De Parelduiker. Jaargang 12
(2007)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Patrick M.A. Buch
| |
[pagina 72]
| |
Ondanks het feit dat Antoon Coolen niet ter sprake kwam, was de ontmoeting met Prick dermate hartelijk dat ik de vrijheid neem om buiten mijn broer om een vervolgafspraak te maken. In de laatste maanden van 1979 volgen nog drie maandagmiddagafspraken. Later besef ik dat Prick mijn bezoeken benutte om mij uit te horen over dingen die Boudewijn hem heeft verteld, maar waar hij zo z'n twijfels over heeft.Ga naar eind1 In die tijd vraagt Boudewijn mij of ik een zuiltje wil maken in Empirestijl waarop hij de buste van Goethe kan zetten. In december 1979 is het zuiltje klaar en komt hij het ophalen in Wassenaar.Ga naar eind2 Hij vertelt Harry uitgebreid over de nieuwe aanwinst, en hij is er zo nieuwsgierig naar geworden dat ik Harry toezeg er ook een voor hem te zullen maken. Dat tweede zuiltje, dat ik op donderdagmiddag 3 april 1980 aflever op het Letterkundig Museum, zal voor Boudewijn aanleiding zijn de vriendschap met Harry te verbreken. Op 10 april 1980 doe ik Harry schriftelijk verslag van mijn bezoek aan Boudewijns nieuwe woning op de Keizersgracht no. 642-644 in Amsterdam: ‘Natuurlijk heb ik nog even het zuiltje aangeroerd en Boud zei “zo gaat het nou altijd met Harry. Wat ik heb, moet Harry óók hebben.”’ Ik informeer in dezelfde brief naar het zuiltje dat ik voor hém heb gemaakt: ‘Wat ik mij wanhopig afvroeg: ben je met het zuiltje heelhuids thuisgekomen? Later dacht ik, dat ik misschien toch beter mee naar Delft had kunnen gaan’. Daags daarna antwoordt Harry: Beste Patrick, Wat Harry en ik op dat moment niet kunnen vermoeden is dat Boudewijn Prick nooit meer zal bezoeken. Zijn laatste bezoek dateert van 27 maart 1980. Op 16 april 1980 laat Boudewijn hem telefonisch weten: ‘Zolang het zuiltje bij jullie staat, zal ik jullie huis boycotten.’
Tijdens onze ontmoetingen ondervraagt Prick mij steeds vaker over onze familie. Zo veronderstelt hij dat het toch wel een lekker gevoel moet zijn voor mij om nooit te hoeven werken, na het ontvangen van enige miljoenen uit de nalatenschap van | |
[pagina 73]
| |
Harry Prick met Patrick Buch bij het zuiltje dat Buch voor Prick had gemaakt, 1980 (foto Lily Prick-Maessen; coll. Harry Prick).
mijn in 1975 overleden vader. Het kost mij grote moeite Prick te overtuigen dat geen van de kinderen miljoenen heeft geërfd, maar ieder slechts fl. 763,48. Ook het vermeende hoogleraarschap van mijn oudste broer, de heldendaden van mijn vader bij de raf, om maar niet te spreken van de marsliederen die wij als kinderen onder leiding van mijn vader's morgens zouden hebben gezongen, moet ik ontkennen. Na enige maanden begint mijn appreciatie voor Boudewijns gefabuleerde verhalen plaats te maken voor behoorlijk wat irritatie. Ook het dreigen met zelfmoord speelt daarin een rol. Op 30 mei 1980 schrijf ik Harry een brief waarin ik inga op diens voortdurende vrees dat Boudewijn een eind aan zijn leven zal maken. Met enige regelmaat dreigt hij Harry hiermee bij het afscheid op station Delft-Zuid. Met de brief van 24 juni 1980 neemt de vriendschap een bijzondere wending. Vanaf dat moment wordt zijn aanhef ‘Beste Pat’ gewijzigd in ‘Lieve Pat’. Op 3 augustus ben ik bij hem te gast in Delft. Bij die gelegenheid schenkt hij mij het zilveren vulpotlood van Lodewijk van Deyssel en het zakhorloge dat hijzelf ter gelegenheid van zijn Eerste Heilige Communie cadeau heeft gekregen.Ga naar eind3 Vijf dagen later treffen Harry en ik elkaar op het Letterkundig Museum. Het gesprek komt op zeker moment weer op Boudewijn en ik besluit op te stappen. Diezelfde avond nog schrijf ik Harry: Ik hoop werkelijk niet dat je maar een moment denkt dat ik kwaad was toen ik zo plots zei dat ik wegging. Het enige dat ik getracht heb aan jou duidelijk te | |
[pagina 74]
| |
maken is dat de kwestie B. gewoon voor eens en voor altijd afgelopen moet zijn.... Wat mij echter, en dit zal je begrijpen, dwars zit is dat wij al sinds lange tijd over niets anders meer dan B. kunnen praten. Mijn brieven aan Harry worden in de tweede helft van 1980 beheerst door mijn niet beantwoorde liefde voor een jongen van mijn oude school. Om het verdriet te kunnen verwerken besluit ik om intrek te nemen in de Abdij van Oosterhout. Daar schrijf ik Harry op 11 februari 1981: De kamer die ik hier heb heeft vrijwel alles weg van een sombere, sobere logeerkamer in een oud dorpshotel. 's Morgens om 7 uur word ik gewekt en is er om 7.30 de ochtenddienst in de kapel. Dit heeft de eerste keer zo'n enorme indruk op mij gemaakt, dat ik vrijwel alle diensten bijwoon. Voorts kan ik je mededelen dat ik hoop vanmiddag kennis te maken met een monnik die een ver familielid is van Lodewijk van Deyssel. Het gespreksonderwerp Boudewijn is uitgegroeid tot een breekpunt tussen Harry en mij. Op 28 maart komt het tot een uitbarsting en op 1 april laat ik hem weten het contact te willen verbreken. Mijn heftige emotionele reactie heeft ook andere oorzaken: het al genoemde rouwproces als gevolg van de onbeantwoorde liefde, maar ook de uitslag van een medisch onderzoek dat uitwijst dat ik acute reuma heb. Op 11 april schrijft Harry me niet in wrok om te kijken: [...] laat dus de afstand die je zelf op 1 april hebt afgeroepen blijven zoals die sindsdien is. Dit impliceert mijnerzijds intussen niet dat ik voortaan voor jou ontoegankelijk zou zijn geworden. Het contact daarna tussen Harry en mij is vriendelijk, maar minder intensief. Hij bezoekt mij enige malen in Delft. De briefwisseling verloopt nogal grillig. Harry blijft mij met een zekere regelmaat brieven sturen, die door mij door tijdgebrek en uit gemakzucht meestal telefonisch worden beantwoord. Harry's pensionering in 1988 en zijn verhuizing naar Maastricht in 1990 zijn er de belangrijkste oorzaken van dat wij elkaar minder frequent zien. Van mijn kant ‘beperken’ de contacten zich tot soms lange telefoongesprekken, hetgeen niet betekent dat onze vriendschap, die zo'n zevenentwintig jaar heeft geduurd, minder intens was. |
|