven, ze uut te geven; maar gedichten te verzétten [verkopen]! 't is stief ondankbaar werk. Je gaat er voor beloond zien latere’.Ga naar eind15 Behalve voor De Nederlandsche Boekhandel colporteerde Goudswaard ook | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
Jos Goudswaard in zijn werkkamer, circa 1912 (collctie amvc Letterenhuis, Antwerpen).
voor Uitgevers-Maatschappy Elsevier en voor uitgever L.J. Veen (1863-1919).Ga naar eind16 Vooral met de laatste ontstond blijkens hun correspondentie van 12 maart 1913 tot 2 oktober 1919 een warme relatie, waarbij Veen in maart 1914 ook persoonlijk in Antwerpen met zijn handelsreiziger kwam kennismaken. Overigens verschilden de twee hartgrondig van mening over het bedrijfsrisico. Veen: ‘Dat de leurder alle risico moet dragen, nu dat is [meestal] niet het geval. Hoeveel uitgaven zijn niet ondernomen waar de colporteur op zich dan wel een zeker getal [wist] te plaatsen, maar wat een faillure werd en wie verdiende toen wel?’Ga naar eind17 | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
Bij de door Goudswaard aangeboden boeken moet men niet denken aan populaire romans als van Hendrik Conscience of August Snieders. Nee, het ging hier om kostbare standaardwerken en bibliofiele edities als bijvoorbeeld Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde (Antwerpen-Amsterdam 1910) door Th. Coopman en L. Scharpé, De kleine Passie van Lucas van Leyden of een monografie over Belgische paardenrassen (1911)Ga naar eind18 door chevalier Hynderick de Theulegoet. Zijn doelgroep bestond uit de intellectuele bovenlaag: advocaten, rechters, dokters en apothekers, de clerus niet te vergeten. Waar mogelijk ook adel en patriciaat. Goudswaard begreep best dat juist de eenvoudige Vlaamse strijder - dikwijls een dorpsonderwijzer - voor wie hij alle sympathie voelde, zijn dure Vlaamse boeken niet kon betalen. Zijn taak was dan ook niet zozeer leesbevordering in brede zin dan wel het opwekken van bibliofiele begeerte. Van zijn verdienste (20 tot 30% van de verkoopprijs) kon Goudswaard redelijk leven, al hield het nooit over. Hij was al vroeg aangelopen tegen een ruim veertien jaar oudere Duitse vrouw, Anna Emma Staudt, met wie hij op 19 maart 1898 in het huwelijk trad.Ga naar eind19 Aanvankelijk trokken zij samen langs stad en land, totdat haar ziekte dit onmogelijk maakte. Het echtpaar woonde: Van der Keilenstraat 59, Antwerpen. | |||||||||
Verzamelaar-antiquaarMaar Goudswaards activiteiten omvatten heel wat meer dan het commerciële eenrichtingsverkeer van vérkoper naar klant. Voor zijn bazen was dat natuurlijk het enige wat telde, voor hemzelf slechts een noodzakelijke voorwaarde voor zijn eigenlijke jachtdoel: de Vlaamse volkskunst. Goudswaard raakte van stond af gefascineerd door ‘het arme, wroetende Vlaamsche volk’ op het platteland: zijn gebruiken en tradities, zijn idioom en zijn kleurrijke spreekwoorden. Hij zocht onderweg ook voortdurend naar de materiële voortbrengselen van die volkscultuur, kócht wat hij te pakken kon krijgen. Niet de luxe-boeken en kunstprenten waarmee hij colporteerde, maar juist de andere kant van het literaire spectrum: ‘mannekesblaren’ of centsprenten, sierpapier uit de achttiende en vroege negentiende eeuw, allerlei volkskunst, oude kinderboeken, ‘santjes’ (heiligenprentjes) en andere devotionalia. Uit 't leven van een leurder is daarom geen succesverhaal van een gladde vérkoper, maar de ongeremde getuigenis van een liefhebber: ‘Alles pakte me. Ik haalde soms uit hoeken en gaten van zeer oude dorpsbakkerijen half vergane, soms gave speculatie-vormen voor den dag, vond “schildekens”, ook kokieljen, patakons of koekesteentjes genoemd, die bont geschilderd de nieuwjaarskoeken sierden. Gij die me zoudt uitlachen omdat ik belang stel in die onnoozelheden, bezorg me toch eens een oud ganzen- of uilenspel, niet ouder dan 50 jaar bij voorbeeld, of een papieren vaantje, waarmeê men voor 300 jaar reeds ter bedevaart ging.’ En dan volgt de terechte conclusie: ‘Het schoone kunstblad bleef vrij wel bewaard in eigen of open- | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
Omslag van Jos Goudswaards memoires, Uit 't leven van een leurder, uit 1915 (coll. P.J. Buijnsters).
bare verzameling, de volksprent werd pas op prijs gesteld toen ze zoo goed als onvindbaar was.’Ga naar eind20 Zijn gelukkigste moment beleefde Goudswaard, toen hij eens van een oude landloper uit dankbaarheid ‘de heilige lengte van Jezus Christus’ cadeau kreeg: een uiterst zeldzame 1,65 meter lange strook papier, waarop litanieën en gebeden gedrukt staan die zijn drager moesten behoeden voor alle kwalen.Ga naar eind21 Van zulke Vlaamse ‘nietigheden’ verzamelde hij op zijn reizen een grote menigte, die hij wekelijks naar zijn huis in Antwerpen sleepte en daar vol trots aan enkele vrienden-verzamelaars liet zien.Ga naar eind22 Uit deze gelukkige jaren dateert een foto van Jos Goudswaard te midden van zijn schatten.Ga naar eind23 Als volkskundige (of folklorist, zoals men toen zei) sloot Goudswaard deels aan bij de in het laatste kwart van de negentiende eeuw ontwaakte belangstelling voor de oud-Vlaamse cultuur. Gezelle (1830-1899) was daar met zijn aandacht voor het Vlaamse taaleigen al in voorgegaan. En in 1888 had Pol de Mont het maandblad Volkskunde opgericht, dat sinds 1893 onder leiding stond van Alfons de Cock (1850-1921). Bij deze vroege pioniers lag het accent nog op de niet-materiële volkscultuur: volksvertelling, spreekwoorden en kinderspel. Goudswaard deelde weliswaar die belangstelling, maar richtte zich toch hoofdzakelijk op de bijpassende voorwerpen. In dat opzicht was hij min of meer uniek: als dé grote aandrager van folkloristisch materiaal, waar anderen op hebben kunnen voortbouwen. Daar ligt zijn belangrijkste bijdrage aan de Vlaamse volkskunde. | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
Tot de kleine schare van bevriende medeverzamelaars behoorden de Antwerpse folklorist Emile H. van Heurck (1871-1931)Ga naar eind24 en apotheker Oscar van Schoor (1873-1936)Ga naar eind25 uit Dendermonde. Omdat Goudswaard overal kwam en met kennis van zaken rondkeek, ging hij ook voor bepaalde verzamelaars of instellingen gericht zoeken naar volkskundige zaken. Zo leverde hij bijvoorbeeld veel materiaal aan Max Elskamp voor het in 1907 geopende Museum voor Folklore te Antwerpen. Aan Max Rooses verkocht hij voor het Museum Plantin-Moretus een veertiende-eeuws Vlaams gezangenboek op perkament.Ga naar eind26 Daarmee was Goudswaard, behalve colporteur, haast ongemerkt ook verzamelend antiquaar geworden. Ter illustratie van deze dubbele kant van zijn optreden citeer ik hier twee briefkaarten aan N. van den Broeck, onderwijzer te Hamme.Ga naar eind27 Eerst een briefkaart met poststempel Anvers 21-22 juli 1907. Mijnheer! Zoudt Gij de goedheid willen hebben de reiziger van de Nederl. Boekhandel omtrent het volgende een inlichting te kunnen bezorgen. Als uiting van Vlaamsch volksleven verzamel ik ook onder anderen de ronde steentjes waarmede men in uw streken de Nieuwjaarskoeken versiert. Ik meen dat men er bakt in St. Amand bij Hamme en men heeft mij verzekerd dat ze gemaakt worden door een zekere heer de Cock. Met dank op voorhand en gaarne tot wederdienst bereid. Achtend J. Goudswaard. Goudswaard moet per omgaand antwoord hebben gekregen, waarna hij diezelfde 22e juli 1907 nog vanuit Antwerpen de volgende briefkaart verstuurt: Geachte Heer Van den Broeck! Op een gedrukt aanbiedingskaartje uit 1915 is van colportage zelfs geen sprake meer. Daar heet het: ‘Jos. Goudswaard - Antwerpen. Tijdelijk Baarn (Holland), Nieuwstraat 23. Biografische documenten. Zeldzame kostbare oude en nieuwe boeken en prenten. Folklore in beeld. Oude kinder- en volksprenten. Vertrouwensopdrachten in België.’ Op dat tijdstip waren de levensomstandigheden voor Goudswaard al radicaal gewijzigd. Begin augustus 1914 verklaarde Duitsland aan Frankrijk de oorlog en viel tegelijk het neutrale België binnen. Goudswaard werd er compleet door ver- | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Voorgedrukte advertentiekaart uit 1915 (coll. P.J. Buijnsters).
rast. Hij zal misschien met zijn zwarte baard en vrijmoedig gedrag een ongewone indruk hebben gewekt. In elk geval werd hij 4 augustus 1914 in Herstal bij Luik als verdacht van spionage door de Duitsers gevangen gezet en pas na enige tijd weer vrijgelaten. De belegerde stad Antwerpen kreeg het 6 oktober zwaar te verduren met bombardementen, waarna een lange stroom vluchtelingen, onder wie Max Elskamp, richting Nederland trok. Ook Goudswaard moest nu een goed heenkomen zoeken. Zijn vrouw Anna Emma Staudt had hij al eerder naar Baarn gestuurd, waar zij door zijn zuster Lena in huis was opgevangen. | |||||||||
In de bijstandVoor Goudswaard was het nu zaak om op andere wijze inkomsten te verwerven. Daartoe diende een nog in december 1914 geschreven maar pas in mei 1915 door Uitgevers-Maatschappij Elsevier gepubliceerde noodkreet Aan de Heeren Uitgevers en Boekhandelaars in Nederland.Ga naar eind28 Goudswaard memoreert hierin allereerst zijn twintigjarige werkzaamheid in Vlaanderen om in dat nu verwoeste land Nederlandse kunstboeken te plaatsen. ‘Om mijn brood te verdienen kwam ik bij al wie rijk was en de studie liefhad, voor mijn vermaak ging ik tot het Vlaamsche volk, dat veel aan zich zelf overgelaten, eene overheerlijk schoone beeldspraak bezit, en tradities en gebruiken huldigt, in Noord-Nederland geheel onbekend.’ Lang vóór ‘de geleerde dichter-folklorist Max Elskamp’, zo benadrukt hij, had hij tot in de verste uithoeken die oud-Vlaamse volkskunst opgespeurd. ‘Ik ging ook in de kleine huizekens en vond er in laden van oude Vlaamsche commodekens volksboeken, huiszegens, bedevaartvaantjes, santjes, schouwvegersnieuwjaarswenschen, koningsbrieven, schitterend van onnozelheid. En dan de kinder- en volksprenten! Duizenden ont- | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
dekte ik op de oude zolders, en leerde ze noemen al naar gelang de streek.’ Pas na deze lange zelfpresentatie komt Goudswaard met zijn eigenlijke punt: ‘Ik vraag u, mannen van het vak’ steun door voor 1 gulden ‘een boeksken’ te kopen dat bij voldoende deelneming in Noord-Nederland zal worden uitgegeven. Het betrof hier natuurlijk zijn dan net verschenen Uit 't leven van een leurder. Ook verkoopt hij nu voor 15 cent een bibliofiel ‘Oorlogs Ex-Libris Goudswaard’,Ga naar eind29 dat tegelijk een getuigenis moet zijn van zijn pro-Belgische en impliciet anti-Duitse gezindheid. Duidelijk blijkt dat laatste nog uit een door hem in 1917 te Baarn in eigen beheer gepubliceerd pamflet: Bemerkingen naar aanleiding van Dr. Zum Busch' laatsten brief (vertaling)Ga naar eind30, waarin de van Duitse kant geuite beschuldiging dat hun krijgsgevangenen in Engeland slecht behandeld zouden zijn met kracht werd weersproken. Veel gewin zullen deze drie efemere drukken Goudswaard niet hebben opgeleverd. En voor colportage bestond weinig gelegenheid, hoezeer L.J. Veen hem daartoe ook aanspoorde: ‘Kunt gij in Baarn niets doen met de Reynaart? Ga maar eens praten met de Boer, Boekhandelaar in de Laanstraat. Gij kunt er gemakkelijk een zestal verkopen. Lukt dit dan kunt gij Hilversum eens nemen.’Ga naar eind31 Goudswaards antwoord is niet bekend, maar het kan voor hem nooit aantrekkelijk zijn geweest om in eigen familieomgeving met boeken te gaan leuren. Even kwam er, van onverwachte zijde, hulp. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog richtte de Schiedamse fabrikantliterator Arij Prins (1860-1922) het Ondersteuningsfonds voor Vlaamsche Letterkundigen op. Goudswaard, tijdelijk woonachtig Weimarstraat 165 in Den Haag, werd een van de begunstigden.Ga naar eind32 In de periode 6 juni 1916 tot 23 november 1919 ontving hij enkele malen tegen ondertekening van een schuldbrief een klein geldbedrag: 15 à 50 gulden. Het was nooit een pure gift, de ontvanger moest het zien als een lening tegen onderpand. Dat onderpand bestond in Goudswaards geval uit 280 volksprenten die hij uit zijn verzameling in Antwerpen had kunnen meenemen. Het zullen niet de slechtste zijn geweest. Nu kwam alles in handen van de gefortuneerde kunstverzamelaar Arij Prins. Waar ze gebleven zijn?
In de loop van 1919 zijn Goudswaard en zijn vrouw naar Antwerpen teruggekeerd. Daar vonden zij hun huis verwoest en de handelsvoorraad van Veen verloren, wat deze grootmoedig opnam: ‘mijn goed vertrouwen [zal ik] verder in u blijven stellen’.Ga naar eind33 De Goudswaards hebben nog enige tijd gewoond in Borgerhout, | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
maar het overlijden nog datzelfde jaar van L.J. Veen heeft de kans om het colportagewerk in Vlaanderen te hervatten in de kiem gesmoord. Bovendien waren in het zwaar getroffen land de afzetmogelijkheden voor luxe-boeken nu zeer verslechterd. Het schijnt dat intussen ook de gezondheidstoestand van Anna Emma Staudt verder achteruit is gegaan. Op 24 november 1921 is zij, oud 56 jaar, te Baarn overleden. Haar man zat op dat moment in België. Wij weten niet hoe hij die naoorlogse jaren in Antwerpen beleefd heeft. Goede contacten bleven er altijd met de schrijver Lode Baekelmans (1879-1965), inmiddels bibliothecaris van de Antwerpse Stadsbibliotheek. | |||||||||
Genealoog in BaarnOp 15 maart 1923 liet Goudswaard zich vanuit Antwerpen opnieuw inschrijven bij de gemeente Baarn, ditmaal op adres Parkstraat 9 met als beroep ‘genealoog’. In Uit 't leven van een leurder had hij al blijk gegeven van een dergelijke belangstelling: ‘la généalogie m'interesse’ (p. 29). Zijn aanbiedingskaartje uit 1915 is zelfs aan één zijde gevuld met een reclameboodschap à la Elsschots Lijmen: Afstammingsbescheiden: Geslacht: Inderdaad heeft Goudswaard, eenmaal in Baarn teruggekeerd, voor diverse particulieren tegen betaling genealogische onderzoek verricht. In 1934 verspoort hij een maandabonnement om gegevens over de geslachten Van Loenen en Gips te traceren.Ga naar eind34 Een jaar later legt hij voor de familie André de la Porte een uitvoerig dossier aan.Ga naar eind35 Hij doet het kennelijk zonder tegenzin, maar het tekent weer de man dat hij geheel zelfstandig opereert, zonder contact met vakgenoten. Hoe lang hij dat werk heeft volgehouden is mij onbekend. In elk geval is hij op een gegeven moment gaan samenwonen met een bevriend echtpaar Doedes, waarvan de man chauffeur was. Dat die relatie vriendschappelijk was blijkt uit de rouwadvertentie die dit paar in de krant liet plaatsen naast de familieadvertentie van Goudswaards zus Lena en zijn twee nichten. Jos Goudswaard stierf niet in zijn eigen huis, maar op de Willem Arntzhoeve in Den Dolder (gemeente Zeist), een psychiatrische instelling waarheen hij was overgebracht. Zijn schriftelijke nalatenschap is in 1967 via antiquariaat Gysbers & Van Loon te Arnhem in het amvc Letterenhuis te Antwerpen terechtgekomen.Ga naar eind36 Zijn | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
verzameling sierpapier werd in 1959 door de erfgenamen geschonken [of verkocht?] aan het Volkskundemuseum te Antwerpen.Ga naar eind37 | |||||||||
Goudswaards betekenisIn tegenstelling tot die andere grote pionier van de Vlaamse volkskunde Emile H. van Heurck heeft Jos Goudswaard zich louter bepaald tot het verzamelen van curiosa. Hij bleef altijd de romantische liefhebber zonder behoefte tot schriftelijke vastlegging of wetenschappelijk onderzoek. Terwijl Van Heurck nog altijd voortleeft als gewaardeerd publicist van enkele standaardwerken over bedevaartvaantjes en Antwerpse santjes, stierf de folklorist Goudswaard eigenlijk al omstreeks 1915 een stille dood. Waarin hij deze francofone, deftige ambtenaar echter overtreft is in het levende contact met het Vlaamse volk en in de smeuïge wijze waarop hij in Uit t leven van een leurder over zijn speurtochten heeft verteld. | |||||||||
Bronnen
|
|