moeden bevestigd. Sta mij toe dat ik mijn antwoord uitsluitend postaal overbreng; van replieken, duplieken etc. in tijdschriften houd ik niet erg.
Laat mij beginnen met je te feliciteren met je analyse, waarin je - maar dat wist ik al vooruit - een grote kennis van Boutens' oeuvre en al het drum-und-dran paart aan een even grote gevoeligheid voor je onderwerp. Ik heb echt genoten van je fijnzinnige analyse!
Toch ga je mij een stapje te ver, en wel in de passage waarin je mij een beetje uitdaagt (p. 76). Het gaat daar om de woorden een kind uit hare menigt. Bij de interpretatie hiervan staan jij en ik tegenover elkaar, omdat wij ieder een andere opvatting hebben van wat interpreteren is, of beter: wat daarbij toelaatbaar is. Ik begrijp dat jij bij dit kind denkt aan een reële ontmoeting met een jongen, die hem, Boutens, toen in zijn ‘aardse’ liefdesverlangen bevredigd heeft (‘den vollen beker schonk’). Ik zeg niet dat dit niet waar is; ik zeg alleen, maar met nadruk, dat ik hiertoe niet besluiten kan. De weg van het gedicht terug naar de biografische gegevens bevat daarvoor te veel voetangelen en klemmen. Ik houd mij aan het gedicht. En het gaat mij uiteindelijk ook om het gedicht, en niet om de biografie. Alleen als een biografisch gegeven een anders onduidelijke plek in het gedicht verhelderen kan, maak ik er gebruik van, of ter correctie; maar dan steeds op het niveau van het gedicht (c.q. het oeuvre), niet op dat van de biografie. Dat biografische gegeven moet ik bovendien eerst búiten het gedicht om bevestigd hebben gekregen.
Op het niveau van het gedicht spreekt Boutens over essentialia, hij levert m.i. nooit een anecdotische weergave van zijn wederwaardigheden. Ook al zijn soms reële gebeurtenissen (c.q. dingen) uit zijn leven aanleiding tot gedichten, het gaat hem dan in het gedicht niet om die aanleiding zelf, maar om de diepere betekenis die in die aanleiding voor hem gestalte heeft gekregen. (Vandaar dat ik kan zeggen: ‘het gaat in deze liefdesverhouding principieel niét om de liefde voor een ander mens, etc.’). Bij het terugredeneren van het gedicht naar het actuele leven, van de essentialia naar de aanleidingen, is het niet doenlijk uit alle mógelijke aanleidingen de juiste te kiezen, als je die aanleiding zelf niet al precies kent.
Zo vraag ik me bij jouw interpretatie af:
1. Waarom zou kind in r. 39 een geheel ándere betekenis hebben dan in r. 21? In r. 21 gaat het om een ‘genologische’ verhouding (vaderen - de dichter - zonen/kinderen).
nb - in r. 41 verschijnt dat vaadren wéér!
Ik denk óók aan het (de) kind(ren) uit Lente-Maan (bijv. p. 528): verbonden met de notie ‘ongerept’.
2. Dit ‘kind’ is er een uit de menigte van het ‘arme leven’, ja, is dit ‘arme leven’ zelf - ‘arm’ in materiële zin, maar het kind is kennelijk rijk in geestelijk opzicht: het schenkt ‘den vollen beker’. Waarom zou deze persoon - als we dan een persoon uit de biografie moeten hebben - mede gelet op punt 1, niet bijv. Graefe, zijn 7 jaar jongere gastheer kunnen zijn? Maar dit ter zijde.