Harry voor het huis van Willem en Jeanne Kloos, Regentesselaan 176, Den Haag (coll. Harry Prick).
en volstrekt niets waard. In het Weekblad De Kunst werd hij op zijn dubbelhartigheid gewezen en men was benieuwd, hoe Gr. zich uit dit zeer ernstig perikel redden zou.
Hij heeft er zich niet uit gered. Hij is blijven zwijgen. Totdat hij nu zijn kans schoon heeft gezien, om laaghartig en onwaardig mij aan te vallen, en mij te treffen in mijn dierbaarste werk...
Hoezeer verheugt het mij, dat U zooveel waardeering hebt voor mijn man's latere werk, dat men niet leest en toch veroordeelt. Kent U het mooie boek van Max Kijzer: Kloos, zijn Binnengedachten?...
Maar hoofdeloos praat de een den ander na...
Mijn eigen gedenkschriften, - in mijn tweede boek, dat ik noemde: De Waarheid, komt ook veel over mijzelve voor... zal dàt mij ooit worden vergeven?...?
Als U werkelijk (ik hoop het!) over van Deyssel gaat schrijven, kan ik U een bizonderheid vertellen, die vrijwel niemand weet. Thijm's allereerste werk schreef hij onder den naam Duercant, en dit werk, èn het werk van zijn familielid Duercant, is [sic] beide in mijn bezit in onze bibliotheek.
Mijn gevoelden dank zend ik U nogmaals toe, en een vriendelijke handdruk reikt U toe, Uw hoogachtende
Jeanne Kloos
Jeanne Kloos beschikte over een olifantsgeheugen, want ze verwees naar het weekblad De Kunst van 11 juli 1925. Over de verschillende oordelen die Greshoff over haar velde, verhandelde zij ook in haar boek De waarheid (1950), p. 183 e.v. Met spijt constateerde ze daar dat Greshoff na zijn recensie ongestraft bleef: ‘Hoewel de gevangenissen vol zijn van minder schuldige wezens dan Greshoff die met voorbedachten rade een zedelijke moord wilde begaan...’ Zie voor Van Deyssels publicaties onder het pseudoniem A. Duyrcant het register in het eerste deel van Pricks Van Deyssel-biografie (onder het lemma pseudoniemen).